Uit Utrecht
Tentoonstelling van middeleeuwsche kunstwerken vereeniging ‘voor de kunst’
‘Ich bin des Trocknen Tons nun satt....’
Misschien onder den invloed van ‘Seestern’ dien ik pas had gelezen en die mij de geestige fantasieën van Synthèse: ‘Dix mil ans dans un bloc de glace’, Bellamy's ‘Het jaar 2000’ en Werther's ‘Emancipatoria’ weer helder voor den geest had gehaald, heb ik op de terugreis uit Utrecht, ingedommeld van tentoonstellingmoeheid, een benauwden droom gehad.
Ik wandelde, altijd door maar, langs wanden met schilderijtjes en dingen op piedestals, die ik moest bekijken om te zien, dat ze me niets zeiden, zaken die mijn nieuwsgierigheid telkens even prikkelden en me dan weer afstootten, zonder dat ik van de begoocheling van het ‘te moeten zien’ kon afkomen en 't ellendigste was, dat ik altijd direct nà 't zien weer vergat, wat 't ook weer geweest was. Ik grabbelde in al mijn zakken, die grondeloos diep waren, naar een potlood om mijn geheugen te hulp te komen en toen ik er eindelijk een gevonden had, 't was er een, met een geelgeworden vernikkeld schuifkokertje, dat slecht schreef, kon ik zelfs niet zóólang meer onthouden als ik toch noodig had om mij van het geziene at naar mijn notitieboekje te keeren. Ik probeerde te schrijven terwijl ik keek naar het voorwerp, maar dan kon ik weer niet meer lezen wat ik geschreven had......... en al maar rolden nu de wanden daar langs me als verschuifbare décors in een ‘Drury-Lane-Pantomime’ en almaar dat pijnigende gevoel niet te weten wat men ziet en te beseffen, dat men alles vergeet en alles moest onthouden.... en toen was ik ineens in een heel vreemd zaaltje met wanden van een mij onbekende, smakelijk geurende, materie. Hier stonden dingen die ik nu duidelijk herkende, maar, 't was wonderlijk, wat beteekende dit? ... Mijn potlood werd gewillig, mijn geheugen herstelde zich. Ik noteerde:
Imitatie-mahoniehouten cylinderbureaux van geverfd en gelakt vurenhout, de onderkastdeuren vervangen door spiegelruiten.
Een schilderijtje van Jan Maandag, sterk overschilderd en gefragmenteerd.
Een witte linnen zakdoek gemerkt met rood monogram;
daarboven een No 12 en twee gaten.
Een biscuit beeldje van een negerjongen met oorbellen van glas, het achterhoofd is afgebroken, de neus gerestaureerd, het gezicht is zwart geschilderd, aan het voetstuk een etiket met ‘Focke Meltzer’.
Een schilderij van Pieters, zeer gerestaureerd, de linkerhand geheel afgepoetst en opnieuw door onbekwame hand overschilderd.
Een zg. Weener stoel, de rieten zitting vervangen door een houten plankje, overtrokken met groen gebloemd fluweel, de twee ronde voorpooten ontbrekenen zijn vervangen door vierkante trapbalusters.
Een groepje van biscuit, voorstellende twee hondjes en eene dame met kanten sluier; Italiaansch werk.
Een aardig stadsgezichtje van Jongkind en een matig teekeningetje van Israëls, met bruinen watervlek.
Een looden kop van Bismarck, vermoedelijk afkomstig van een inktkoker, de neus ontbreekt.
Een magistraal schilderij van Jacob Maris, zeegezicht. Wat ziet het er raar uit! de masten zijn verguld, de touwtjes met roode karmijnlijntjes overtrokken, de voorgrond is geheel afgebrokkeld en op het voor den dag komend oude doek, schilderde een latere hand op de restes van een oud figuurtje een nieuw in uniform van een Leidschen diender.... 't Werd me zwart en groen voor de oogen en dáár, dáár, aan 't eind van de zaal, midden op den wand, hangt een groot stuk in felle kleuren; de compositie komt mij bekend voor, het is een reusachtige driekleurendruk, naar één van de vroege etsjes van Thijs Maris; daaronder staat een meubeltje van Th. Nieuwenhuis. Ik ken het heel goed, het was met ivoor en kleurige pâte ingelegd, maar het inlegmateriaal is