Onze Kunst. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Nr 404a. Strook van rood laken, met zijde en goud geborduurd, met 4 der ‘acht geesten’ er op. Dit is het rechter gedeelte van Nr 404.
| |
Een tentoonstelling van Chineesche kunst te Batavia (Slot)NU overgaande tot het bespreken der z.g. ‘taoïstische’ kunstwerken, wensch ik even in 't kort iets over dit begrip ‘taoïsme’ te zeggen. Dit zéér gedegenereerde ‘taoïsme’, dat ontaard is in een soort afgodendienst, is n.l. van zéér verbeven oorsprong, want het is ontstaan uit de sereene, wereld-wijze filosofie van den vèr boven Confucius staanden wijsgeer Lao Tsz'Ga naar voetnoot(1). Ik wijs er nadrukkelijk op, dat géén der goden of geesten uit het taoïstisch Panthéon iets met Lao Tsz's oorspronkelijke filosofie heeft uit te staan. In den loop der eeuwen, het mystieke, schijnbaar duistere werk van Lao Tsz' en zijn grooten discipel Chuang Tsz' niet meer begrijpende, is men in zijne spreuken toespelingen op tooverij en hekserij gaan zien, en is Lao Tsz' leer verknoeid tot een systeem van necromancie, astrologie en alchimie, waar geen weg meer uit te vinden is. Ook het astrologisch systeem van ‘Feng Shui’, waar zooveel om te doen is geweest met het aanleggen van sporen en 't oprichten van kerken en gebouwen, is hieruit | |
[pagina 126]
| |
voortgekomen. En zóó is het kunnen gebeuren, dat uit eene zoo verheven filosofie als die van Lao Tsz', die in één adem mag genoemd worden met Plato, met de Bhagavad-Gītā, en met de Upanishads, een afgoden- en geesten-dienst is ontstaan, die nu met den naam ‘taoïsme’ wordt aangeduid, toch met zijn oorspronkelijke leer over Tao enkel nog maar den klank van dat woord gemeen heeft. Nr 129. Khoi Sing Kong, de god van de literatuur. Wortelhout.
(Collectie V. Zimmermann) Modern. Van die taoïstische beelden kwamen veel exemplaren op deze tentoonstelling voor. Men vindt in deze heelden niet het rustige, wijze, ernstige van de boeddha's, maar meer iets barbaarsch, bizars en grotesks, dat ons, Westerlingen, vreemd aandoet, maar treffend de ontaarding doet zien van het ideale, contemplatieve van een wijs, religieus gevoel naar het grillige, vrees-aan-jagende van een afgodendienst. Vooral de vele wortelhout-figuren, zie b.v. Nrs 76, 77 en 129 geven er een goed voorbeeld van. - Nr 76, Kok Ló (Kwoh Lao), lett. Oude van het Rijk, is de god van den Ouderdom en het Lange Leven. Daar in China ouderdom bijna altijd eerwaardigheid en wijsheid beteekent, moet deze Kok Ló er ook een zijn, die deze eigenschappen symboliseert, en men behoeft slechts naar zoo'n beeld als Nr 76 te zien, om te voelen, hoezeer de uitbeelding van dit symbool geslaagd is. Ondanks het ietwat groteske en grillige, hebben veel dier taoïstische beelden zeer veel moois, dat somtijds aan het sublieme raakt. Vooral het hoofd van dezen Kok Lo is prachtig gemodelleerd, alsof al de verheven gedachten van binnen het tot die expressie van | |
[pagina 127]
| |
wijsheid hadden gevormd. Meestal vindt men bij deze godheid een hert afgebeeld, een figuur, die, evenals de reiger, de feniks en de vleermuis, zeer veel als chineesch ornament voorkomt, en de beteekenis dezer figuren berust dikwijls op een woordspeling of een legende. Zoo wordt b.v. het woord ‘lok’ (luh) dat hert beteekent, op een' anderen toon uitgesproken er een, dat hoogen rang en hoog tractement beteekent, en het woord hok (hoh), ‘reiger’, krijgt op deze wijze de beteekenis van ‘geluk’. De feniks (huang) is een symbool van onsterfelijkheid. Nr 80. De dichter Lie Tai Peh, tegen zijn wijnvat aangeleund. Brons.
| |
[pagina 128]
| |
Nr 50. Li Lo Koen, of Lao Tsz' op een buffel. Brons. Door de berijder af te nemen wordt het een wierookbrander.
Behalve Kok Ló kwam ook op deze tentoonstelling veel voor Lie-Thiat-Kwaai, in de gedaante van een bedelaar, een der bekende ‘acht geesten die de zee overstaken’. Deze ‘acht’ geesten zijn beroemde taoïstische figuren, die men over geheel China terugvindt als ornament geschilderd op lantarens en glas, geborduurd in gewaden, gebeiteld als bas-relief op deurposten, en in verlerlei andere uitbeeldingen. Op de reproductie Nr 17 ziet men ze, met Kok Ló er bij, allen bijeen, eveneens op Nr 404 en 4 er van op Nr 404 a, terwijl Nrs 77 er een aparte figuur van geeft. Er bestaat een geheel chineesch boekje, zéér populair, alléén over deze acht geesten. Lie Thiat-Kwaai (Nr 77) was oorspronkelijk een adept, met een gezond lichaam, als andere menschen. Hij bezat de eigenschap, aan alle adepten eigen, om zijn ziel uit zijn lichaam te doen treden. Deze staat van ziel-loosheid kan echter voor een lichaam maar een' begrensden tijd duren, anders sterft het, als de ziel te lang wegblijft. Zwevende in de zaligheid der hoogere | |
[pagina 129]
| |
Nr 9. Soen Hong Nagie, beheerscher der winden, op een eenhoorn (ki lîn) staande. Brons.
Nr 40. Ki Lîn, chineesche éénhoorn. Brons.
| |
[pagina 130]
| |
Nr 244. Wierookvat met randversiering van bamboeblaren. Brons.
Nr 293. Een wierookvat. Brons.
| |
[pagina 131]
| |
sferen, verlaatte Lie's ziel zich echter, en ziet! toen zij terugkeerde was zijn lichaam reeds te lang dood om weer geänimeerd te kunnen worden. En daar ‘zweefde’ nu de lichaamlooze ziel, met den onvoldanen drang naar incarnatie! Gelukkig lag niet ver van daar een bedelaar te sterven, en juist op het critieke moment, dat diens ziel het toen nog niet gehéél doode lichaam verliet, wist Lie Thiet Kwaai's ziel er handig binnen te slippen en zóó het reeds ten doode gedoemde lichaam weêr te doen leven. Het was wel geen erg mooi en prettig lichaam, maar voor een geesten-ziel komt dat er minder op aan, er was géén keus, en het was hier een kwestie van behelpen, òf dit uitgemergelde, uitgeteerde lichaam, waar de ribben doorheen staken, òf in 't geheel niets.Ga naar voetnoot(4) En zóó kwam het te gebeuren, dat een onsterfelijke geesten-ziel huisde in het klagelijk lichaam van een' uitgehongerden bedelaar. Nr 226. Een wierookvaatje. Brons.
Onder de andere zeven der ‘acht geesten’ zijn vooral ook bekend Loe Tong Pin en Ho Sioe Kou. De eerste was een letterkundige en een musicus, waarom hij veelal wordt afgebeeld blazende op een fluit (2e figuur rechts van Nrs 404 a). Toen hij geboren werd, verspreidde zich een hemelsche muziek over de werelden en een witte reiger daalde van den hemel op zijn huis neer. - Ho Sioe Kou was een meisje, dat op 14 jarigen leeftijd in een droom door een goddelijk wezen werd bezocht, dat haar raadde, altijd maagd te blijven en zoo | |
[pagina 132]
| |
weinig mogelijk te eten. Zij volgde dezen raad letterlijk op, zóó, dat zij op 't laatst een zuiver aetherisch wezen werd, en op een wolk ten hemel opsteeg, lichter dan lucht. De Chineezen meenen haar van tijd tot tijd nog te zien in de zachtkleurige tinten van wolken bij morgenen avondschemering. Het zou te ver voeren, hier al deze 8 geesten uitvoerig te behandelen en volsta ik dus met de namen der vijf overigen, So Ko Kioe, Chang Li King, Han Sioe Tsé, Tsan Ko Lao en Lam Tsai Ho. Nr 236. Koperen wierookvat uit den Kwan-Yin tempel te Batavia.
Een legende beweert, dat deze acht geesten op geregelde tijden te samen komen en dan de zee oversteken om een hulde te brengen aan Kin Mu, de Gouden Moeder, en daar van de Perzik der Onsterfelijkheid te eten. Zéér populaire taoïstische figuren zijn verder in China Khoi Sing Kong, de god van de Literatuur (Nr 129) en Lie Tai Peh, de tot onsterfelijke geest gecanoniseerde, beroemde dichter (Nr 80) uit de Thang-dynastie. Ieder literator heeft een beeld van Khoi Sing Kong op zijn altaar staan, en brandt er wierook voor en aanbidt het mondachtig, vooral tegen den tijd van de groote literaire examens. Hij | |
[pagina 133]
| |
wordt verondersteld te toeven in de 4 laatste sterren van den Grooten Beer. Meestal wordt hij afgebeeld in dreigende, woeste houding, het penseelGa naar voetnoot(1) in de omhooggeheven hand geklemd, de inksteen in de andere. Met de linkervoet slaat hij de kwart-maat ‘tou’. Men vindt gewoonlijk in China tempeltjes te zijner éére vóór aan den ingang van den Confucius -tempel. Nr 162. Olifantstand, besneden, op houten voetstuk. Ivoor.
Lie Tai Peh was een dichter, berucht om zijn drankgelagen (waarom hij, zie Nr 80, dikwijls naast een wijnvat wordt afgebeeld) en beroemd om zijne verzen, die nu nog tot de verhevenste poëzie uit de chineesche literatuur behooren. Een legende verhaalt, dat hij enkel door de kracht van zijn vers, dat verschrikking verspreidde, het Rijk eens van een dreigend vijandelijk gevaar redde. Bij zijn dood steeg hij op een draak ten hemel, en nu denkt de Chinees zich hem als goddelijke geest, levende in de ster Tai Peh (lett. het groote Wit), Venus. Een afbeelding van Lao Tsz' vindt men in Nr 50, een wierookbrander, voorstellende een os (karbouw), waarvan men den berijder af | |
[pagina 134]
| |
kan nemen, om er wierook in te doen. Dit bronzen stuk stelt den ouden Wijze voor op het oogenblik dat hij, op een karbouw gezeten, voor goed China verlaat, om naar het Westen (Indië en Thibet), te gaan. Deze karbouw was, door een hoogere macht gedreven, vanzelf op hem toegekomen en had hem gewenkt, mede te gaan. Lao Tsz' gaf toen, vóór hij over de grenzen ging, aan den grenswachter I Hie zijn eenig geschreven werk, de ‘Tao Teh King’, waarin zijn leer werd verkondigd. Zóó, op den karbouw gezeten, is Lao Tsz' voor het laatst in China gezien, en sedert is nooit meer iets van hem gehoord. Zijn' naam Lao Tsz' (het Oude Kind) is hem gegeven, omdat hij, kind van een 70 jarigen vader en 85 jarige moeder, 72 jaren in den schoot dier moeder woonde en daarna pas geboren werd als een oud man met grijze haren, reeds wijs op de wereld verschenen. Bij zijne geboorte verscheen het fabelachtige chineesche beest, dat enkel op de wereld komt, wanneer zéér groote wijzen op aarde komen, en dat óók gezien werd bij de geboorte van Confucius, de éénhoorn ‘kilîn’ genaamd. In Nrs 40 en 9 vindt men voorbeelden, hoe deze ‘ki lîn’ er uitzag. Nr 186. Steenen vaas op houten voetstuk.
Dat men volstrekt niet altijd ‘oud’ chineesch behoeft te koopen om een mooi ding te hebben, kan blijken uit de reproducties van speksteenen, wierookvaten, wierookbranders, en houtsnijwerk, in deze verzameling opgenomen. Welk een fijne, gevoelige figuurtjes zijn niet Nr 103, Si Ong Boe, de z.g. ‘Moeder van het Westen’, eene godin, wonende in 't Koen Loen gebergte, met hare twee geniussen-dienaren naast zich. En zoo'n wonder van statuur en fijne lijntjes is voor nog geen gulden te koop in China, uit handen van den eenvoudigen ‘werkman’, voor wien het begrip ‘artiest’, in onzen modernen zin, niet eens bestaat! Wierookvaten vindt men in Nrs 244, 241, 290, 293, | |
[pagina 135]
| |
Nr 374. Teekening met herten.
Nr 375. Twee reigers, Teekening.
| |
[pagina 137]
| |
226, allen kunstvoorwerpen, die men nu nog in China overal gemakkelijk voor luttel gelds kan krijgen, en die in vorm verreweg superieur zijn aan ons toch lang niet inferieure Rozenburg - en ander werk. Vooral Nr 241 is prachtig in zijn sobere gaafheid. Nr 236, een oude bronskoperen wierookvat, was afgestaan voor deze tentoonstelling door den chineeschen tempel (Klenteng) van Kwan Yin in Batavia. Men lette er op, dat de Chinees nooit een dergelijk vat, of vaasje, of pulletje zóó maar op den grond zal zetten. Altijd maakte hij er een tsō voetstuk, onder, dat het op teêre, fijne voetjes, al is het stuk zélf nóg zoo zwaar, van den grond oplicht. Daardoor krijgt ieder voorwerp een gevoeligheid, die het niet zou hebben als het zóó maar op den grond stond. Nr 366. Teekening. Berglandschap aan Zee.
Dat er ook nog prachtige chineesche kunst bestaat in snijwerk van hout en ivoor, bewijzen Nrs 162 en 164, Nrs 168/170 en 171/173. De heer V. Zimmermann te Batavia is in het bezit van een bruidsbed, geheel op die wijze besneden. De decoratieve voorstellingen in het houtsnijwerk van bovenbedoelde reproducties zijn allen episoden uit de chineesche ‘middeneeuwen’, waar de groote chineesche tooneelspelen uit getrokken zijn, te vinden in die in geheel China zoo populaire, historische werken. Thang Chow Lieh Kwoh en Sam Kwoh Chi, die elke Chinees uit het publiek van tooneelvoorstellingen zoo wat kent. Bijna al de dingen uit dit houtsnijwerk kan iemand, die studie van het chineesche tooneel maakt, successievelijk op tooneelvoorstellingen aantreffen. | |
[pagina 138]
| |
Nr 446. Chineesche moderne tafel en stoelen, hout met paarlemoer ingelegd. Cantoneesch werk.
Van teeken- en schilderkunst was op deze tentoonstelling maar zeer weinig te zien, en ik geef hierbij het denkbeeld aan, daarvan te Batavia mettertijd eens eene aparte expositie te openen. - Nr 36, een Berglandschap aan zee, hier gereproduceerd, kan een voorproefje geven, wat daar alzoo zou te genieten vallen. Dan zou ook bij die gelegenheid het dwaze, in Europa algemeen verspreide idee kunnen te niet worden gedaan, dat de Chineezen niet weten wat perspectief is. En zóó behoort nu de merkwaardige tentoonstelling tot het verleden, die door deze uitgave gelukkig niet in vergetelheid zal verzinken. Waar zoo veel sprake is van het ‘Gele Gevaar’, dat uit het Oosten zou naderen, wenschle ik nog even op de troostrijke omstandigheid te wijzen, dat met dit ‘Gele Gevaar’, zoo het al ooit mocht komen, tevens een zeer weldadigen, frisschen stroom in de europeesche kunst zou worden gebracht. En misschien zou héél veel leelijks, plomps en onbehouwens in onze omgeving, in onze huizen, in ons intérieur verdwijnen, om plaats te maken voor de kracht, en de gevoeligheid en de edele gratie die het kenmerk zijn van de Chineesche Kunst.
Henri Borel. Soekaboemi (Java), Mei-Juli 1904. | |
[pagina 139]
| |
Nr 171/3. Planken met houtsnijwerk met tafereelen uit de Chineesche middeneeuwen.
|
|