gereed in 1572; het werd in 1691 door Lode wijk XIV vernietigd, daarna herbouwd en in 1797 afgebroken.
Dan volgen het Magdalena-altaar in St. Waudru, in 1797 verwoest, in de xixe eeuw heropgebouwd gedeeltelijk met geredde beeldhouwwerken, maar op verkeerde wijze samengebracht; een relief, de H. Waltrudis het opbouwen harer kerk komende bezoeken; het grafmaal van bisschop Eustachius van Croy, in de hoofdkerk van St. Omaars, stuk geslagen in den tijd der Fransche Omwenteling, later hersteld, met het geredde hoofdbeeld, maar zonder een paar nevenfiguren, die verloren gegaan zijn. Een Christus aan het kruis en een barleef van O.-L.-V. bevinden zich nog in dezelfde kerk.
Dit is zoowat alles wat gekend is van Jacques Dubroeucq's beeldhouwwerken en zooals men ziet is het voor het overgroote deel in geschonden en verbrokkelden toestand tot ons gekomen.
Nog erger ging het met zijne bouwwerken. Van deze kennen wij het kasteel van Binche, dat hij bouwde voor de landvoogdes Maria van Oostenrijk. Hij begon het in 1545 en werkte eraan tot in 1554; toen kwam Hendrik II, koning van Frankrijk in Henegouwen gevallen, verwoestte de streek en verbrandde het vorstelijk slot. Men herbegon het, wel is waar, te herbouwen, maar staakte er mee in 1556, toen Maria ons land verliet. Het kasteel van Boussu, waarvan hij in 1539 het plan teekende voor graaf Jean de Hennin, onderging in 1554 hetzelfde lot als het kasteel van Binche. Hetzelfde gebeurde ook met het kasteel van Mariemont, dat hij in 1548 begonnen was voor Maria van Oostenrijk. Wij weten dat hij in 1549 naar Gent geroepen werd door keizer Karel, om aldaar in het nieuwe Spanjaardskasteel een woonverblijf voor den vorst te bouwen, maar het bleef bij het plan. Van 1553 tot 1555 werkte hij aan het ontwerp van een paleis in het hof van Brussel, maar ook dat kwam niet tot uitvoering. Nog voor Ath maakte hij het plan van een stadhuis, dat niet werd gebouwd. Enkel voor het stadje Beaumont voltrok hij een bescheiden gemeentehuis, dat in de eerste helft der verleden eeuw werd afgebroken.
Geen twijfel of in zijn gebouwen van kasteelen, paleizen en stadhuizen was Dubroeucq in onze Waalsche en Vlaamsche streken de voorlooper van de Renaissance, als invoerder van den Italiaanschen bouwtrant, evenals hij het was voor de doksalen en de gestoelten in onze kerken en voor de beeldhouwwerken, die ze versierden. In de eene zoowel als in de andere droeg hij veel bij om de omwenteling te verwezenlijken door den verloopen, wispelturig geworden gothischen stijl de plaats te doen ruimen voor den herboren regelmatigen stijl, opgerezen uit de studie van oud Rome's puinen en monumenten. Als beeldhouwer volgde hij de groote Italiaansche meesters na met hunne harmonieuse levendige-groepeering, hunne welsprekende beelderige bewegingen, hunne handelende en wandelende menschennatuur. Hij veritalianiseerde zich niet geheel. De personages, in zijne groote barleven voornamelijk, verkregen nooit den adel, de gracielijke beweging uit het Zuiden; zij bleven schraal en knokig van postuur, overdreven van uitdrukking in de wezenstrekken, met iets oudbakkens overgeërfd van de gothische stijfheid en ruwheid. Leven hebben zij genoeg, krachtig en waar leven, maar geschapen naar de persoonlijke opvatting van een geschoolden kunstenaar, meer dan naar de trouwe opmerking van de natuur. Waar men de lente in hare jeugdige ontluiking, in heel haren frisschen bloei zou verwachten vindt men nog sporen van verwelkte kunst en ouderwetsche overlevering. De figuren zijner kleine, ronde barleven, zijn minder schraal en norsch; zij bezitten aanvalligheid en bewegen zich sierlijk; men zou haast zeggen dat zij van een andere hand zijn dan de groote vierhoekige.
Ziedaar een mensch, dien wij een merkwaardigen noemden; kome nu het boek, dat wij gelijken titel geven. Wij merkten reeds op dat de meeste werken van Jacques Dubroeucq verloren gingen. Waar zij nog gedeeltelijk of verbrokkeld bestaan moesten zij samengepast en aaneengebracht worden. De geschiedenis van de verbrokkelde, de geschiedenis en de beschrijving der vernielde moesten opgebouwd worden