| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Antwerpen
Tentoonstelling van de Scalden in den Antwerpschen kunstkring 3-18 december 1905
Onder de onafgebroken reeks tentoonstellingen, die in naam ten minste in verband staan met kunst, heeft die van de Scalden te Antwerpen eigenlijk alleen iets opmerkelijks. Want behalve de twee buiten het gewone kader vallende exposities van Jordaens en Leys, viel er in de kunstkroniek van 't jaar 1905, niets bijzonders te vermelden.
De waarde van deze groep - een waarde die ongelukkig tamelijk latent is gebleven, - bestaat vooral in wat ze vertegenwoordigt; we mogen haar beschouwen als een soort van tribune, waar ieder nieuweling zich kan doen hooren en in de toekomst, zooals we hopen, een beschuttend dak voor het werk van ervaren kunstenaars en niet voor de schreeuwerige producten, die door het tegenwoordige snobisme worden opgehemeld. Want we zijn er ver van af om nu reeds bewondering te vragen voor alle kunstenaars, al zijn die dan van zeer goeden wil en ook niet geheel van alle technische bekwaamheden ontbloot! Maar toch leggen we gaarne nadruk op het schoone van het doel dat de Scalden zich voor oogen hebben gesteld, - en hun onbetwistbare superioriteit, die hen zoo gunstig onderscheidt van vele andere zoogenoemde kunstvereenigingen. Wanneer de Scalden zich van iederen vreemden invloed trachten te ontdoen, wanneer ze hun ideaal van eenheid hooger stellen, waanneer ze een zelfden weg zullen volgen en hun concepties op nog volmaaktere wijze leeren weergeven, zal de noodige schifting op geheel geleidelijke wijze plaats vinden. Op deze manier zullen alle goedkoope karikaturen, alle onbeduidende teekeningen, allegemakkelijke onderwerpjes die zonder éen andoening van ware kunst zijn neergezet, voor goed uit hun salons verdwijnen. Over het geheel, dat ons hier geboden wordt, zouden we alleen kunnen herhalen, wat te dezer plaatse reeds vroeger over de vorige tentoonstelling der Scalden gezegd werd.
* * *
De heer Verhees schijnt alle goede eigenschappen van een echten kunstsmid te bezitten; hij fabriceert geen monsterachtig groote bloemen met ijzeren bladen of kronen, met allerlei natuurlijke en onnatuurlijke nagemaakte planten, of andere malle dingen, die een miskenning zijn van de natuurlijke bevalligheid der bloemen. Deze knappe werkman exposeert o.a. ijzeren haarden op de eenvoudigste wijze met koper versierd. Het geheel is stevig in elkander gezet, behalve de losse ornamenten, zooals b.v. een staaf boven op den haard of de hoekornamenten. De versiering bestaat uit drie of vier kleine, in een kringetje omsloten schijfjes, die met nauwelijks merkbare afwisselingen, telkens op andere manier zijn aangebracht, nu eens ingelegd in émail, dan eens eenvoudig met den hamer uit 't ijzer opgewerkt.
| |
| |
De geschilderde glazen van den Heer de Contini danken hun aantrekkelijkheid vooral aan dat zeker waas van geheimzinnigheid, dat aan Japansche kunst eigen is. Het motief van den uil van Nippon, is er op heel aantrekkelijke en eigenaardige wijze in aangebracht. Deze modellen zijn nog eens een bewijs te meer dat men een banaal geheel in een glasraam behoort te vermijden en dat het nooit een schilderij moet worden. De glasschilder, die de afgrijselijke op glas geschilderde bedelaar tentoon heeft gesteld, had geen flauw begrip welk gebruik hij van de mooie kleuren en de superbe gegevens van deze dichter-schilderkunst maken moest. Op heel kinderachtige manier heeft hij die kunstbroeders nageäapt, die onder den dekmantel van realistische kunst allerlei afschuwelijke terugstootende wezens: bochels, eenoogigen en dwergen geteekend en geschilderd hebben, die wel ons medelijden, maar geen enkele gewaarwording van picturale of plastieke schoonheid bij ons opwekken. Evenwel beroepen zij zich liefst op 't voorbeeld van Rembrandt, den verheven Ziener, en op Breughel, den pittigen en soms bijna epischen pessimist, die door tranen hêen lacht, terwijl hij de dwaasheden der menschen aan de kaak stelt. De eenige echte glasramen zijn overigens in kerken te vinden. Zoo die nu voor den kunstenaar gesloten zijn, schilder dan mythen en legenden, maar vermijdt alles wat naar ruwe handeling lijkt.
Wat voor vele beeldhouwers maar met een soort ‘bijverdienste’ gelijkstaat, is voor den heer Baetes een mooi vak geworden. We vinden in zijn welbegrepen, kranig bewerkte medailles, een logisch volgehouden streven, dat streng binnen de vereischten der medaljeerkunst blijft. Dit is een van die beroepen welke, evenals dat van boekbinder sedert het verval van de Lucasgilde miskend worden door het groote publiek.
Het ‘Jaarboek der Scalden’ dat te dezer gelegenheid werd uitgegeven, verdient zijn plaats in de geschiedenis der Belgische drukkunst.
De stijlvolle behangselpapieren van G.W. Elliott en de merkwaardige teekeningen voor een buitenplaats van van Reeth vormen, met het werk van de heeren H. en F. Baes, Baetes, Verhees, Delrue (een teekening), Buschmann, Pellens, een reeks van werken, die uit de eenigszins onsamenhangende massa van het geheel op den voorgrond treden.
J.
| |
Uit Brussel
NA de Nicholson-tentoonstelling en een deel der Coosemans-verzameling geherbergd te hebben, heeft het kleine zaaltje van den Kunstkring, zich nu weer geopend voor het werk van Albrecht Baertsoen.
En onder deze onafgebroken serie van kleine tentoonstellingen, is deze verschijning van eene geheele reeks van, tot hiertoe in België weinig of niet bekende dingen van Baertsoen: zorgvuldig gekozen teekeningen en etsen, waardoor onze aandacht andermaal op de zeldzame gaven van dezen jeugdigen Gentschen meester gevestigd wordt, een verheugend feit dat niet over 't hoofd mag worden gezien.
Van onze overige landschapschilders onderscheidt zich Baertsoen, door het subtiel-teere van zijn kleurenvisie, het sappig-rijpe van zijn onverwachte schakeeringen en een groote bekwaamheid in de vertolking, die het innigste wezen der dingen, met een bescheiden en toch sterk geconcentreerde aandoening weergeeft.
Het is hem niet genoeg om met de groote opmerkingsgave van zijn buitengewoon gevoelig oog, de mooie lijn van een kleuren arabesk, in zijn verschillende waardeverhoudingen en bijna onbegrijpelijke verbindingen te volgen, hij weet even goed de eenvoudigste kijkjes in de voorstad weer te geven, die hij met een soort van diepzinnig lyrisme bezingt en waarin hij heel wat meer van zichzelf heeft gelegd dan men op 't eerste gezicht meenen zou. Met een soort van
| |
| |
hartstocht heeft hij ze bestudeerd en deze vooral hebben hem onder zijn kunstbroeders een geheel eenige plaats bezorgd.
Evenals Lobre, le Sidaner en enkele andere droomers, weet hij de stilte te doen spreken - een stilte, waarin iets van een geheimzinnige huivering trilt.
De oude, bouwvallige muurtjes, de slaperig-druilige reitjes en grachten, de luie schuiten, de armoedige huisjes van onze oude Vlaamsche steden, zijn hem maar een lijst, een soort van décor, waarin hij ons de ziel van die levenlooze dingen doet zien in die stille atmosfeer, die ze omhult en waarvan de poëzie zich als een suggestie aan ons meedeelt.
Wat mij vooral zoo in dezen uiterst sympathieken kunstenaar aantrekt, is het feit dat hij zich zoover houdt van z.g. lieve motieven, van schilderachtige hoekjes, die in den smaak vallen van Jan en alleman, die vlijtig door zomerreizigers bezocht worden en door kooplui in prentbriefkaarten gekiekt.
Door een soort van onfeilbaar instinkt snapt hij dadelijk de groote belangrijkheid van een plekje, dat vóor hem door niemand anders was opgemerkt en weet het op zijn eigenaardig rake manier neer te zetten, zooals niemand vóor hem dat ooit heeft gedaan. En bovendien verstaat hij de kunst om de verschillende onderdeelen te ontleden en ze aan te passen bij de groote partijen van het geheel, waarbij hij toch altijd binnen de grenzen van het waarschijnlijke blijft en bij deze wijze van styliseeren weet hij, als weinig anderen, groot te zien en heeft nooit, ook maar in 't geringste, toegegeven aan den poenigen smaak van het groote publiek.
Uiterst bekwaam in de uitvoering, verbergt hij, onder een breede en vaak wat ouderwetsche manier van werken, en hoogst verzorgde, opzettelijk zóo gewilde en overal goed volgehouden techniek. De talrijke schetsen en voorstudies, die hij bijeenverzamelt, eer hij aan het eigenlijke stuk begint, en die hij ons soms met een zekere behaagzucht toont, leggen een goed getuigenis voor zijn gewetensvolle werkmanier af, die altijd eerlijk blijft en geen moeite ontziet.
Onder de meest in 't oog vallende schilderijen, die op 't oogenblik in den Kunstkring tentoon zijn gesteld, werd ik het meest getroffen door zijn Dooiweer te Gent, dat door het Musée du Luxembourg was ingezonden, zijn Grijze Huizen aan den waterkant, zijn Klooster (een verrukkelijk hoekje van vredige mystiek) en iets heel nieuws - een brokje van het Begijnhof te Brugge, dat hoezeer ook reeds door andere kunstenaars uitgebuit, bijzonder in mijn smaak viel.
Andere, meer schitterende, rijker gestoffeerde en kleuriger doeken, missen het gezonde, het volmaakte evenwicht van deze oneindig-teere, doordringende kleuren-harmonieën.
De jaarlijksche expositie der Koninklijk Belgische Vereeniging van Waterverfschilders, sluit zich volkomen aan bij de lange reeks van voorafgaande tentoonstellingen, waar dezelfde leden en dezelfde genoodigden zich altijd op dezelfde wijze vereenigen op dezelfde plaats, met dezelfde soort van inzendingen, waarvan men vooruit al weet, hoe ze zullen zijn.
Nooit is ons meer het ongewenschte van deze ‘levenslang bevoorrechten’ gebleken, dan bij dezen stortvloed van schilderijen, die met kunst eigenlijk maar bitter weinig te maken hebben.
Naast deze inzendingen, die overal elders, door ieder, zich maar eenigszins van zijn roeping bewuste tentoonstellingscommissie, met eenparige stemmen geweigerd zouden zijn, behaalden de aquarellen en teekeningen van Charles Bartlett, Henry Cassiers, Alfred Delaunois, Mevr. Ketty Gilsoul, Fernand Khnopff, George Lemmen, Ferd. Luigini, Alexander Marcette, Charles Mertens, Henry Stacquet, Alex. Robinson, André Sureda en enkele andere, een beetje minder overvloedig vertegenwoordigde tentoonstellers, een gemakkelijk succes, hoewel we moeten bekennen dat het werk van deze artisten, dat we altijd zoo zeer op prijs hebben gesteld, hier op waardige wijze voortgezet werd.
| |
| |
En laten we ook nog een groet brengen aan het nagelaten werk van twee groote dooden: Constantin Meunier en Isidoor Verheyden, waarvoor we hopen dat de Koninklijke Vereeniging spoedig waardige plaatsvervangers vinden zal, die liet gewone peil dezer salons zullen kunnen verhoogen.
P.L.
| |
Uit Den Haag
Kunsthand. Preyer tentoonstelling van teekeningen door Hollandsche meesters
Een tentoonstelling welke zich, zooals gewoonlijk die welke de Heer Preyer organiseert, onderscheidde door een totaal gemis aan minderwaardig werk. Zoo is de groote aquarel van Israëls, een moeder die haar kind wascht, wel een der beste welke deze in dit genre maakte. Israëls is de eenige geweest in het moderne Holland die de kunst van het genre tot in een meer algemeene levensfeer heeft weten te verheffen. Ook deze figuur zooals ze rijst van uit den schemer naar het licht, een weinig voorover gebogen, is waarlijk monumentaal van opvatting evenals de man van het oude volk in 't Suaso-museum het is. Munt deze aquarel uit door dat lumineuze tonalisme dat we in enkele van zijn gaafste werken vinden, ook den blijmoedigen colorist leeren we kennen in het dartele gespeel van het licht om het parelblanke en roze kindje.
Van Mauve waren er heel opmerkelijke teekeningen, wel enkele zijner boeiendste kanten representeerende. Van Bosboom een paar oude regentenkamers, waarin hij prachtig partij heeft weten te trekken van de architectonische illustratie en het deftige kleurengamma der interieurs zelf.
Jacob Maris ziet men er van een ongewonen kant. Van tijd tot tijd komen er van die kleinere werken opduiken waarbij men verkeerd zou doen de kostbaarheid bij duimen in 't vierkant uit te meten. Ons jongeren die de evolutie van hun werk alleen in de rijpere phases hebben meegemaakt komt menig keer een nieuw bewijs van hun onvergelijkelijke veelzijdigheid verrassen, een veelzijdigheid die zich meer naar 't innerlijke dan naar 't uiterlijke openbaart. Hier, in deze trekweg waar twee figuren in het bloeiende avondduister een schuit voorttrekken, staat Jacob Maris niet heel ver van die stemmingsfeer die men later als sensitivistisch zou onderscheiden.
Van Neuhuys was er behalve een interieurtje met voorname kwaliteiten: een moeder met haar kind tegen een meesterlijk geaquarelleerd gobelin uit, een genrestukje in den ouden trant, een dorpsvoorlezer die in de huizen de courantennieuwtjes brengt, een stukje dorpsgeschiedenis van eenige tientallen jaren her geïllustreerd, maar als zoodanig toch niet zoo boeiend als Israëls en ook wel Blommers dat hebben gekund. Later heeft de picturaal zoo buitengemeen begaafde schilder de exploitatie van dit terrein gaarne aan anderen over gelaten.
| |
Pulchri studio.
Het evenement van deze tentoonstelling was de buste in marmer die Toon Dupuis naar Dr A. Kuyper maakte. We hebben in Holland weinig beeldhouwers; meer bronsmodelleurs dan eigenlijke beeldhouwers. En hoewel het feit dat Dupuis dit wel is niet mag leiden tot een onevenredige waardebepaling, hebben we de beteekenis ervan toch evenmin te onderschatten. Huisgenooten van Kuyper hebben gezegd dat zij als portret geen ander wenschten. Die hem als politicus vereeren, zien in dit beeld gaarne den imperator. Ik ben niet doorkneed in de politiek van den dag, maar deze figuur ziende in het algemeene beweeg van zijn tijd, geloof ik dat Dr Kuyper met dit duurzame monument dat een artist hem stichtte, niet ontevreden behoeft te zijn. Met teerder, bijna pieuze aandacht is het vrouwenkopje (beeldhouwer's vrouw) gebeiteld, maar als portret voldoet Kuyper's beeld aan algemeener eischen, is
| |
| |
het bekwamer nog van samenvatting en ontleding.
In Charles Van Wijk's bronzen kan ik opvallende geen vooruitgang zien. In picturaal plastischen zin blijft ook dit aantrekkelijk werk, maar zijn bedelaar en zijn maaiers weet ik tot nog toe door hemzelf niet overtroffen.
Haverman exposeerde een der voorstudies voor een portret, gewetensvol werk met meer wezenlijke gratie in de lijn dan mij in de wel wat oppervlakkige zwier van Làszlo mag bekoren. Maar pakkender leek mij nog een genrestukje, een moeder met haar kind, waarvan de expressie van het gelaat der moeder iets zeer levends had.
Onder de teekeningen was verder weinig werk dat zich boven het middelmatige verhief. Een wintertje van J.A. de Jonge, schuitenvoerders die zich een weg door het ijs trachten te banen, had heel zuiver het glansend-volle in de atmosfeer dat bij een transparante nevelstemming een lumineuze winterdag in Holland wel pleegt te hebben. Een atelier-studieteekening van Suze Robertson, een vrouwelijk model dat zich warmt bij een kachel gaf iets vrouwelijk innigs in het gebaar. Ook in een aquarel van Mej. Marius was het sentiment, modern sensitivistisch, boeiender dan de voordracht. Een zwart en witteekening van C. Storm van 's Gravesande, een zeegezicht, had evenals zijn etsen een fluweelen diepte in de donkere partijen. Van Melis was er een interieur, mooi transparant geaquarelleerd, niet zeer imposant door de voordracht, maar met iets zoo fijn en kantigs als ik nooit van hem zag. Verder vermelden we Etha Fles, Wiggers en Hoytema.
H.d.B.
| |
Kunstveilingen
Veiling van Japansche schilderingen, teekeningen en houtsneden uit de collectie P. Barboutau, Amsterdam
De heeren R.W.P. de Vries, die in 1904 in Nederland de eerste veiling hielden van Japansche Kunst, brachten 6, 7 en 8 November weer 1059 nummers onderden hamer. Een deel daarvan werd gevormd door wat de Parijsche veiling van de 751 in Barboutau's ‘Biographies des artistes japonais dont les oeuvres figurent dans la collection de M. Pierre Barboutau’ beschreven schilderingen, teekeningen en prenten had bijeengelaten.
De verzameling die, bij de oorspronkelijke collectie Barboutau vergeleken, aan qualiteit wel verloren zal hebben, gaf toch, eerst eenigen tijd in Arti en toen in de Brakke Grond, waar ze ook geveild werd, gedeeltelijk tentoongesteld, nog zeer veel te genieten. Een stuk toch, als de twee aan Iwa-sa Mata-Bè-e toegeschreven schutten [no 90 van den overvloedig geïllustreerden catalogus) moet, met zijn wonderlijk sierende pracht van dof goud en diep groen, wel te allen tijde een van de grootste schoonheden der verzameling uitgemaakt hebben. Het ging voor f 7300. En van de andere dan decoratieve zijde van het Japansche talent gaf dat geweldig vlot en raak geteekende rund dat een kind in bedwang tracht te houden, al een heel goed voorbeeld (no 65; f 1525), Van de overige schilderingen noem ik nog enkele hoogste prijzen. De nrs 17, 18, 37, 42 brachten f 1250, f 1300, f 1150, f 1455 op.
Ook van den bloeitijd der kleurenhoutsnee kon de verzameling, dunkt mij, wel een goed beeld geven, al vond men dan misschien bij de prenten van Outamaro niet de rijkdommen waarvan de Goncourt gewaagt. Van Torii Kyonaga (no 154; f 100), Souzouki Harou-Nobou (no 190; f 150), Nishi-Kava Souke-Nobou (no 699), om er enkelen te noemen, waren prenten zòò stil en zòò
| |
| |
schoon, dat onze moderne versierders er alles van konden leeren. En ook van de lateren, waar, als altijd, de decoratieve gebondenheid plaats maakte voor het uit-barstende leven: van Hiroshigé en vooral van Hokou-Saï (die karper, zoo prachtig van stof-uitdrukking!) waren goede stalen aanwezig. Niet zeer ruim was de 17e en 16e eeuwsche zwartdruk vertegenwoordigd. Die zullen wij, Gonse's aanwijzing volgend, in de 3000 Japansche deelen der Leidsche bibliotheek moeten gaan zoeken.
Voor de prenten werden nog de volgende hooge prijzen besteed: No 127, f 150; 154, f 100; 160, f 99; 164, f 101; 190, f 150; 195, f 171; 370, fr. 90; 834, f 110; 899, f 205; 958, f 100; 1032 f 127.
| |
Veiling van oude schilderijen der collecties Bloch te Weenen en Guimbail te Parijs en Nice, door Frederik Muller en Cie, 14 november
Frederik Muller en Cie tracht zich in zijn nieuwe zaal, (die er met haar dien bespanning zeer goed uitzag en ook aan het eind van den middag, toen het donker werd, door de aardige elektrische lampen uitstekend werd verlicht) zoo spoedig mogelijk in te leven. Haar tweede veiling deed voor de eerste (al vormde de Collectie Dahl uit den aard een aangenamer geheel) in belangrijkheid niet onder. Stukken als van Tiepolo (no 66, f 8400); Greuze (no 134; f 9100); Fragonard (no 94; f 2400) kwamen hier den laatsten tijd niet dikwijls in de markt. En ook een Noord-Nederlandsche primitief als no 41 f 3200); een vroeg-zestiende-eeuwsche) Vlaming (om ornament en lanschap zou ik den ‘Waagenschen Mostaert’ wel willen noemen) als no 38 (f 2300), waren, hoewel geen prachtstukken, merkwaardig. Van de overigen geef ik nog enkele prijzen. Th. de Klyser's ruiterportret (no 30) deed f 4000; Ant. Moro: mansportret (no 111) f 3400; Hendr. Averkamp: wintervermaak (no125) met aardige grijze figuurtjes op den voorgrond f 1400; de zeer betwijfelde Gerard Dou (no 14) f 1275.
De verzameling Bloch bracht ongeveer f 79300, de verzameling Guimbail ongeveer f 35500 op.
B.
| |
Veiling van antiquiteiten en kunstvoorwerpen der verzameling Boas Berg, door Frederik Muller en Cie te Amsterdam, 21-24 november.
Meer nog dan de vorige wekte deze veiling belangstelling. Op de kijkdagen verdrong zich in de boven- en benedenzaal een groot publiek en ook de veiling zelf was zeer geanimeerd: het scheen mij echter toe dat dat publiek zich maar weinig mengde in den strijd der groothandelaars. Middelmatige beurzen bleven zonder moeite gesloten. De verzameling was bijzonder rijk aan Saksisch en Chineesch en Japansch gekleurd porselein.
Ziehier eenige prijzen van in den catalogus gereproduceerde nummers: Porselein: Chineesch en Japansch gekleurd: no 9 groot stel van vijf pullen, f. 4700; no 18 groote rol wagen vaas, f. 1700; no25, een paar pullen (familie rose), f. 2220; Saksisch: no 248 groote groep, Diana en Silenus op wolken, f. 4810; no 299 groot eetservies, f. 6700 en no 328, theeservies, met aan Teniers ontleende voorstellingen, f. 1710; Amstel: no 357, prachtig room-kleurig theeservies, f. 740; Delftsch aardewerk: no 428, kast-stel, f. 4550. En voorts nog: no 591, zilveren koffiekan, f. 1975; no 709, waaier, f. 540; no 854, commode (Louis XV), f. 1200; no 961, empire klok, f. 2600. De geheele veiling bracht f. 292000 op.
B.
| |
Varia
Een Delftsche Vermeer
HET mag als zeker beschouwd worden - zoo schreef Bürger van den Delftschen Vermeer - dat er vele werken van dezen meester onder den naam van Pieten de Hooch of verwante schilders staan geboekt. Het komt er
| |
| |
maar op aan ze te herkennen en ze hun juiste toeschrijving te hergeven.
A.J. Wauters meent thans een werk van Vermeer herkend te hebben in een mansportret, dat het museum te Brussel in 1900 verwierf (kat. no 665) en dat onder de naamlooze werken staat gekatalogizeerd. Hij beschrijft dit portret in het December-nummer van the Burlington Magazine, welk tijdschrift een reproductie er van doet zien. Het portret werd vroeger aan Rembrandt toegeschreven en het was zelfs als zoodanig gesigneerd en gedateerd 1644. Signatuur en datum zijn echter als valsch erkend en verwijderd. Later beschouwde men het als een vroege Nicolaas Maes. De schrijver heeft ter vergelijking de authentieke Vermeers in Duitschland, Holland, Londen en Parijs nog eens aandachtig bestudeerd en weet vele punten van overeenkomst aan te wijzen, die hem overtuigd hebben, dat het bedoelde mansportret een Delftsche Vermeer moet zijn.
C.G.
|
|