Onze Kunst. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Boeken & tijdschriftenHonderd tien teekeningen door Vincent van Gogh, verzameling Hidde Nyland, uitgave W. Versluys, Amsterdam 1905.Vincent van Gogh behoort tot de ‘Expressieven’. Ik meen hiermee zulken in wie de macht van den Hartstocht boven alles duidelijk is, ik meen hiermee hen die door de volheid hunner ontroeringen, de heftigheid hunner aandoeningen, en de grootschheid van hun getroffen zijn door de verschijningen (uitwendige gemengeld met inwendige) meeslepend zijn in de eerste plaats. Dat het werk niet immer, zelden, tot schoonheid wierd, die Hartstocht is gevangen in schoone maten, wildheid bedwongen tot edele Rhythmen - volgt hieruit onmiddellijk. Dat hun bekoring groot is, omdat ze het eerste der kunst zoo overvloeienden wijze bezitten - heeft het betoogens van noode? Dat ze de rust niet bezitten die het gansch onsterfelijke geeft, het is immers juist hun karakteristiek? - Vincent is een der vele Expressieven - soms schijnt haast het gansche wat wij impressionisme noemen, daartoe te behooren en enkelen alleen, zeer eigenaardig, b.v. Gabriel daar buiten te staan, in vele zijner klaargebouwde en fijne werken. Maar het is hier niet het oogenblik dit te verduidelijken; te veel beschouwingen zoude dit artikel verlengen en te veel meeningen mochten het sommigen te zeer bezwaren.
*** De teekeningen van Vincent gaan denzelfden weg als zijn schilderwerk. Alleen zijn ze dikwijls rustiger. In den Haag (Dec. '81-Sept. '83) teekent hij diakonie-huismenschen, visschers, dorpsbuurten: hij teekentdaar (en lithographeert Sorrow, de naakte vrouw, die, zoo ge wilt, bij hoeveel innerlijks een teeken-voorbeeld in haar stand doet zien; oudejaarsavond, de neerzittende man, waarin de ontroering verhoudingen dwong tot ze vol-deden aan haar wensch. In dezen eersten tijd zijn de menschen, de arme, hem al belangrijk. Na een kort verblijf in Drenthe (Sept. '83-Dec. '83) komt hij te Nuenen. De teekeningen der Wevers ontstaan, die der boere-vrouwen, de aardappelrooisters, de schoenbindsters, tuintjes, maaiers. Het is de tijd der hem typeerende gezichten van boeren met de vooruitkomende onderkaak, de kleine hoofden, de bruusk gebogen neuzen - met het groote oog, die hij, ook ze schilderend, tot een der zware kenmerkende uitingen van zijn hollandschen tijd zou maken, die in zwaarte is wat in brandend is de nu komende Fransche periode. Parijs (voorjaar '86 - Febr. 88) is de overgang. Het schilderwerk eerst aarzelend en verzwakt door het zich eigen zoeken maken van de nieuwe uitingswijze, door het trachten naar de vorm meer als lichteffect te verduidelijken, heeft toch het zelfportret (uit '88) van den wilden schilder zittend voor zijn ezel - een portret dat tot de bijblijvende van Vincent gewis behoort. Hij teekent daar de gezichten op Parijs, de aquarel: gezicht op de vestingwerken, en de naaktstudie van het kindje (dat wat aan Renouard denken doet). Arles komt (Feb. '88-Mei '89) en Saintes Maries: de bloeiende boomen, de boeren, de zaaiers, de popels, de waschvrouwen - en de | |
[pagina 145]
| |
wijd-begrepen dorpstraatjes van Saintes Maries en vroolke zeeën; de gezichten op La Crau, de Hooischelven; de sterk decoratieve tuin van het ziekenhuis te Arles De wijze van teekenen is analoog gebleven met de veranderende schilderijvisie. Uit dezen tijd zijn de werken of decoratief of voornamentlijk gebouwd om het lichteffect; met de korte neergezette puntjes waarmee hij grasvlakten aanduidt, met de sobere noteeringen der kleine huizen en met de wel-gecomponeerde gezichten van akkers en velden gezien van uit de hoogte en vereenigd niettegenstaande al hun verscheidenheid tot een geheel. Het is de tijd dat hij het schoonste van zijn werk maakt. In het laatst van Arles, en te St-Remy (mei '89-mei '90) komt zijn vreemdste, meest ongebondene, toch mij zoo ontroerende, tijd. De maat wordt verloren, maar de ‘reusachtigheid’ der ontroering blijkt. Zij doet aanvaarden wat van weinigen ooit aanvaard is geworden; vorm-wijzigingen, en stuipingen van den hartstocht. Het is de tijd der cypressen als een vlam - en van de zich wentlende sterren, van de starren zich draaiend boven het dorp waar naast de cypres omhoog brandt met den kronkel in zijn top. Wou hij niet meer. Verbeelding ‘en stierf hij niet 29 Juli '90, door dit overmatig gebrek aan evenwicht?’ Zoo was de algemeene jury in dit werk - kon 't anders einden?
*** De collectie Nyland, die ik, de orde volgend waarin de reproducties verschenen, zal bespreken, bevat geen werk uit den lateren tijd. Ze is integendeel een die de meeste documenten bezit ter verklaring, en ze is een verzameling die zuiver doet zien welke invloeden en welke wenschen in den beginne in Vincent waren. Uit den Haagschen tijd zijn de teekeningen (aflev. 1) 't Bezuiden hout: een bank waarop vier personen zittend in de schaduw van den grooten kastanje, met een paar figuren nog op den achtergrond; achter den Schenkweg: tuintjes en goed dat te bleeken hangt, een plaats waarop ze timmeren, een weg waarop een man een kruiwagen rijdt, vrouwen bezig aan de wasch; het Stadsgezicht, een paar figuren gaande over de straal, een rij huizen staande achter popels in een donker uur van den dag (deze teekening beïnvloedde o.m. sterk Dirk Nyland). Het kenmerkende is verzorging van het détail, een neiging tot intimiteit, zich verdiepen in warrig en klein gedoe (zie Schenkweg). Uit aflev. 2 noem ik de schets van den wever (Nuenens), het Mauve-achtig boschgezicht, den ploeger, het landschap met huis, en het slecht overgekome Fabriekskinderen (uit de Borinage? (79-792); de Weduwe. Het eigenaardige, spookachtige (zijn de menschen niet als vreemde verschijningen?) dat de weergave van Fabriekskinderen heeft is deze ook in werkelijkheid eigen. Maar de vorm is veel bepaalder, dan ge hier zoudt meenen; de achtergrond met de fabrieken, de ijle brugjes tusschen deze, de sneew, hebben een andre grootschheid die me (hoe geringer ook van uitvoering) aan Breughel herinnert door de innerlijkheid van het gezicht. De belangrijkste teekening (uit No 3) is Zoutsmokkelaarsters (Brab.) Een groep van zeven figuren sterk gebukt door de zwaarte van een zak met zout gaat door een besneeuwd landschap. Links ziet men een dorpje, een toren, vogels vliegend. De indruk door deze teekening gemaakt wordt verwekt door de groote verhouding der gebogen figuren en hun donkerder kleuren tegenover het witte, wijde, landschap, met de dunne, bladlooze boompjes; verder zijn hier in het Millet-achtige (in de teeken-wijze) Intérieur en de spittende mannen (naar den franschen schilder). In vier vindt ge: Naaiende vrouw (een mengeling van Millet, als teekening, en van Israëls als gevoel). De jongen grassnijdend (No 4 aflev. 5) heeft een, Vincent eigen zijnde, uitdrukking van zorgen, alsof de moeite van den teekenaar moeite bracht aan wie hij teekende; de kop heeft de sterk golvende voorhoofdslijn en die van den neus. Na den Blinde komt de Tuin (eigentlijk een stilleven) vol onhandigheden, fouten vol, met neiging naar intime beschouwing. Tusschen deze door, gemengeld, de grootgebouwde figuren van boerinnen zich bukkend, of werkend, schoven bindend of aren dragend, en zeer vroege, stijve voorstellingen van mannen, | |
[pagina 146]
| |
zaaiend, etc In zes treft ge, als eigenaardig, de Treurende vrouw; de Doode. De Treurende vrouw (een figuur, die weerkeert) zit op een stoel. Ze heeft die zelfde verlatenheid en eenzaamheid aan zich die Oudejaarsavond, Worn out zoo treffende maakt; die van zelf, natuurlijker wijze ook kwam in De Doode, een die neer ligt, enkel in een hemd, de handen hoog op de borst en met de groote voeten in de houding van den Christus van het kruis neergehaald. In zes is ook de vrouw (in profil) bezig, zittend, met misschien toevalligheden erbij die den indruk versterken. ‘Zeven’ bevat naast boeren, etc. Boomhakkers (invloed van Mauve die ook in 'n strandgezicht is) en de Fabrieksarbeiders: een stadje liggend achter een ijle brug, vooraan dragende figuren met een tragische accent - een dat ge weervindt in sommige werken van J. Toorop. In ‘acht’ is naast de Angelus naar Millet, het ietwat Mauve-achtig No 70, naast de reusachtige vrouw (No 76) als voor een Beeld geschetst, zie ook 73: de Scharrendrogerij te Scheveningen (uit den Haagschen tijd 81-83) op nieuw zooals de anderen een zich uit die periode vermeyen in een aantal kleine voorwerpen en die saamvaltend tot een geheel. Ook (79) Winterlandschap en (B, 79) het Landschap met Man en Vrouw, met het zoo bizonder Milletgelijkend figuurtje van het Meisje steunend op een stok (hoewel ook Mauve zich daarbij herinnerend). No 85 Vrouw bij kachel, in 't wit, met de droeve eenzaamheid; 8[6] de Treurende man, met de oude kop, steunend op de handen (zie oudejaarsavond); 88 A: het groote vrouwenportret, en 88 B: het besneeuwde landschap; 91 de Weverij; 96 Droeve vrouw, dezelfde als vroeger alle dienen tot de belangrijke dezer uitgave gerekend te worden.
*** Deze verzameling, die ook teekeningen bevat, te vroeg om als expressie te gelden, is dus uit de Borinage-Haagsche en Nueuer-periode ongeveer. Ze bevat naast die ik noemde, nog een aantal werkjes van pijnlijk-zorgzame arbeid waar de hand de uitdrukking, de wensch van den schilder op geen enkel wijze volgde. Haar belangrijkheid is: het vroege werk - en met enkel die ik wel ziend, niet noemde, de aangehaalde teekeningen. Plasschaert. | |
Le bréviaire grimani a la bibliothèque Marciana de Venise Ferd. Ongania, Éditeur anno MCMVI Antwerpen: De Nederlandsche Boekhandel prijs: 25 Frs.DOOR de monumentale uitgave van de Firma Sijthoff te Leiden (mede in den Nederlandschen Boekhandel verkrijgbaar)Ga naar voetnoot(1) werd de aandacht van alle kunstminnaars andermaal op het beroemde ‘Breviarium Grimani’ gevestigd. Slechts enkelen is echter de koninklijke weelde gegund, om dit werk (dat compleet zoowat 3000 frs. zal kosten) in eigendom te bezitten Daarom is een meer populaire uitgave, als de hier aangekondigde, dan ook velen welkom geweest. De eerste druk, die vóór enkele jaren verscheen, was in minder dan geen tijd uitverkocht; de nieuwe en vermeerderde uitgave, die thans vóór ons ligt, zal zeker denzelfden weg opgaan. In een roodfluweelen bandje, dat in den geest van den oorspronkelijken band van het handschrift is opgevat, zijn een honderdtwintigtal afbeeldingen naar de miniaturen van het getijboek vereenigd. Enkele platen zijn zelfs in kleuren uitgevoerd - een overigens niet zeer gelukkige nieuwigheid in dezen nieuwen druk. - Over het algemeen zijn de fotochemische reproducties echter zeer goed geslaagd, en zijn evenzeer geschikt om den leek een denkbeeld van het origineele werk te geven, als om den kunsthistoricus in zijn nasporingen behulpzaam te zijn. Het geheel ziet er prettig uit, en zelfs voor hen die gelegenheid hebben, om de groote uitgave van het Breviarium te | |
[pagina 147]
| |
bestudeeren, blijft het door zijn handig formaat en betrekkelijk geringen prijs, een boek dat men koopen moet. Het is echter zeer te betreuren, dat dit stoffelijk goed verzorgde werk niet met meer critischen zin werd uitgegeven. De historische (?) inleiding en de attributie der miniaturen zijn geheel waardeloos. Volslagen onbekendheid met alle nieuwere literatuur over het onderwerp, is het minste verwijt dat men den steller mag maken. Wij vergenoegen er ons mee, den lezer hier tegen te waarschuwen - hem verder veel genot en leering bij de beschouwing der platen toewenschend. B. | |
De Weener graphischen Künstebrachten in de eerste drie maandelijksche aflevering voor 1906 een tweetal opstellen over Hollandsche kunst. In de eerste plaats een mooie studie van Dr Wilhelm Bode over Adriaen van de Velde. De schrijver begint met de ontwikkeling van dezen sympathieken schilder uit het vruchtbare kunstenaarsgeslacht der van de Velde's te schetsen. Hij wijst er op, - al waren, zooals men aanneemt, Willem van de Velde, de zeeschilder en vader van Adriaen, Jan Wijnants en Philips Wouwerman onder zijn leermeesters, - dat toch vooral Paulus Potter's invloed op den jeugdigen Adriaen het grootst was. Wel was toen Potter stierf van de Velde pas 16 jaar, maar bij de vroeg-rijpe ontwikkeling van zijn talent behoeft direkte invloed niet buitengesloten geweest te zijn. In geringere mate werkten ook Karel du Jardin en Berchem op zijn kunst-aard in. Het zijn Adriaen van de Velde's bukolische tafereelen, welke de grootste vermaardheid hebben verkregen. Als men van hem spreekt, is menigeen allicht geneigd aan deze voorstellingen te denken. Maar, zegt Bode, het zijn evenwel niet zijn beste werk. Van de Velde was zeer veelzijdig en afwisselend, hij was schilder-, etser- en teekenaar van zoo verscheiden motieven: figuur, landschap, dieren, zij zijn hem gemeenzame onderwerpen, hij ziet zelfs niet op tegen bijbelsche en mythologische sujetten, al zijn deze hem toch vooral voorwendsel tot de behandeling van mensch en dier in het landschap. Bode wijst op het bestaan van zelfs eenige binnenhuizen van Adriaen's hand, echter van niet bizondere beteekenis. Bode meent zijn werk eenigermate met wat wij moderne kunst noemen te kunnen vergelijken. Hij houdt van het buiten, van licht en lucht, hij is gevoelig voor atmosferische werking, voor het karakteristieke van het uur van den dag, den tijd van het jaar.
Het tweede aan Hollandsche kunst gewijde opstel betreft Rembrandt en is een bijschrift van E. Waldmann bij een afdruk van de ets B. 286: ‘eerste kop van een Oosterling’. Wat hier vooral bizonder is: het tijdschrift geeft geen reproduktie naar de ets, maar een nieuwen afdruk van de oorspronkelijke plaat, die bewaard wordt in de Universiteits-bibliotheek te Göttingen - en blijkbaar nog in goeden staat verkeert, waar zij nog zoo frissche en onversleten afdrukken kan opleveren. Het bijschrift wijst er op, dat het auteurschap van dezen ets niet met zekerheid aan Rembrandt is toe te kennen. Velen zijn van meening, dat zij op zijn atelier door een zijner leerlingen - Salomon Koninck noemt men - is vervaardigd. Mogelijk - en niet geheel onwaarschijnlijk - heeft Rembrandt er althans een laatste hand aan gelegd. In het opschrift van de ets, waarin wordt aangeduid, dat Rembrandt de plaat geretoucheerd heeft, vindt men daarvoor een aanwijzing. J.C.G. *** Terzelfder tijd als deze aflevering der Graphischen Künste verscheen de Jahresmappe en de Prämie, die jaarlijks aan de leden van het Gezelschap gezonden worden. De Prämie van dit jaar bestaat uit een gekleurde oorspronkelijke lithographie van een gekenden Münchener schilder Walther Georgi, ‘Het eenzame Park’, dat uitmuntend geschikt is om als kunst- | |
[pagina 148]
| |
volle kamerversiering te dienen. De Jahresmappe bevat zes platen, meestal in kleurendruk, voor de eene helft oorspronkelijke etsen, voor de andere steendrukken. Onder de kunstenaars welke deze geleverd hebben zijn Oswald Roux en Richard Lux, twee jonge hoogbegaafde leerlingen van Unger; twee andere, Aloïs Kolb en Karl Schmoll von Eisenwerth, zijn Oostenrijkers, die in Duitschland werkzaam zijn; de twee laatste, Karl Biese en Gustav Kampmann, behooren tot den kring der Karlsruher kunstenaars. X. |
|