Onze Kunst. Jaargang 4
(1905)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
De geschilderde glasramen in O.L.V. Kerk te Antwerpen
| |
[pagina 70]
| |
een halven kring, zonder die juiste orde, die alleen aan het tooneel een uitdrukking van rust kan geven. Een priesterlijke kalmte, de hoogste eigenschap hij deze werken in glas, ontbreekt. Aan het individueele gevoel wordt meer waarde gehecht dan hier te pas komt en dat zich in te breede gebaren openbaart. Hier bij deze, bij uitstek op uiterlijk vertoon berekende kunst, wijkt de psychische schoonheid voor de overmacht van stijl en kleur. De oppervlakte door de kleuren ingenomen, die elk figuur afzonderlijk kenmerken, moet aan zekere wiskundige berekeningen beantwoorden, die door de goede glazenmakers onbewust worden in acht genomen en die altijd geëerbiedigd moeten worden, waar men een volmaakt geheel verkrijgen wil. In dit raam zijn de partijen ongelijk van kracht en ongelijk verdeeld; daardoor krijgen we een besliste indruk van wanorde, van een zeer in 't oog vallend gebrek aan samenhang. Toch zijn de glazen elk voor zich superb, met hun ultramarijn, dat een ware lust voor de oogen is en hun prachtig citroen geel, dat hier die zekere scherpte mist, die we anders vaak bij deze, dikwijls te onpas aangewende kleur ontmoeten. Zeer valt 't te prijzen dat het werk bijna nergens door den penseelslag wordt bedorven, trouwens, schildering op glas zal altijd, zooals men weet, een vijand zijn van het mooie glasraam, dat enkel uit mooi getint glas, zonder bijschilderingen moet bestaan. Dit raam, met al die verschillend getinte ruiten, zou veel mooier zijn, ware er geen gebrek aan harmonie tusschen de beschilderde ruiten en al die stukken ongekleurd glas. Onder al deze, niet bij elkaar passende figuren, staat Judas, die schijnt neer te zijgen onder een duister voorgevoel en zijn berouw, met den rug naar den toeschouwer gekeerd. In deze inderdaad bewonderenswaardige houding, met omtrekken, die in een apotheose zouden passen, leest men duidelijk zijn inwendigen strijd en zijn diepen val. De voorgaande figuur, de Apostel met de decoratieve houding, die met hem op dezelfde lijn staat en de serene Christus, zijn inderdaad echte glasraam-figuren. De overigen die zich bewegen of slechts ten deele zichtbaar zijn, hebben geen rustig-kalme, maar haastige, onoverlegde gebaren. Eén eerwaardig hoofd, met twijfel in de oogen en argwanend saamgetrokken trekken, ziet den zondaar doordringend aan. De aantrekkelijke groep op den achtergrond is zeer juist en gevoelig van opvatting. De uitdrukking van de gezichten is welsprekend, de een wijst met zijn vinger den verrader aan, de ander, met gevouwen handen, kan het niet gelooven. De Christus, met zijn eigenaardigen kruisvormigen nimbus, is treffend; zijn gelaat weerspiegelt zedelijke schoonheid, maar het gebaar is vaag en onzeker; de bewegingen, trouwens, | |
[pagina t.o. 70]
| |
Glasraam van Filips II en Johanna van Castillië.
(O.L. Vrouwenkerk, Antwerpen). | |
[pagina 71]
| |
moeten in deze kunst logisch wezen, bijna brutaal in hun eenvoud. Graaf Engelbert II van Nassau, landvoogd der Nederlanden en schenker van dit raam, ligt in zijn kostbaarste kleederen naast de nederigen der aarde op een papegaaigroene bidbank geknield. Dit portret heeft aanleiding gegeven tot een mooie uitstalling van meekraprood en volle blauwe tonen. De Romaansche Architectuur, die het tooneel afsluit, is hier niet anders dan een op zich zelf staande versiering. Eerst veel later, in de XVIIde eeuw, werden deze bouwkundige vormen in de teekeningen op glas ingevoerd. Geheele tempels werden er toen afgebeeld. De glazenmaker had alle gevoel voorden stijl van zijn kunst verloren en als een machteloos parasiet, copieerde hij maar goedmoedig den een of anderen Renaissance tempel, die aan zijn teekening slechts het uiterlijk gaf van een ernstigen stijl. Al is de glazenmaker hier ook geleerder geweest dan die van het venster met den Evangelist, de architectuur blijft hier toch edel, zonder overlading of plompheid, die haar ontstaan dankten aan te groote gemakkelijkheid door een vooruitgang in de techniek. De kapel is in Romaanschen stijl opgetrokken, een halfronde portiek geeft uit op een maar even getinte lucht. Rombouts heeft het tympan van het ogivale venster en de lijst van het Avondmaal prachtig versierd met de mooie wapenschilden van den graaf en zijn verschillende HeerlijkhedenGa naar voetnoot(1). De zachte, malsche en toch heldere kleuren, beelden wapens op de schilden af, die met hun schitterend loofwerk van azuur en goud veel bijdragen tot den luister van het toch voornaam ingehouden koloriet. Bovenaan het wapen van Antwerpen, waaronder dat van Engelbrecht van Nassau, met de devies: ‘Ce sera moi, Nassau’ met een bloemvaas er boven. Daar naast is nog iets van de goed opgevatte kleuren overgebleven, het smeltblauw vooral is heel frisch bewaard in de friezen van de wapenschilden. De viooltinten zijn echter verloren gegaan. Onder de mooie kleurenvakken, die veel tot het bekoorlijke van dit kerkvenster bijdragen, vinden we het marineblauw, olijf- en ander natuurlijke groenen, naast een star onbewegelijk en toch hevig rood. | |
[pagina 72]
| |
Het werk wordt echter op een afschuwelijke manier bedorven door een overmatig aanwenden van ongekleurd glas. Hier spreekt dit gebrek nog sterker dan in het kerkraam van Hendrik VII. De metaalachtige glans, zonder eenige kunst, vormt randen van tot éen versmolten, brandende kleuren. Zij tasten zelfs het schaduwveld om het raam aan. Het is hier de plaats om een ernstige aanmerking te maken, niettegenstaande de moderne methode, die dikwijls alle randen uitsluit. De omraming der vensters moet in krachtige, sprekende kleuren morden gehouden, wier forsche tonen een sober contrast vormen en de schaduw verwarmen, die ze omringt. Verder moeten venster en kader beide van glas zijn, waarover de gekleurde stofdeeltjes liggen, en door een ervaren en bekwamen glasschilder, die behoorlijk van de aantrekkelijkheid van krachtige, mooie kleurverbindingen op de hoogte is, zóó worden verdeeld dat het heftig binnenvallen van het licht ze niet kan vernietigen of tot bleeke, nevelachtige tinten doen ontkleuren en toch ook weer zóo dat het heldere licht den tijd zou vinden om er in te ontbloeien en er zijn rijkdom in uit te storten, dat het ons toezendt in een kruisvuur van stralen. Deze laatste kwaliteit vinden we vooral in de twee vensters van de groote zijbeuk, waar de kleurverbindingen onbeschrijfelijk mooi zijn. Nadat we het volslagen gebrek aan opvatting, stijl en overeenkomst, tusschen deze glasramen en den overheerschenden toon in de architectuur van de cathedraal hebben opgemerkt, kunnen we nieuwe kleurverbindingen bewonderen, die we in de vorige vensters niet hadden gezien. Minder mystiek, en vooral veel meer heidensch, bijna wellustig, schitteren ze dof in ineenloopende nuances. 't Is of de zon haar stralen door het vochtig waas en de doorzichtige droppelen heen zendt, die door een zomer-onweder achtergelaten zijn. Het eerste raam, waar koraal en vermiljoenen kleuren overheerschen en dat in een randversiering het jaarcijfer 1537 draagt, stelt de Bekeering van Paulus en het andere de Aanbidding der Koningen voor. Beide werden door het aanzienlijke geslacht der Fuggers aan de kerk geschonken. Behalve de prachtige kleuren, die als zoovele levende liefkozingen zijn, bezitten deze werken geen bijzondere hoedanigheden ten opzichte van een bepaalde glasschildermanier. | |
Werken der XVIIe eeuw: het Albrecht en IsabellaraamGa naar voetnoot(1)Terwijl de prachtige stukken in de groote beuk toonbeelden zijn van verrukkelijke, machtige, opeenvolgende kleurenharmoniën, treffen we in het kerkvenster van Albrecht en Isabella niet anders aan dan | |
[pagina 73]
| |
een opeenvolging van eentonige tinten, zonder eenigen weerklank. De levendigheid van waar enkele, op zich zelf staande kleuren, bovenop een andere tint ligt, treffen niet allen op het zelfde oogenblik het netvlies. Het heele werk, met zijn bleeke melankolieke kleuren, lijkt wel een beetje op een verschoten tapijt. Het vormde ten allen tijde een groot contrast met het andere, mooie venster en is nooit veel meer dan een camaïeu geweest van rossig siena, dat het licht zoo moeilijk doorlaat en dat het droefgeestig penseel van Cornelis CussersGa naar voetnoot(1) hier zoo slaafs getrouw heeft uitgespreid. Deze kunstenaar schijnt de hoofdgeheimen dezer tooverkunst der xiide eeuw niet te hebben gekend, die den beginnenden glazenmaker eenvoudig leerden dat men alleen dan een goede teekening krijgt, als men de verschillende stukken geschilderd glas, die door looden banden verbonden zijn, bijeenvoegt, en dat het aanwenden van getinte ruiten in de massa, de eenig ware methode van kleur aanbrengen is. Verder dat het gebruik van het penseel alleen dan is aan te bevelen, als alle andere middelen te kort geschoten zijn. Een verpletterende massa portieken, overladen met uitstekken, kroonlijsten, monumentale friesen, veroorzaken op de ruit een leelijke opeenhooping van ondoorzichtig bruin, dat het binnendringen van het licht verhindert. Onder deze geweldige architectuur, zijn Albrecht en Isabella zelf bijna geheel begraven. De dikke lagen verf op de verschillende veelhoekige ruiten gesmeerd, die oorspronkelijk den rijkdom der hofkleedij moesten verbeelden, zijn geheel verdwenen en thans schitteren alleen nog maar enkele details, dank zij 't een of ander stuk glas, dat frisch is gebleven tusschen de kleurlooze gedeelten in. Een hemel, nog saaier van kleur dan een Noorsche schemering, | |
[pagina 74]
| |
rust slap, zonder eenige energie, op 't onbehagelijk profiel van twee leeuwen, die gezeten op een fronton, een schild met een standaard omhoog heffen. Hoe zou dit vuile bruine gordijn van verslenst oker en gebrand cassel, waar het oog niet doorheen dringt, de goddelijke rol van een kerkraam kunnen vervullen? Het denkbeeld van pracht, een der eerste indrukken die het moet verwekken, kan niet meer in het leven geroepen worden door dit werk, dat het frissche der eerste jaren gansch verloren heeft. Niets meer herinnert er nog aan die stralende kunst, die ons vooral door de levendige fijnheid van haar kleurenharmonie moet betooveren... die ons moet verblinden, verlokken, eer ze ons ontroert of onderricht; die kunst, die de ziel moet verheugen en reine geestdrift bij ons opwekken. Overigens past de armoedige grondstof niet hij haar vruchtbare schoonheid, die wars is van alle treurigheid. De vorstelijke personen, elk geknield met hun schutspatroon achter zich, zijn ternauwernood zichtbaar in het centrum van het groote, bruine venster, dat niets van zijn oorspronkelijke aantrekkelijkheid behouden heeft. Wel zijn ze geheel naar 't leven bestudeerd en met al 't kunnen van een zeer bekwaam glasschilder weergegeven, die de motieven van de cartons waarnaar hij werkte, goed begrepen had, en als we aandachtig bekijken, vertonen ze een groote waardigheid, geheel vrij van de melankolieke boetvaardigheid van Johanna van Castilië op het glasraam in de St-Antoniuskapel. Zoo als we daareven reeds hebben gezegd, kunnen we vooral in de détails een zeer eigenaardige glas-alliage opmerken. Een glimlachend serafijntje houdt een aschgroen medaljon in de hand, waarop een bevallige Madonna geëtst is en een blazoen, waarvan de verschillende onderdeelen heel gelukkig zijn saâmgevoegd. Maar het blijft toch een doodsch werk, waar de zon zich wel dikwijls in komt spiegelen en haar straalbundels werpt door het raam aan het andere uiteinde van het transept,Ga naar voetnoot(1) zonder er echter dien prachtigen glans aan mee te deelen, dien men in andere vensters vindt. Zelfs onder die veelvoudige stralen, als de beiaard een oud Vlaamsch liedje doet trillen, blijft het onbewegelijk en ontroert ons niet. De hoofdgebreken in dit venster, komen voort uit een al te overvloedig gebruik van met het penseel beschilderd glas, waarvan een langzame vernietiging het gevolg is. Overigens wordt het stuk ook door de teekening van een zeer banale architectuur bedorven. Welken indruk ontvangen we, bijvoorbeeld, van een tempel in den heerschenden stijl of een verdwenen tijdperk, die op de glazen oppervlakte zijn getee- | |
[pagina t.o. 74]
| |
Het Laatste Avondmaal door Rombouts.
(Glasraam in O.L. Vrouwenkerk, Antwerpen). | |
[pagina 75]
| |
kend? Bij de voorstelling van een inderdaad bestaande of bestaan kunnende architectuur, vergen we ook natuurlijke kleuren. In plaats van een geheel fantastisch gebouw van kostbare gesteenten en ongeevenaard schoone vormen, staan we hier tegenover het grijs of pistache-geel koloriet, van een van die zware steenen monumenten die altijd aan de open lucht blootgesteld zijn. Deze gammas van neutrale tonen kan het licht dus onmogelijk in mooie, levendige kleuren veranderen. Trouwens, voortbrengselen van een anderen vorm van kunst, beeldhouwwerk, kerkelijke of wereldlijke architectuur, stoffen, vazen of brocaat, alle voorwerpen van gewone menschelijke kunstnijverheid, passen niet als stoffage bij een doorschijnend decor. Het is een geheel op zich zelf staande schepping, geheel vrij van stoffelijke banden en onafhankelijk van eenige schilder- beeldhouw- of houwkunst. De regels van alle mogelijke andere kunsten, waar teekenen bij te pas komt, gelden niet voor die van het glasraam, dat, goddelijk en stralend, alleen in zijn ideale schoonheid staat... Het is als een fantastisch beeld uit een droom en staat héel ver buiten onze gewone beschouwing. Geheel anders is hier ook de toepassing van de wetten der zwaartekracht, die de beweging en de samenstelling van elke kunstuiting regelen, waar de lijn een email zonder relief omlijst. Het zoete, droeve lied, dat de kleurenharmoniën op de Italjaansche fresken der veertiende eeuw voor onze oogen schijnen te zingen, heeft geen recht van bestaan meer in de mysterieuse kunst van het getinte glas. De afstand, zoowel als de beschilderde en onbeschilderde deelen, krijgen er een heel andere beteekenis door. De studie der moderne kerkramen, die de Antwerpsche kerken versieren, zou ons in staat stellen deze theoriën verder te ontwikkelen, die hier eenvoudig als een haastige uitweiding neergeschreven, wel terecht als een al te absolute thesis zouden kunnen worden aangemerkt. In hetzelfde uiteinde der kruisbeuk, bevinden zich vier kerkramenGa naar voetnoot(1) die, wat hun innerlijke waarde betreft, maar van middelmatig belang zijn. Ze vormen even zoovele nieuwe bewijzen voor het verval der glasschilderkunst in de xviide eeuw. Hoewel deze vensters met bekwame hand gerestaureerd werden, zijn ze toch veel minder mooi dan elk ander werk uit hetzelfde tijdperkGa naar voetnoot(2). Het eerste van deze luchtig beschilderde ruitjes stelt den begiftiger Jean Delrio, een beschermer der Schoone Kunsten voor, geknield vóor een reusachtig kruis met lange armen, waaraan een | |
[pagina 76]
| |
schoone, uitgeputte Christus hangt, tamelijk goed in den stijl, en omringd door de traditioneele figuren. Eerst de soepel geteekende, heel mooie Maria-figuur, met appelgelen nimbus, gevouwen handen en smaakvol gedrapeerd in een blauw kleed, dat helaas geheel is verschoten, en waarvan de kleur in 't geheel niet meer spreekt, zooals trouwens al de kleuren op de drie andere vensters. Verder Magdalena, den voet omhelzend van het kruis, waarvoor ze geknield ligt. Eindelijk, tegenover de Maagd, de staande figuur van St. Jan, die de gelukkige aanleiding is voor de eenige, waarlijk mooie kleurenverbinding. De ruitjes, die zijn kleeren vormen, geven een heel mooie combinatie van rood en groen, olijfgroen met een heel levendig cobalt doortrokken. Het rood is scharlaken, even aangetint met scherp vermiljoen. De versiering, die het tweede venster afsluit, stelt een BesnijdenisGa naar voetnoot(1) voor, waarvan de samenstelling van het geheel van belang ontbloot is, de kleuren tamelijk banaal en het geheel zonder eenige decoratieve bedoeling opgevat, terwijl er een buiten verhouding groote plaats door een kolossaal fronton en een opschrift wordt ingenomen. Een volgend venster stelt Onze Lieve Vrouw in het brandend braambosch voorGa naar voetnoot(2). Omringd van al haar attributen als koningin des hemels, zooals ze aan de herders verscheen, schittert de tamelijk stijf opgevatte figuur van de maagd in het hart van een aureool, waarvan de glasstof met chelidoniumgeel getint is. Het visioen vertoont zich onder den kruin van een boom, die het Brandend BoschGa naar voetnoot(3) moet verbeelden. Zijn stam schiet uit een laag altaar omhoog, waaromheen pelgrims en donateurs de Heilige aanroepen en aanbidden. Deze laatste, zeer gelukkig gegroepeerde personages met hun kinderachtig hierarchische Madonna, bezitten alleen de aantrekkelijkheid van een goed ineengezet stuk. In het beste dezer middelmatige vensters, wordt het licht verhard en verbrokkeld door de scherpe, droge kleuren, waardoor het heen dringen moet. Het stelt voor Godfried van Bouillon, den stichter van de Orde der Monniken van Sint Michiel, staande voor zijn leger en wien Turksche vorsten, die aan zijn voeten kruipen, om genade komen smeeken. Onder aan het tooneel, het geknielde kapittel van | |
[pagina 77]
| |
Sint MichielGa naar voetnoot(1). Op den achtergrond ontwaart men de Lieve Vrouwen- en de St. Michiel's kerkGa naar voetnoot(2). De glasschilderkunst, die in de xvide eeuw al begon te krukken, naderde haar einde in de xviide eeuw en stierf in de xviiideGa naar voetnoot(3). De soort van verachting die de doekschilders van Musea en Galerijen voelden voor deze edele kunst en de zorgeloosheid van de geestelijkheid van dat tijdvak, waren de eerste oorzaken van haar verval. Niet veel kerken werden er nog gebouwd; de vernielde ruiten werden door ongekleurde vervangen, opdat het inwendige der gebouwen beter zou worden verlicht! De glasbakkersovens, die niemand meer noodig had, doofden uit, zoodat aan de enkele aanvragen van hen die de mode van wit glas durfden braveeren, niet meer voldaan kon worden. Die slaap was zóo diep, dat men, zooals iedereen weet, in het begin van de vorige eeuw meende dat het geheim tot het vervaardigen van mooie, gekleurde glazen geheel was verloren gegaanGa naar voetnoot(4). In het al meer en meer toenemen van dit snel verval, kwam men eindelijk zóo ver, dat er niets anders meer gemaakt werd dan versierde blazoenen. Dit treurig tijdvak wordt heel goed getypeerd door een bijna luguber glasraam met een enorm zwarte vampyr, die tegen de ruit zit geplakt en die het vierde venster aan de lage zuidzij van de cathedraal afsluitGa naar voetnoot(5). Het is een schild met groote sombere lambrequins, breed uitgespreid op een effen, geruit veld. De mooi gekleurde arabesken hadden wel heel aangenaam kunnen treffen en een grond van donker sinapelgeel met purperen, goud gevoerd helmdek, wel heel harmonieus en glasraamachtig kunnen zijn, als het bijna zwarte bruin der groote blazoenblaren, niet een soort van ontkenning ware van de kunst, waarin licht en kleur alles zijn. Zóó zijn de kerkramen, die ons de revolutie heeft gespaard. De moderne werken staan echter veel lager, in stijl, zoowel als in koloriet. Ze onderscheiden zich zeer zeker door andere hoedanig- | |
[pagina 78]
| |
heden, maar we moeten toch zeggen dat die glorieuse kunst, die de stralen der zon in stroomen van waarlijk paradijsachtige schoonheid doet veranderen, nu nog maar pas aan 't herleven is; dat nog maar weinig kunstenaars begrijpen dat het de eenige roeping is van het gekleurde glas, om onder eenvoudig- majestueuse lijnen alleen dat te kiezen, wat de lichtbundels aan pracht en glans bezitten en dat de ruit alleen het licht éen oogenblik moet tegenhouden om het verheerlijkt en geïdealiseerd terug te kaatsen.
J. de Bosschere. |
|