| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Den Haag
Pulchri studio tentoonstelling van schilderijen en teekeningen uit de staats-Forbes collectie
Deze tentoonstelling, hoewel bij lange na niet de Staats-Forbes Collectie representeerende, liet menig mooi werk zien, uit dien tijd ook van het Haagsche impressionisme waarin de onderlinge geest van kameraadschap en stuwende drang, tot groote daden zou voeren.
Zoo is er een interieur van Jozef Israëls, een zieke man, liggende in een bedstêe en daarvóor in 't licht een nettenboetende vrouw, mooi van plastiek en karakteristiek. Het valt nog vóór Israëls' meest toonvollen en beteekenisvollen tijd (waaruit hier wel aquarellen zijn), maar op zich zelf beschouwd kan men 't een meesterstuk noemen. Wonderlijk mag 't heeten hoe de schilder uit al die toetsjes en veegjes zoo'n vast geheel heeft weten op te bouwen, zóo dat de factuur, los van de voorstelling en het sentiment, doet denken aan een of andere oude, verglaasde materie, waarover de tijd de prachtigste nuances tooverde. Later schijnt hij in zijn composities meermalen van deze zelfde modellen gebruik te maken.
Onder de schilderijen is verder curieus een vioolspelende man, zittende op een bed, met aan zijn voeten zijn twee luisterende moederlooze, kindertjes: een genrestukje met een verhaaltje, zooals ook duitsche schilders ze verzonnen, maar met veel knaps toch. In het bekende schilderij, met op den voorgrond een treurende weduwe met haar dochtertje, een wieg en verdere attributen, in het verschiet, zichtbaar door het gat van de deur, een kerk, - hier in is al frappant de sombere tragiek van het middenstuk, de dragers met de kist en de volgers in een toonvol halfdonker. Een der sombere dragers met zijn slipjas en korte broek is treffend van karakteristiek: een figuur uit de Camera Obscura, maar geheven tot een hooger plan van uitbeelding.
Uit Jacob Maris' vroegen tijd, de tijd van samenwerking met Matthijs, noemen we een intérieur: een moeder aan 't spinnewiel, bij de wieg van haar kind. Een moeder geïdealiseerd, gemaakt tot een figuur zooals men ze in droomen ziet of in zeer begenadigde oogenblikken, maar een figuur reëel door de voorstelling. Dit geheel is inniger misschien nog gezien dan het andere: ook een moeder ingeslapen bij de wieg van haar kind, bij 't licht van een kaars, vlotter van schildering, treffend in de uitdrukking van suizelende slaapstilte. Het kindje is wat vreemd-dwaas van expressie, wat houte-pop-achtig; maar we aanvaarden het gaarne aldus: het is raak van kleur in dit licht.
Uit Jacob Maris' besten tijd is een pink aan het strand, in een transparant nevel-blonde, parelige toonaard, een veel gereproduceerd werk. Uit zijn eersten tijd, toen hij zich al tot het landschap wendde, is hier een haan op een roodpannen dak, die den dageraad wakker roept. Dit heeft de ruchtende geheimzinnigheid van den morgen, het is gedempt in zijn toon van stillen luister, en toch: is victorieuzer kreet den schilder wel ooit ontsnapt?
Ook van Matthijs is hier een ochtend- | |
| |
stond, een gezicht op Lausanne. Op den voorgrond een span ossen en figuren, waarvan er een lijkt op een monnik in een bruine pij; daarachter op geaccidenteerd terrein, de statige stijging van gothische gebouwen met eene verte die als een luchtverheveling rijst. Het geheel is in een blauwgrijs gamma van tonen en van suggestieve teekening.
Van Willem Maris zijn vermeldenswaard: een landschap met koeien uit zijn middentijd, waarin hij meer stukken schilderde hoofdzakelijk om de uitdrukking der licht-atmosfeer, maar toch tevens van zoo doeltreffende karakteristiek in de onderdeelen. Men zou 't geheel een symphonie uit zilver en grijs kunnen noemen. Verder een mooi eendenstukje en nog een landschap, een gezicht langs een plas waaraan koeien en eene verre boerderij tusschen rank geboomte: een prachtig geheel van landelijke fijnstemmigheid en vlotte schildering.
Behalve eenige aquarellen van Willem Maris, zijn ook eenige van Mauve meldenswaard o.m., figuurtjes op een akker aan 't aardappelrooien, geheimzinnig in hun simpele actie tegen de 'n even ros licht uitstralende lucht. Vincent, meer sensitivistisch van aanleg, is door zulk werk van Mauve geboeid geweest. Van Mauve zijn hier meer goede aquarellen; Van Poggenbeek een eendenstukje uit een tijd toen hij al nagenoeg geheel los was van het palet van Willem Maris, en uit zijn meer méditatieven tijd een paar slootkanten met koeien, waarvan er een, waar de avond roomkleurig rijst achter bruin gestruik, vooral boeiend is door een zacht uitgezegde stemming, van een aandoenlijkheid zooals Mauve ze ook te openbaren zocht.
Ook Weissenbruch is vertegenwoordigd en Bosboom, en De Bock heel goed. Jongkind door een drietal doeken, waarvan er een uit de 60er jaren, nog wat conventioneel in de opvatting van den voorgrond met huizen en figuren in het hooge duin, maar treffend van rake schildering en karakteristiek soms al en mooi in het verschiet: een avondlijke zee met badende figuurtjes, die zich in de serene avondstilte in effen kalmte strekt naar den horizont, waar de zon daalt uit een rosse lucht.
Van Neuhuys vermelden we ten slotte nog een interieur: een gezin maaltijdend in een woning van zoo simpele struktuur als men ze alleen in landelijke streken treft; geheel 't werk van iemand die vóor alles schilder is en 't wil zijn, maar die zijn schilderslusten dan ook op een wijze heeft uitgevierd die bijna alles wat hij dan schilderde tot zoo uitnemende picturale schoonheid deed worden.
H.d.B.
| |
Haagsche kunstkring de eeretentoonstelling voor Théophile de Bock
Reeds lang was deze tentoonstelling aangekondigd en, eenmaal tot gebeurtenis geworden, schijnt ze de meesten te hebben teleurgesteld.
Het is waar, men zou De Bock vollediger vertegenwoordigd hebben willen zien. Het was niet alles mooi wat hier hing. Toch heeft het Bestuur van den Kunstkring nagenoeg alle schilderijen van den meester, in ons land aanwezig, trachten bijeen te brengen. Maar menig doek dat voor een superbe De Bock gold, bleek op de tentoonstelling een tegenvaller te zijn. Niettemin waren er genoeg werken een gang naar de tentoonstelling overwaard.
De appreciatie van De Bock als schilder is steeds zeer verschillend geweest, en voorloopig zullen de meenigen er nog wel zeer over uiteen loopen. Want De Bock die met een bewonderenswaardig gemak schilderde, heeft veel voor de markt moeten werken. Maar wie hem beoordeelt naar zijn goede werken, zal hem respecteeren als een der meest karakteristieke persoonlijkheden van de generatie, die tusschen het het baanbrekende streven der groote Hagenaars en de Amsterdamsche meesters, werkte.
Ontegenzeggelijk heeft De Bock zich een zeer talentvol voortzetter der Haagsche en Barbizonsche traditiën getoond en hij had daarbij een persoonlijker kijk dan men soms wel wil aannemen. Hoewel geen baanbreker, onderscheidde zijn werk zich door een sterk geprononceerd eigen karakter en talloos is
| |
| |
het aantal der jongeren die den invloed hebben ondergaan van zijn zoo licht tot nabootsing verlokkenden schildertrant.
De Bock, epischer dan de meeste van zijn voorgangers en tijdgenooten die ook landschapschilders waren, beschikte werkelijk over wat men stijl noemt. En hij bezat de ware drang tot schilderen, de schildershartstocht in benijdenswaardige mate. Weinigen in Holland hebben met zooveel élan en met zooveel brio geschilderd. Bij al dat was hij een schilder wiens warm, gemoedsvol pathos in de uitdrukkingswijze in de moderne Hollandsche schilderkunst wel eenig is geweest, die aan ruige, breede penseelvoering een vaak glanzende voordracht paarde en die soms, bij vleugen van inniger ontroering, zich in zijn maannachten als een gevoelvol poëtisch droomer openbaarde.
Zooals bij meer landschapschilders, die in hun hart zwerversnaturen zijn gebleven, het geval is geweest, sluit zich in den ontwikkelingsgang van De Bock bij een meer langdurig verblijf in een zekere streek, een bepaalde periode min of meer aan, en wel in den zin dat het karakter ervan eenigszins door het karakter der streek waar hij toefde en de onderwerpen die hij er zocht, bepaald wordt. Zijn enthousiasme voor de Fransche school dreef hem eenmaal naar Barbizon en gedurende langen tijd zal men die invloed zich zien doen gelden. In den kunsthandel onderscheidt men o.a. nog altijd den z.g. ‘groenen tijd’. Hij werkte toen in de omstreken van den Haag en noemde een laantje in de buurt van den Frankenslag het Corotlaantje. Later onderging hij weer den invloed van Jacob Maris, wien hij op lateren leeftijd nog in zijn vereering een heel boek wijdde. Van uit den Haag ondernam hij dikwijls tochten naar elders. Hij zocht en vond onderwerpen aan het Zwarte Water en aan de Merwede. En ten slotte zou men nog een Renkumsche - de periode waarin hij 't meest zich zelf werd - en een Haarlemsche periode - welke door zijn dood, in 1904, plotseling afgebroken werd, kunnen onderscheiden.
Al die periodes zijn hier door een of meer werken vertegenwoordigd. Maar ik zal me in dit korte bestek alleen tot enkele, meer bizondere werken bepalen.
Het doek uit de collectie Spaan doet De Bock van een zijner beste kanten kennen. Het is een boerderij aan een plas, bij zwaar geboomte, in een buiïge weerstemming aan een plaskant; in 't riet, ligt een schuit waarin een figuurtje kleurt. Iemand die dit maakte, moet wel een van huis uit begaafd colorist zijn geweest. Hij suggereert hier de stemming door de kleur (en dat is zeer kenmerkend voor De Bock), door een gamma van diepe, zware, tonige kleuren. Dit schilderij moet, dunkt me, mooi doen in een stemmige kameromgeving, tegen een gedempt warm fond, bij gobelin of goudleer, want 't heeft er heel den aard naar.
Opmerkelijk zijn hier ook eenige meer schetsmatige schilderijtjes in een donkeren toonaard; een weerstemming, een lichteffect vastgehouden in enkele smedige tonen. In dit genre bezit 't Museum Mesdag een frappant en meer uitvoerig staal.
Een avond op de heide is zeer romantisch: de stoffage hierin is van een gebrekkige voordracht. Romantisch is ook een groot doek, met zware boompartijen, waar boven de top van een torentje spitst, tegen een avondlucht; op den voorgrond weiden eenige koeien. Welk een élan, en welk een forsche schildering. Elk ander zou er een bravourstuk van gemaakt hebben, en het is 't niet geworden.
Curieus is een winter, een landwegje langs huizen heen en een gezicht op 't besneeuwde veld; op den weg een jagertje. De Bock was toen hij dit schilderde nog geen twintig. Het is nog wel lang geen meesterwerk maar er steekt verdienste in.
Bezonder frisch is een plaskant in een weide met wilgen en met bizonder habiel en mooi in 't licht geschilderde koetjes, die wel van 't palet van Willem Maris konden zijn.
Mooi is een Maanavond. Door den donkeren, dampigen avondschemer boven een plas, door riet en struikage, vonkt de rosse schijn van het licht in een eenzaam boerenhuis. Links over den dijk, aan den horizont pinken de lichtjes
| |
[pagina t.o. 54]
[p. t.o. 54] | |
FRANS HALS: MANSPORTRET. (Kon. Kabinet van Schilderijen [Mauritshuis] den Haag).
| |
| |
van verre dorpshuisjes. En daarboven, boven het schijnsel der volle, blanke maan uit, welft zich een prachtige donkerblauwe besterde nachtlucht.
Ik deed slechts enkele losse grepen. Al geeft deze tentoonstelling De Bock, zooals men wil, lang niet ten volle, er was toch ook werk waarmee de meest bovenmatige De Bock-vereerder content moet zijn geweest.
H.d.B.
| |
Een Frans Hals gestolen
OP 7 Juli werd uit het Mauritshuis te 's Gravenhage een portretje van Frans Hals gestolen, waarvan we op verzoek van de Directie, bijgaande afbeelding geven.
Het stukje meet 24½ × 19½ cm. en is op hout geschilderd. Op een grijsgroenen achtergrond lost de halflijfsche figuur uit, met zwartzijden buis en zwarten hoed, witte manchetten en kraag, de laatste eenigszins ‘vet’ geschilderd, - gezonde gelaatskleur met rossige wangen, bruine snor en puntbaard. Het is niet gemerkt.
Het schilderij werd kort daarop aan een Antwerpsch liefhebber voor 1000 fr. te koop aangeboden. Nadat de koop gesloten was, kreeg de kooper echter argwaan over de herkomst van het stuk, en ging een advocaat raadplegen. Deze vervoegde zich tot den Heer Max Rooses, die het stukje dadelijk herkende - en spoedig was het verloren schaap weer veilig onder dak gebracht. De dief had zich ondertusschen uit de voeten gemaakt.
Museum-directeuren vinden hier stof tot filosofeeren. Onze best bewaarde schatten blijken nog aan gevaar blootgesteld te zijn....
| |
Uit Rotterdam
Rotterdamsche kunstkring Zuloaga
Er is inderdaad reden tot dankbaarheid jegens den kunstkring. Er is iets eigenaardigs: het bestuur bestaat uit nietschilders en toch zijn de tentoonstellingen er het meest frisch en opwekkendst. Is dit een aanwijzing? Er zijn dikwijls zeer interessante tentoonstellingen, veeltijds die van het werk van een enklen schilder. En deze geven een zuiver overzicht. Er zijn naast de schilderwerktentoonstellingen ook van tijd tot tijd een van kunstnijverheid - Zwollo b.v. - En is deze frischheid, de gang die er in zit, haast niet een bewijs dat kunstzinnigen met minder côteriegeest, meer zuiver zoo niet zien dan toch handelen, dan zoo-veel zooveel schilders? Mij dunkt: ja.
Er is nu een tentoonstelling van Zuloaga, den nog jongen Spanjaard. Die ook toreador was. Die eenige stieren doodde. Die de toreadores kent niet als curiositeit of als helden. Een Spanjaard die de Spaansche vrouwen schildert, even tippend toonen ze kleine schoenen en rooden gouden of donkere kous. Het lichaam veerend, gecambreerd. De neus kort en rond (Mes 3 cousines) soms zeer gaaf en edel als in de vrouw met de groene jurk. Daartusschen een Spaansch schilderij van een heilige, niet interessant, van huizen met vrouwen er voor zitend, breed maar niet diepzinnig.
Een werk gansch, in zijne ruime gemakkelijkheid van schilderen, gericht op karakteristiek. In de koppen, in den oogopslag, of in het neerzien. In het libidineus kijken, in een onstuimige hartstocht. Niet onvoornaam. Het schilderij Mes 3 cousines (met de groep der figuren heelemaal links en dan rechts een berglandschap met de overal weerkeerende wat paarsche lucht, de ruiters in het landschap, fijn en werklijk) dunkt mij het beste. Dan figuren uit het werk: De familie van den Toreador, een enkle
| |
| |
vrouw daarvan die lacht als een zigeunerin: de fond, effen geel, niet ver genoeg wijkend. En portret duister tegen een donker landschap (een kniestuk).
De schildering op doek zeer dun. Dadelijk raak. Virtuoos. Een lust tot schilderen die niet in wijze maar in gemakkelijkheid doet denken aan Hals, maar toch niet zoo sappig is.
Een tentoonstelling die door de grootheid van het werk, de diepzinnigheid is minder, opwekking kan zijn voor Holland en voor z'n schilders.
Plt.
| |
J. Zurcher (Oldenzeel)? Reckers (kunsthandel). Verschillende schilderijen en teekeningen
Er zijn sommigen die juist als de hoop begint te komen dat ze vrij van invloed en meester (door hun zich zuiver openbarend gevoel) van hun techniek de werken zouden kunnen maken die ze wenschen, die dan niet klein zouden zijn noch onbelangrijk dat een vreemde gauwe dood ze haalt van hun werk, ze haalt van veel wat ze met zoo hartstochtelijk grijpende handen mochten vasthouden. Er is van dit alles in Zurcher. Juist zou hij, had hij het gevoel, dat hij begon eenigszins te kunnen - en een beroerte sloeg hem weg, op een dag. Wat hij wou: eerst was het de Dood die allerlei reidansen aanvoerde, van allerlei altaars sprak, van allerlei hoogten neertrad en meetuimelde in den dans van de levenden, een schrik, omdat hij zoo zeer de meester was. Met de armen breed, in een kruis. Bij een jonge vrouw een zoete stem fluisterend aan een oor, bij de menschen-menigten de voordanser, die in gouden schemeringen ze leidde waarheen hij wou. Het werk was vol invloeden: soms had het, weeker, wat van Prudhon's kleur. Matthys Maris soms. Soms en dikwijls door zijn hartstochtelijk temparement van Monticelli, wel is wat van Delacroix in sommige kleurcombinaties. De vorm was te gering. Hij kon dit niet nog, 't was zelfs hem, wanhoop. Hij muntte uit in het aanduiden van stoeten: woelende massaas volks. En zijn werk had een qualiteit: het was niet klein, groothartstochtvol was 't eveneens.
RECKERS. Een nieuwe kunstzaak. Een tentoonstelling van fransche néo-impressionisten, van de secundaire. Een Mancini: combinatie van rood en grijs. Twee penteekeningen van Dirk Nyland. Een trap uit een huis (hoe is de perspectief in de reproducties die aan de wand hangen) en een houten brug staande op houten vormvolle palen. Met een penseel geteekend waarschijnlijk, en O.I. In de brug of het brugje (uit 1903) kwaliteiten van ruimte in teekenen en vastheid. Gedachte-zwaarder kon het altijd meer nog zijn.
V.d. POLL (Oldenzeel, Juni). Een dierenteekenaar. Leerling van Allebe. Conscientieus maar nog wat droog, wat onvrij, niet de wijze van teekenen richtend naar verschillend bestanddeel van de pluimage. Men mocht meer los heid er in. Voornamelijk zijn katten, waarvan z'n atelier vol is. Soms nog een anecdote, niet groot zooals Swan, ook niet zoo romantisch; nuchter. Een anatomicus: wat een goed begin is (en dit kan 't hier zijn), maar het gevoel moet het skelet kleeden met schoonheid.
Plt.
|
|