Onze Kunst. Jaargang 4
(1905)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenUit BerlijnKgl. National Galerie tentoonstelling der werken van Ad. von MenzelIn een bijna drukkende volte vond men op de tweede en derde verdieping der National Galerie, die uitsluitend voor Menzel ingericht waren, de geheele reuzenschepping van dezen bijna negentig-jarigen meester bijeen. Deze met de grootste zorg samengestelde en biezonder gelukkig geëxposeerde verzameling van Menzel's geheele OEuvre, omvat bijna 6000 nummers, waaronder, éen uitgezonderd, al zijn olieverven, bijna al zijn waterverfteekeningen en gouaches, en verweg het grootste aantal zijner teekeningen en studies. De plaats ontbreekt ons hier om bij onderdeelen stil te blijven staan. Alleen mogen we dit zeggen dat de National-Galerie de zich gestelde taak schitterend vervuld heeft. Zij wilde ons een algemeenen blik gunnen op het werk van Menzel's geheele leven - op zijn nooit falend onderscheidingsvermogen - zijn nooit dwalenden blik, van zijn rijkdom in de wijze van zich uit te drukken en niet 't minst van zijn verbazende werk- en productiekracht. Inderdaad komt 't ons bij een wandeling door de zalen bijna ongeloofelijk voor dat éen mensch dit alles gemaakt heeft; zijn genie ging met een onvergelijkelijke vlijt gepaard en 't grootsche in zijn kunstopvatting gaat samen met een opmerkingsgave voor kleine, oogenschijnlijk ondergeschikte, nietige dingen, waarin hij zich een geestverwant der beste Hollanders toont, evenzeer als hij eenigszins aan Meissonier verwant was, die Menzel's werk altijd op ongewoon hoogen prijs heeft geschat. Menzel's kunst, en de wereld, waarin hij leefde, zijn niet alleen door en door Duitsch, maar wat het verrassendst bij hem is, hij is een door en door Pruissisch kunstenaar. De strenge geest van den beambten en soldaten-staat, moge biezonder goed zijn om geschikte, tüchtige menschen op te kweeken, ze is geen bodem voor de ontwikkeling van een kunst - van een individualiteit. En toch heeft zij hier een artist weten te bevruchten, die zonder dit Pruissen nooit en nimmer meer, zich zelf gevonden had. De oplossing van dit raadsel vinden wij in Frederik den Grooten, in de geheele geniale persoonlijkheid van den man, die op de geheele achttiende eeuw zijn stempel gedrukt heeft en die Menzel's kunst aan ons heeft geopenbaard. Van hem leerde Menzel de minutieuse behandeling van 't kleinste, en onaanzienlijkste onderdeel, zonder toch ooit 't groote geheel uit 't oog te verliezen. Ieder stukje van een uniform - een laars, een stuk paardentuig is met liefde bestudeerd en vastgehouden. Tooneelen uit het leven van den Ouden Frits, vormen 't glanspunt in Menzel's oeuvre en zijn penseel heeft ons nader gebracht tot den Pruissenkoning, dan eenig geschiedschrijver ooit heeft vermocht. En nu kunnen we den ouden grooten koning niet anders meer dan met Menzel's oogen zien! Niemand zal deze tentoonstelling verlaten, zonder 't gevoel te hebben dat hij hier gestaan heeft tegenover een elementaire kracht - de geheel afgeronde persoonlijkheid van een kunstenaar, die zijn | |
[pagina 23]
| |
taak op geheel zellstandige wijze opvatte en met ongewone energie heeft vervuld. W. | |
Uit Den HaagHaagsche kunstkring tentoonstelling van werken door Puvis de ChavannesVan dezen Franschen meester wordt verteld dat hij zijn doeken niet schilderde in verband met een bepaald architectonisch geheel, of op de plaats van bestemming zelve, zoodat aan de aloude eischen: het aanbrengen der schilderingen in verband met den geest van een gebouw, met vormeneenheid, kleur-totaliteit, lichtval enz. niet voldaan werd. Volstrekt zuivere ‘dienende kunst’ is zijn werk dan ook niet - decoratief van aard is 't wel, maar tevens, zooals blijkt, gangbaar in den handel, als absolute kunst. De romantisch dramatische compositie ‘Pieta’ stamt, naar ik vermoed, nog uit P. d. Ch's leertijd bij Delacroix. In alle geval is in dit werk veel dat herinnert aan het palet en den geest van dien meester. Doch eigenaardig is 't op te merken dat er in de kleuren-combinatie, in de tooi en typeering de handelende figuren iets is dat doet denken aan enkele brokstukken uit ‘Le Cidre’. ‘La Pêche’ dunkt me te zijn uit een overgangstijdperk. Hier is invloed der Vlaamsche meesters, iets van hun weelde, hun overdaad. Er moest op het bedrijf van den visscher, die op het tweede plan wat klein verschijnt, de aandacht vallen; vandaar misschien die frappante lichtval, die de atmosferische verdieping in dit zinnebeeldige werk opvallender nog maakt, maar er het decoratief karakter eenigszins aan ontneemt. In de vrouwen-figuur op den voorgrond is een zoeken naar monumentale stijl, de kleur is al decoratief bedoeld. Alleen een decoratief schilder mengt zoo een rood voor bloemen. Langs de aangegeven lijn van ontwikkeling moest, van uit de romantische gevoelswereld de schilder komen tot de natuur. In ‘Le Cidre’ en ‘la Rivière’ vinden we de vereeniging van natuur en verbeelding. In ‘Le Cidre’ is nog een romaansche zwoelheid in het coloriet,’ verklaarbaar wellicht ook uit de stemming der natuur. In ‘Le Cidre’ bemerken we in de voorstelling van een moeder met haar kind het klassiek religieuze ideal. Het is een schilderijtje op zichzelf, vol van sentiment, bekoorlijk en treffend - en het is monumentaal. In de figuren op de brug van ‘La Rivière’ (dat van een grooter natuurfrischheid nog is dan ‘Le Cidre’), gezien als silhouetten tegen het licht van den hemel, voelen we het verheven monumentale dat standbeelden kunnen hebben. De moeder met het kind daarentegen is monumentaal én zinnebeeldig. In beide werken is opmerkelijk een streven - en niet alleen in de hoekvulling - naar symetrische indeeling Monumentaal is de eenzaam zittende vrouwenfiguur (‘Magdalena’) tegen den woestijn-achtergrond. De bouw van deze figuur is sculpturaal, ze wekt de herinnering aan het ontzaggelijk verhevene en de starheid der Egyptische sculptuur. In ‘L'hiver’ is niet die eenheid van natuur en verbeelding en zinnebeeldigheid zooals die is in ‘La Rivière’ en ‘Le Cidre’. Als in ‘Le Cidre’ is er geen samenhang in de handeling, die in een drietal tafereelen, zich afspelende op drie plans, verdeeld schijnt. Maar ook verwonderen we ons een weinig over de aanwezigheid dier menschen in de stille plechtstatigheid dier wintersche natuur die er de achtergrond van moet verbeelden, die de hoofdzaak van is en die het geheel der handeling toch weer niet genoeg doordringt om het werk tot een zuivere eenheid te maken. In de beweging der figuren is niet immer de rythmische gedragenheid of de rust die een kenmerk is van het monumentale; in de figuren zelf zelden die macht van karakteristiek, van typeering die tot monumentale grootheid kan voeren. We kunnen deze kunst van Puvis de Chavannes het begin noemen van een zich, naar 't schijnt langzamerhand steeds meer baanbreken streven. De Fransche meester heeft, bij een streven naar soms werkelijk verheven eenvoud, | |
[pagina 24]
| |
vaker op het monumentaal groote gewezen, dan het gegeven. Maar ons bedenkende dat men hem wat al te veel stelt tegenover zijn ideaal en het mogelijk volmaakte in deze kunstsoort, ons bezinnende dat we hem vaak te weinig zien in het licht van zijn eigen tijd, willen we erkennen dat zijn roem wellicht wezenlijker en grooter is dat uit dit korte overzicht mocht blijken en dat er ook op het gebied der dienende kunst wel dingen, ook door hem, gemaakt zijn, die mooi waren zonder daarom juist te zijn wat men in engeren zin onder ‘monumentaal’ verstaat. H.d.B. | |
KunstveilingenVeiling der firma Roos in de Brakke grond te Amsterdam meiModerne schilderijen en teeekeningen. Onder de gewone veelvuldigheid lieten zich enkele belangrijke stukken opmerken. Een eigenaardige aantrekkelijkheid van deze veilingen is, dat ze meestal gelegenheid bieden tot ontmoeting van een schilderijsoort, die de tegenwoordige opvattingen weinig familjaar meer is. 't Geeft wel eens aanleiding tot verrassende opmerkingen. Hier was weinig aanwezig van de vorige generatie - een paar Schelfhoutjes, een schilderijtje van Mesker e.a. - maar daar traden verschillende werken van buitenlanders uit de lijn. Van Calame was er een bijzonder specimen, te verkiezen, geloof ik wel, boven al wat er van hem in het Rijks- en het Stedelijk Museum is. Als glanspunten der veiling teekende ik aan nummers onder de namen van Mauve, Bosboom en Neuhuys. Van den eerste een weistudietje, Nr 252, dood simpel van geval en even eenvoudig van factuur; maar zoo zuiver-blank in zijn blonde kleurgamma en van zulk eene gaafheid door een ten uiterste volgehouden delicate uitvoering, dat ik het wel door een openbare verzameling verworven had gewenscht. Behalve dit kostelijk stukje was er weer een van zijn bekende koeienstudie's en voorts nog eenige aquarellen. Van Neuhuys een intérieur met een boerenvrouw, die zit nabij het vuur, aardappelen schillend. Deze schilder was hier in zijn kracht: met groote vastheid doorwerkt, was het tot een volheid van kleur opgevoerd, die ons altijd dan weer van zijn superioriteit boven Kever getuigen komt. Jacob Maris vond men er met een voor hem eigenaardig werk: een schets van een samenscholing van figuren in een straat en Weissenbruch met een klein maar mooi aquarelletje, onder nog andere. Van Bosboom, zooals ik reeds zei, werken waaronder een of twee mooie exemplaren en van de Bock een landschap, dat hem op zijn voordeeligst deed uitkomen. Van een tegenwoordig vrij wel onbekenden schilder was er een schilderijtje uit zijn vroegeren tijd dat in hem een zeer gelukkig aangelegd talent kon doen vermoeden; ik bedoel La Rivière. Voorts vond men er werken van Gabriel, Poggenbeek, Mesdag, Kamerlingh Onnes, Ter Meulen, Roelofs, de Zwart (deze zeer goed) en nog meerdere met bekend klinkende namen. Van Voerman eenige zijner bekende aquarellen. | |
Veiling van prenten en teekeningen door de firma Frederik Muller & CieDeze was zeer belangwekkend. Onder den hamer kwamen de collecties: van den Berch van Heemstede, dr. W.U.S. Boeles en R. Della Faille de Waerloos. Het totaal bevatte: Engelsche en Franschezwartekunst en gekleurde prenten, etsen van Rembrandt, Hollandsche prenten, Duitsche prenten, historische en topografische prenten, teekeningen van Hollanders uit de xviie eeuw, een collectie Duitsche en Engelsche portretten en dan als een evenement in de veilingwereld vooral noemenswaard de Iconographie van Antoon van Dyck. De veiling ondervond buitengewoon veel belangstelling. De zwarte- kunst- prent en kleurendruk, Engelsche en Fransche, deze merkwaardige en karakteristieke vorm in kunstverschijning geven het cachet eraan. 't Is ook maar zelden dat deze waar hier aan de markt komt en | |
[pagina t.o. 24]
| |
Photogr. Gesellschaft, Berlijn.
P. BRUEGEL DE OUDE: KINDERSPELEN. (Kunsthistorisch Hofmuseum, Weenen). | |
[pagina 25]
| |
men weet hoe gulzig de handen van den liefhebber grijpen naar een Engelsche prent, zoo die onverhoeds onder zijn oog valt. Er werden dan ook flinke prijzen besteed; het hoogste cijfer werd bereikt toen de prent ‘Almeria’, door Smith, onder den hamer kwam: f 960; een andere prent van den zelfden kunstenaar gold f 930. Prenten van Morland golden van f 260 tot f 1000; van W. Ward gingen de prijzen tot f 860; van Janinet het mooie portret van Bonaparte: f 500; Descourtin: Paul et Virginie f 500; Bonnet f 590; Débucourt f 850. Deze cijfers kunnen ongeveer een inzicht geven van de waarden, die de Engelsche en Fransche prenten op de kunstmarkt vertegenwoordigen. Bij de veiling der etsen van Rembrandt was het groote oogenblik toen de zoogen. Honderd-guldensprent, een exemplaar op Japansch papier, ter tafel kwam. Het werd toegewezen aan een kooper uit Duitschland voor f 4700. Een ander exemplaar op Hollandsch papier gold f 2200. Voor de overige prenten van Rembrandt werden ook goede prijzen besteed; o.a. voor ‘de drie Kruisen’ f 580, voor de ‘Kruisafneming’ f 320, voor een landschap met schuur f 2700. De Iconographie van Antoon van Dyck ging voor f3500. De heele veiling bracht omstreeks f 100.000 op. P. BRUEGEL: Dansende Boeren.
(Kunsthistorisches Hofmuseum, Weenen). S. | |
Boeken & tijdschriftenPeeter Bruegel der aeltere im Kunsthist. Hofmuseum zu Wien Berlin, photographische gesellschaftDE Photographische Gesellschaft, waaraan wij reeds de heerlijke afbeelding van het Gentsche Altaarstuk der Gebroeders van Eyck te danken hebbenGa naar voetnoot(1) heeft hare verzameling onlangs weer met eene kostbare uitgave verrijkt. Elf der prachtige Brueghels, die een der kostbaarste bezittingen van het Museum te Weenen uitmaken, heeft zij afgebeeld en in een portefeuille vereenigd. Men kent de onberispelijke wijze waarop deze kunstinrichting hare afbeeldingen uitvoert: in heliogravure of koperdruk, op zwaar, geelachtig papier. Letterlijk niets gaat er in deze platen van het origineel verloren, en | |
[pagina 26]
| |
zoo de machtige bekoring van de levende kleur ook moet ontbreken, wordt dit gemis vergoed door de zeer juiste verhouding der toonwaarden die in deze afbeeldingen uitstekend behouden wordt. P. BRUEGEL: Herfstlandschap.
(Kunsthistorisches Hofmuseum, Weenen). Het is een waar genot om deze reeks Brueghels te beschouwen. Wie de origineelen te Weenen mocht bewonderen, vindt hier zijn herinneringen weer tot in de minste bijzonderheden verlevendigd en vindt de uren van stille aanschouwing weer, die ten aanzien van deze schilderijen zoo vlug voorbijvloden. Wie deze Brueghels nog niet kent, kan zich uit zoo voortreffelijke afbeeldingen inderdaad een goede voorstelling maken van hunne oorspronkelijke pracht. Wij zijn in de gelegenheid om hier een drietal van deze platen, sterk verkleind, af te beelden: de kostelijke Kinderspelen, het prachtige Herfstlandschap en de monumentale Boerenkermis. De portefeuille bevat verder nog de Moord der Onnoozele kinderen, twee Landschappen, de Kruisdraging, de Bekeering van Saulus, de Torenbouw te Babylon, de Strijd tusschen Vasten en Vastenavond en de Boerenbruiloft. De drie andere, minder belangrijke Bruegels die het Museum te Weenen nog bezit, werden terzijde gelaten. Een kort bijschrift van Max J. Friedländer wordt bij de portefeuille gevoegd. Wij hopen eerlang gelegenheid te vinden om nog een paar zeer belangrijke uitgaven over denzelfden meester te bespreken, en wel in de eerste plaats het prachtwerk van R. van Bastelaer en Georges H. de Loo waarvan reeds een paar afleveringen verschenen zijn. Voor het oogenblik moeten wij ons vergenoegen met de bespreking van de uitgave der Photographische Gesellschaft, die wij van harte aanbevelen. B. |