| |
| |
| |
Nr 76. Kok Lo, god van den ouderdom. Wortelhout.
| |
Een tentoonstelling van Chineesche kunst te Batavia
KODDIG en grotesk, hoewel nog altijd karakteristiek van uitdrukking lijken na deze oude, ideale openbaringen van ziele-rust de moderne, materialistische heelden als b.v. Nrs 142 en 143, steenen kolossen met dom-lachende gezichten en vol-gegeten buiken. De verklaring van deze ontaarding van Boeddhabeelden is, als ik hel wèl heb, de volgende:
In den loop der tijden moesten de reine, ideale begrippen van Boeddha en Nîrwana bij de eigenlijk materialistisch aangelegde Chineezen wel wat veranderen. Nu is er, volgens de boeddhistiesche leer, in een volgende ‘kalpa’ een nieuwen Boeddha te verwachten, nu nog in boven-aardsche, zalige sferen toevend, die zich dan zal reïncarneeren op aarde om de menschheid te leiden. Deze boeddha heet in 't sanskriet Maîtreya (Maîtri = liefde en deernis), in 't Chineesch Mi-Lik-Foe, of, zooals hij bij de in Ned.-Indië wonende Hokkien-Chineezen heet, Poeî Lik, de dikke Lik. In de materialistische ontaarding van het idee Nirwana stelde de Chinees zich dezen Mi-Lik voor als nu zwelgende in de voor hèm ideale zaligheid van lekker eten en
| |
| |
drinken, en dus in een toestand van zinnelijke over-verzadigdheid. Men behoeft slechts te zien naar het sensueele, bête-vergenoegde gezicht van die beelden Nrs 142 en 143, lachend van lekkerheid, en naar hun vol-gesmulden buik, om te begrijpen de ontaarding van de Boeddha-idee door materialisme, al blijft men de vaardigheid bewonderen van den maker, die dit ontaarde idee zoo treffend juist weêrgaf. De afstand tusschen een subliem, oud beeld als b.v. Nrs 142 of 143, en een modern als b.v. 142 of 143, is die van een transcendent ideaal tot een materialistische werkelijkheid.
Nr 103. Si Ong Boe (Se Wong Mu) de koninklijke Moeder van het Westen, wonende op den Khoen-Loen berg, met een genie aan iedere zijde.
Ik neem deze gelegenheid waar om er op te wijzen, dat in de catalogus herhaaldelijk, zooals nu weer bij de omschrijving van dezen ‘Poei Lik’ en bij de hier gereproduceerde Nrs 120 en 121 b.v., sprake is van ‘porselein’, waar ‘steen’ had behooren te staan. Deze fout zag ik ook herhaaldelijk gemaakt in catalogussen en kaartjes met opschriften onder de tentoongestelde voorwerpen van het Kensington-Museum in Londen en 't Musée Guimet in Parijs. Er is zoo iets als steen, wit (ook wel gekleurd) aardewerk in China, ‘hoei’ genaamd in de Hokkienprovincie, en als porselein, ‘yâu’ genaamd. Het verschil tusschen ‘hoei’ en ‘yâu’ is hetzelfde als tusschen nietedele en edele metalen, als tusschen glas en diamant. De meest grove,
| |
| |
steenen beeldjes, nu nog in China te koop voor 5 à 25 cents, heb ik in europeesche musea (ook in 't ‘Ethnografisch Museum’ te Leiden zijn er enkelen) gecatalogiseerd gezien als ‘porselein’ en zelfs ‘oud porselein’ en ‘blanc de Chine’. In Amoy wonende heb ik meermalen zulke beeldjes voor luttel geld gekocht, afkomstig uit de stad Tik Hoa in de Hokkienprovincie, waar enorm veel ‘hoei’ beeldjes en vazen vandaan komen. De Nrs 120 en 121 en 142 zijn er voorbeelden van. Dit zijn moderne, steenen beelden.
Nr 120. Miao-Yin zuster van Kwan-Yin in hare incarnatie als Miao-Sjen op een leeuw gezeten.
(Collectie V. Zimmerman.) Aardewerk.
Even wil ik hier behandelen de kwestie van de kunstwaarde van ‘oud’ en ‘nieuw’ chineesch. Het doet er, van een standpunt van kunst, niets toe, of iets ‘oud’ of ‘nieuw’ is, als het maar mooi is. Een mooi modern ding is natuurlijk beter dan een leelijk oud. Maar toevallig - en wèl jammer! - is de Chineesche kunst in de laatste eeuwen aan 't ontaarden gegaan, en de moderne dingen wijken hoe langer hoe meer af van de statige strengheid en de zuivere structuur der oude. Het geheim van de samenstelling der oude porseleinen en bronzen - een geheim dat de bezitter met zich mee in 't graf nam, of aan zijn' zoon of zijn' besten vriend overgaf - is zelfs geheel verloren gegaan. Voor geen goud van de wereld kan men thans nog in China porselein doen maken als b.v. dat van de Nrs 10, 13 of 113. De geheime samenstelling van gekleurde porseleinen als b.v. ‘imperial blue’ en ‘sang de boeuf’, aan collectionneurs wèl bekend, is óók verloren, en noch in Japan, noch in China, al werd het met schatten betaald, kan niemand meer dat ‘cloisonné’ maken, dat bekend staat als ‘Peking cloisonné’. - En, wat erger is, de toenemende armoede in China maakt de vraag naar mooie voorwerpen geringer, terwijl de werkkrachten aan ander werk worden besteed. Maar er is een tijd geweest, nog niet eens zoo lang geleden, waarin de gewoonste koelie zijn rijst at uit porseleinen
| |
| |
Nr 290. Wierookvat in den vorm van de persik der onsterfelijkheid, koper-brons.
Nr 241. Een wierookvat van brons-kooper.
| |
| |
Nr 446. Wit aardewerk Kwan-Yin beeldje in moderne houten (rood met goud) tempel-nis.
| |
| |
koppen en schotels, waarvan nu nog de scherven door verzamelaars als kostbaarheden worden gekocht.
Nr 121. Miao-Yin, zuster van Kwan-Yin in hare incarnatie als Miao-Sjen, op een olifant gezeten. Aardewerk. (Collectie V. Zimmermann.)
Brons is zooveel harder materie als porselein, maar hoe zacht wordt het toch in dat voorname fabricaat, dat ‘Shih Sen’ (in Hakkien: Sik Só) heet, afkomstig uit Suchau, en, als ik 't wel heb, nog thans als modern werk aldaar verkrijgbaar. Het brons verkrijgt door een merkwaardig procédé en overgieting met een soort ‘soep’ (zooals de Chineezen dat noemen) een zeer schoone, bruine koffie-kleur en er wordt in geëtst met zilver, dat er zacht uit glanst. Nrs 139 en 14, hier gereproduceerd, zijn Kwan Yin beelden van dit ‘Shih Sen’ brons. Het gewaad, dat de boeddha hier aan heeft, Kia Sha (sanskriet: ‘Kachaėa’) genaamd, is bewerkt met zilveren bloemen, in het brons geëtst. Zacht glanst dat zilver langs de zoomen van dat gewaad, licht en liefelijk opkomend uit het donkere van het brons.
Nr 142. De boeddha Mi Lik (Poeî Lik). Wit aardewerk. (Coll. Y. Zimmermann.)
Al is het moderne chineesch niet meer zoo voornaam als het oude, tóch zijn verreweg de meeste moderne beelden en ornamenten nog
| |
| |
heel wat mooier dan de prullen die wij, Europeanen, op tafel en schoorsteenmantel plegen te zetten. Men zie maar eens naar dingen als de Nrs. 76, 103, 220, 241, 446 of 290! Zelfs de minst bemiddelde Chinees kan zich nog altijd de luxe betalen van een mooi ding in zijn huis te hebben, al is het maar een bloemvaasje van 20 cents, of een wierookvaatje van 50 cents, of een Kwan Yin beeld van aardewerk, voor een ‘kah’ (10 cents). Hoe mooi zoo'n eenvoudig beeldje kan doen bleek ten duidelijkste uit Nr 446, hier gereproduceerd, waar het in een soort tempel-nisje stond op de tentoonstelling, in donker licht, met wat kaarsjes en wierookvonkjes er voor brandend. Er waren hier prachtige effecten verkregen van rood- en goudglans, en mystiek stond het witte beeldje daarin, nu eens heller, dàn weer vager schijnend, met de flikkeringen mee van dat licht.
Nr 220. Een kandelaar, een hert voorstellende. Geel koper.
Henri Borel.
(Wordt voortgezet).
|
|