| |
| |
[pagina t.o. 181]
[p. t.o. 181] | |
SUZE BISSCHOP-ROBERTSON: STILLEVEN.
| |
| |
| |
Suze Bisschop-Robertson
NIET eerst van af haar als kleurexpressie aangrijpende expositie der vierjaarlijksche tentoonstelling in het vorige jaar te Arnhem gehouden, waar zij zich ook aan de twijfelaars in haar talent, in haar volle kracht openbaarde; - neen zells niet toen de in de wintermaand van datzelfde jaar door den Rotterdamschen kunstkring gehouden expositie harer werken wijl zij voor velen eene revelatie van haar talent zoo schitterend getuigde, was voor ons niet noodig om in deze schilderes eene artiste van buitengewone beteekenis te herkennen.
Van den eersten dag af dat wij haar aan het werk zagen, heeft hare opvatting ons getroffen, hebben wij haar kleurgevoel bewonderd. Dit was toen zij, om tot de schilderklasse der Rijks-akademie van Beeldende kunsten te Amsterdam te worden toegelaten, een pleisterbeeld moest teekenen en modelleeren. Suze Robertson had toen al heel wat gewerkt. Zij had in de jaren 1875 en '76 op de Haagsche Academie gewerkt en van daar uit haar middelbaar examen gedaan. Zij was vijf jaar leerares in het teekenen geweest aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes te Rotterdam, had zich in haar vrijen tijd en in vacanties forsch aangepakt, wijl zij nooit het doel uit het oog verloren had van schilderes te willen worden; had op de avondklassen der Rotterdamsche Academie naar model geteekend en in diezelfde jaren, omstreeks twee jaar lang, Zondags op het atelier van den habielen, robusten schilder Paulus van der Velde gewerkt; en toen zij in Amsterdam kwam was het als teekenleerares aan de zoogenaamde ‘gouden’ school voor meisjes en om tevens - men had de lesuren gunstig voor haar geschikt - in de vrije en halve dagen op de academie naar model te schilderen.
Op de pleisterklasse, waar zij haar proef beeld zou teekenen, werd onder de leiding van professor Altmann, het pleisterteekenen zeer uitvoerig met de doezelaar behandeld en met arceeringen voltooid, waardoor het - naar wij meenen is deze opvatting in later tijd
| |
| |
gewijzigd - ondanks den zwart gepoetsten achtergrond, zeer donker, zelfs hier en daar zwart werd.
En daar zagen we nu onder onze oogen een beeld ontstaan, dat, zonder uitvoerig teekenen en omtrekken, met de doezelaar meer in groote vlakken geschilderd dan geteekend scheen, krachtig, licht en tegelijk los in de ruimte staan.
Deze indruk is ons altijd bijgebleven. En tegelijk was deze opvatting een bewijs dat men antieke beelden niet begrijpt, neen niet ten volle begrijpen kan, dan nadat men het levend model bestudeerd heeft.
Na een jaar gaf zij het onderwijs op om zich geheel aan de schilderkunst te wijden. De drang in haar werd te sterk om zich langer te kunnen verdeelen; zij oordeelde dat èn haar kracht als onderwijzer èn als schilder leed onder dit dubbele leven. In den nazomer tusschen 1884 en '85 vertrok zij naar den Haag, waar zij, in hare reeds gerijpte bewondering voor de kunst van Jozef Israëls, Jacob en Willem Maris voor Breitner, het milieu vond dat haar kunst verder tot ontwikkeling zou brengen.
Het was een heerlijke, een rijke tijd waarin zij aankwam: Jozef Israëls was op de volle hoogte van zijn talent evenals Bosboom, ofschoon diens schat van teekeningen, welke hem bij de jongeren zoo geliefd maakt, eerst na zijn dood gevonden zou worden. Jacob Maris stuwde steeds hooger en was zijn hoogtepunt nabij, ieder werk van hem was in die jaren eene overwinning, die de jongeren meesleepte en de ouderen dikwijls het hoofd deed schudden; Willem Maris beschikte, ofschoon hij zijn enorm orchestrale landschap Na het Onweer, met de witte koe op den voorgrond nog niet gemaakt had, toch over het volle meesterschap van zijn rijk talent; Mauve was, in het milieu der Marissen, in de omgeving der Dekkersduintjes op zijn best en Breitner, die reeds door zijne tijdgenooten als een geboren teekenaar van paarden erkend werd begon reeds te ontvouwen zijne prachtige gaven; terwijl Gabriël, Mesdag en Weissenbruch, Albert en Jozef Neuhuis, Artz en Blommers met de hier boven genoemde artisten de kunstbeschouwingen in de foyer van Kunsten en Wetenschappen telkenkeere tot een groot genot maakten, evenals elke tentoonstelling der Hollandsche Teekenmaatschappij in dien tijd een triomf was.
Bovendien hield de schilder Mesdag zijn toen reeds voor het grootste deel gevormde collectie van fransche kunst met groote bereidwilligheid voor ieder jong schilder open, en het was ook daar dat de in dien tijd zoo mysterieuse figuur van Thys Maris ons tegen trad. Indrukken, deze die zich vervolgden in den kunsthandel van J.E. van Wisselingh, voor welks raam iedere week een meesterwerk
| |
| |
van hollandsche of fransche kunst geplaatst werd, terwijl zijne kunstvolle woning het middelpunt der jongere schilders vormde, en in den kunsthandel der firma Goupil werken van Jacob Maris en Mauve of voor de ramen stonden of in het kunstzaaltje te zien waren, dat eveneens voor alle schilders toegankelijk was.
SUZE BISSCHOP-ROBERTSON: In Gedachten.
Eene schilderes, eene vrouw, heeft juist door haar vrouw-zijn grooter moeilijkheden te overwinnen dan een man: zij beweegt zich minder gemakkelijk, ontmoet minder menschen, maakt daardoor minder gemakkelijk connecties en heeft den moeilijken strijd van een schilder, die na de leerjaren voor het eerst op zich zelf staat, daardoor eenzamer te strijden.
Want, hoe goed onderlegd Suze Robertson was, hoezeer zij, alvorens op de Amsterdamsche Academie te komen, reeds iets van een eigen ideaal gevormd had, om welke reden men daar bijwijlen haar werk als oneenvoudig bestempeld had, omdat aan eene inrichting waar men studeerde om te studeeren, een eigen opvatting niet aan de
| |
| |
orde was, - met dat al had zij ondanks hare voortreffelijke opleiding niet geleerd hoe, van een academiestudie eene schilderij te maken, hoe een vierkant te vullen en evenmin had zij, tenzij bij van de Velde, iets geleerd van de verfijndheden van het metier, van het ondergeschikt maken van de materie aan de opvatting, aan het kleurgevoel, aan de idee....
Haar eerste belangrijk pogen nadat zij in den Haag op zichzelf werkte, was een gedetailleerde, eenvoudige geschilderde studie van een kind, om den tors geschilderd in een grijsblanke en fijn rose en groene tint; eene poging om te ontkomen aan het grover gehouwen van academisch naaktschilderen, en dat toch - de Rotterdamsche tentoonstelling in December liet ons het nog eens zien - ondanks enkele verfijnde qualiteiten, den stempel der academie droeg.
Een verblijf in Dongen, waar zij intérieurs schilderde, een daarop gevolgd in Blaricum, waar zij eveneens intérieurs schilderde, gaf meer vorm aan haar zoeken en de schilderijtjes en aquarellen, welke ze hiervan exposeerde, gaven wat kleur en voordracht aanbelangt, reeds een gerijpter opvatting, te zien. Alles wat zoetelijk was, bleef hieraan vreemd. De vrouwen, hetzij ze het gewicht van een klok optrokken, hetzij ze aardappelen schilden of haastig een tak doorbraken, waren grof van vorm, zonder dat door kleur of licht de omtrekken verzacht werden en het leek soms of zij, uit angst voor alles wat vrouwelijk is, dat in kunst maar al te dikwijls synoniem is met dilletantisme, haar vrouwelijkheid maskeerde door de cru-heid harer opvatting. Van deze motieven is de forsche Blaricumsche vrouw, die een tak doorbreekt voor brandhout, bekend onder den naam van: ‘In de schuur’, het meest forscher.
Het is gezegd hoe zij haar coloriet vormde naar dat van Breitner, en misschien is dit even weinig te ontkennen als dat Breitner en de Zwart zich op hunne heurt vormden naar hunne illustre leermeesters, Jacob en Willem Maris. Zoo er dus op deze wijze een grond van waarheid moge te vinden zijn in deze bewering, dan nam dit toch nooit den vorm van pastiche aan, doch zal het eerder geweest zijn een prikkel om ook den toon ver op te voeren, een bewondering voor het sterke principe van zijn blauw en zijn bruin, zooals in dien vollen tijd elk werk der meesters een prikkel was tot het doorwerken van de kleur tot eenen kleurvollen en klankvollen toon.
Breitner heeft de intensiteit zijner kleur van lieverlede laten vallen om zijn palet ondergeschikt te maken aan de ‘couleur locale’ zijner blankere bouwterreinen en heipalen-motieven; terwijl zij als eene echte vrouw zich meer naar binnen dan naar buiten ontwikke- | |
| |
lend, de kleur, als een integreerend deel van haar rijk temparement, steeds hooger opvoerend, daaraan de onderwerpen, hetzij die van buiten- of binnenshuis waren, onderwerpend, ze alleen gebruikt om haar kleurgevoel in uit te spreken. Door deze zich niet door uiterlijke dingen af laten leidende kleur-intensiteit, welke zich zoowel in intérieurs, in oude gevels, in model of stilleven staande hield, kon het gebeuren dat zij op hare tentoonstelling, ieder verraste door de eenheid van kleur, waarin voor een groot gedeelte de kracht en het succes harer expositie gelegen was, evenals het haar in Arnhem unaniem de gouden medaille bezorgde.
SUZE BISSCHOP-ROBERTSON: Studiekop.
Hiermede wil niet gezegd worden, dat deze schilderes zich met uitsluiting van al het andere, in de kleur verdiept, of dat haar kleur meer eene ornementatie zou wezen dan wel expressie van iets levends. Niet zonder het leven te voelen onder de dingen geraakt men tot eene zoo forsche, eene zoo levensvolle weergave als van die wonderlijk in elkaar geveegde jongenskopjes, meisjestypes, met het smartelijke, om den mond en het droomerige in de oogen, dat van onbewust lijden spreekt. Ik weet niet of de artiste zelf weet wat zij in deze doorgaans latente expressie dier modelletjes zoekt, of zij weet de portée van die sommair aangegeven lijnen om den mond, de ooghoeken, - dat doet er dan ook weinig toe sedert kunst voor het beste deel voortkomt uit die halfbewuste voeling of intuitie, welke men zelf misschien het minst kent.
Toch achten wij haar het grootst in die andere, in die klaardere zijde van haar talent, in de virtuose aquarellen aan haar atelier ontleend, de krachtige getuigen van haar uitbeelden der dingen. Met zeker oog, met vaste hand doorgevoerd, beginnend en eindigend
| |
| |
heel de constructie, al de details van zoo'n atelierhoek zonder ooit terug te komen op de rake en vaste toets zóó kranig er op gezet en in eens voltooid zonder ‘repentir’.
SUZE BISSCHOP-ROBERTSON: Aankleeden.
Onder de velen die zij hiervan maakte acht zij zelve de aquarel, welke zich in de collectie van den heer T. Mesdag bevond en nu aan het Groningsch Museum toebehoort, als de beste. Toch meenen wij dat het met olieverf geschilderde atelier, dat hier gereproduceerd is belangrijker is. Rijper en doorwerkter is het
| |
[pagina t.o. 186]
[p. t.o. 186] | |
SUZE BISSCHOP-ROBERTSON: ATELIER.
| |
[pagina t.o. 187]
[p. t.o. 187] | |
SUZE BISSCHOP-ROBERTSON: HET WITTE HUIS.
| |
| |
zeker en wat de factuur aanbelangt stel ik het bovenaan haar geheele oeuvre. Het eenige wat in dit opzicht hieraan nabij komt is het groote stilleven met de zwarte inmaakflesch, de tinnen schotel, de komkommer, de citroen. Beide deze werken zijn geschilderd in den volsten tijd van haar productie, ja eigenlijk in den volsten tijd der Haagsche meesters, den tijd, dat Jacob Maris nog in volle physieke kracht, als de groote kapelmeester der Haagsche school den toon aangaf, waarop hij zijn groote tijdgenooten en vooral de talentvolle jongeren samen deed stemmen. dal wil zeggen van ongeveer 1890 en 1892, het jaar waarin zij huwde met Richard Bisschop, den bekenden schilder van kerkinterieurs. Van een jaar later dateert het ‘Witte Huis’, waarmee zij in Londen de gouden medaille behaalde. Het is een groot doek, dat door de forschheid van uitvoering, het hoog opgevoerde wit der muur, de sterke kleur zeer de aandacht trok. Ofschoon als greep misschien minder boeiend als het geweldige ‘Steegje’, is het toch meer doorgevoerd, toch meer beheerscht in den vorm. Van de vele reprises op kleiner schaal dunkt ons een aquarel uit de portefeuille van den heer H.W. Mesdag wel het meest bereikt; het sterk persoonlijke harer visie bleef in dit kleine even goed behouden als in het groote.
De jaren 1894-1903, waarvan zij een paar jaar met haar gezin in in Leur doorbracht, waren voor de artiste moeilijke en betrekkelijk slechte jaren: alle optimistische beschouwingen der feministen ten spijt, gaf ook zij het bewijs dat de moeder en de kunstenares moeilijk samen kunnen gaan. Zij althans kon niet deelen en de kunst moest noode achterstaan. Toch zijn er nog uit de laatste jaren van dien tusschentijd enkele door kleur belangrijke werken ontstaan; doch het meeste was fragmentarisch of droeg ook den stempel van onrust en overhaasting. Het waren in alle opzichten moeilijke jaren en alleen iemand met zooveel wilskracht, met zoo'n krachtige natuur, kon haar artist-zijn staande houden in den strijd, kon in haar werk hare persoonlijkheid bewaren, zoodat, toen de tijd gekomen was dat zij de handen meer vrij had, dat ook haar hoofd meer vrij was van zorgen, zij zich opnieuw kon aanpakken, opnieuw studeeren en werken en als voor dezen, hare plaats in de rij der schilders van '80 innemen als de meest oorspronkelijke en temperamentvolle moderne Hollandsche schilderes. Het steeds rustiger worden zal er haar dan ook zonder twijfel toe brengen om haar kleurgevoel weer tot dien klankvollen toon te brengen, welke zij in het geschilderde atelier en haar groote stilleven bereikte. Suze Bisschop-Robertson is nog in haar vollen kracht, in die jaren waarin de meeste artisten het krachtigst gewerkt hebben. Als zoodanig heeft men nog veel van haar te verwachten.
| |
| |
Haar werk is in vele voorname collecties vertegenwoordigd, de collectionneur J.J. Tiele behoort hieronder in de eerste plaats genoemd te worden: hij was het die van den aanvang af haar talent herkende. Ook in de museums Boymans en Mesdag vindt men haar werken.
Suze Robertson werd op 17 December 1857 te 's Gravenhage geboren uit eene Rotterdamsche familie.
G.H. Marius.
| |
[pagina t.o. 188]
[p. t.o. 188] | |
SUZE BISSCHOP-ROBERTSON: NAAKTFIGUUR.
|
|