Onze Kunst. Jaargang 4
(1905)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Andreas VesaliusBIJ dit tot nog toe aan ons onbekend gebleven portret van den grondlegger der menschelijke ontleedkunde, van den wereldberoemden Andreas Vesalius (1 Jan. 1515-1564) past een korte toelichting. Het is volgens het oordeel van Dr A. Bredius, Prof. Dr Jhr J. Six, Jhr B.W.F. van Riemsdijk e.a., uit de Hollandsche of Vlaamsche School, midden der xvie eeuw. Het was gedurende het grootste gedeelte der xixe eeuw in het bezit van den, onlangs op zeer hoogen leeftijd overleden, Amsterdamschen geneesheer, Dr A.J.A. van Nederhasselt, die het kort voor zijn dood aan mij ten geschenke gaf, voor het Geschiedkundig Medisch-pharmaceutisch Museum, in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Het draagt, achter op het paneel, het volgende zeer belangrijke xviiide eeuwsch opschrift: ‘Dit origineele portrait van Dr Vesalius is aan ons vereert door de Erfgenamen van den Burgemeester Jan Trip, die van den (sic) Familie van Van Wesel afkomstig was, Ao 1733.’ Dit is alles wat wij met zekerheid aangaande dit kunstwerk weten. Er blijven nu twee vragen te beantwoorden, d.z. 1o Door wien is het geschilderd, want het is niet gesigneerd? 2o Is het, daar het een contemporain werk is, naar het leven genomen? Het oudst bekende portret van den grooten ontleedkundige is dat, hetwelk voorkomt in zijn zeldzaam Suorum de humani corporis fabrica librorum epitome, met het adres: ‘Basileae, ex officina Joannis Oporini. Anno MDXLIII. Mense Junio. 14 bl. groot folio. Het is, zooals men uit de hierbijgaande reproductie ziet, een in hout gesneden borstbeeld, waar hij de armspieren van een vrouwenlijk demonstreert; aan den rand van de tafel leest men: An. Aet. XXVIII. MDXLII. Ocyus iucunde et tuto. In de opdracht van de, nog veel zeldzamer, in 1538 te Venetië uitgekomen, zes folio houtsneden, aan N.P. Vertun, den lijfarts van keizer Karel V, spreekt Vesalius van den vervaardiger Joannes | |
[pagina 17]
| |
Stephanus, als ‘insignis nostri saeculi pictor’. En, in een het volgend jaar (1539) te Basel van hem verschenen werk, zegt Vesalius, met het oog op zijn plannen voor de toekomst, dat als het hem niet aan lijken ontbreekt en Joannes Stephanus, ‘insignis nostrae aetatis pictor’, hem zijne medewerking niet onthoudt, hij zal enz. Van daar dan ook, dat Dr L. Choulant, in zijn bekende Geschichte und Bibliographie der Anatomische Abbildung (Leipzig 1852), zegt, dat men de teekeningen in de werken van Vesalius niet aan Titiaan, noch aan Coriolanus, doch met veel meer recht aan Johannes Stephanus van Calcar (1499-1546) moet toeschrijven. Deze illustraties toch zijn niet alleen geteekend door Jan van Calcar, doch ook hoogstwaarschijnlijk door hem in hout gesneden. ‘Wahrscheinlich hat der Zeichner die Abbildungen auch in Holz geschnitten, da die Behandlung eine durchaus geistreiche, höchst malerische ist’, zegt Choulant. Want het staat vast, dal de blokjes in Italië gesneden waren, daar Vesalius in 1542 aan zijn uitgever J. Oporinus te Basel niet alleen zijn copij, doch ook, behalve de blokjes, zeer zorgvuldig gemaakte afdrukken daarvan toezond, en hem op het hart drukt, deze zoo nauwkeurig mogelijk na te volgen. Hij voegt daaraan toe, dat hij dit verlangt, omdat ‘zoodoende niets van het karakteristieke, hoezeer ook verscholen in de schaduwpartijen, den nauwkeurig toezienden lezer zal ontgaan, en dat daardoor hetgeen in de teekening verreweg het meest artistiek is, en hem (Vesalius) bij het aanschouwen het meest behaagt, namelijk de dikte der lijnen bij sommige partijen, tegelijk met de smaakvol aangebrachte schaduwen, het best zal uitkomen.’ Hieruit blijkt duidelijk Vesalius' kunstzin en diens ingenomenheid met het werk van Jan van Calcar. En daarom meen ik de gevolgtrekking te mogen maken, dat Jan van Calcar, aan wien Jacob DouglasGa naar voetnoot(1) en Herman Boerhaave en Bernard Siegfried AlbinusGa naar voetnoot(2) in het midden der xviiide eeuw, even als in de xixde eeuw Choulant het deed, de teekeningen in Vesalius' werken toekennen, ook zonder eenigen twijfel het daarin voorkomend portret van Vesalius zal hebben gemaakt. Ik meen dat het zich niet laat aannemen, dat hij de houtsnede voor het borstbeeld zou hebben gemaakt naar een door een ander schilder vervaardigd olieverfportret, omdat noch tijdens het leven van Vesalius, noch daarna ooit | |
[pagina 18]
| |
iemand iets van het bestaan van zulk een portret heeft vernomen, of ergens van een reproductie van zulk een portret melding wordt gemaakt. JAN VAN CALCAR: Portret van Andreas Vesalius.
(Houtsnede van 1538). En wanneer Jan van Calcar dus een portret van Vesalius heeft geteekend of in olieverf heeft geschilderd, dan heeft hij het ook onbetwistbaar zeker naar het leven gemaakt. Ware het niet naar het leven gemaakt, dan zou het een copie moeten zijn, óf naar J. van Calcar's eigen werk, het portret uit den Epitome, dat ook in al de later, tijdens | |
[pagina t.o. 18]
| |
ONBEKEND MEESTER UIT HET MIDDEN DER XVIe EEUW: (Jan van Calcar?)
PORTRET VAN ANDREAS VESALIUS. Medisch-Pharmaceutisch Museum (Stedelijk Museum), Amsterdam. | |
[pagina 19]
| |
Vesalius' leven, van hem verschenen werken voorkomt, hetgeen om de zooeven genoemde reden niet is aan te nemen; óf naar een van de andere zoogenaamde portretten, die ik thans even zal bespreken. Dan zou het een copie kunnen zijn van het door Titiaan geschilderd portret, in de Gallerij Pitti te Florence, dat een man voorstelt in toga, met een zeer breeden grijswordenden baard, en voor dat van Vesalius wordt gehouden. Maar dit kan het niet zijn, omdat het niets heeft van het typisch Nederlandsch uiterlijk van Vesalius, en bovendien niet omdat het een man voorstelt op een leeftijd, dien Vesalius, hij stierf op 49 jarigen leeftijd, nimmer heeft bereikt. En er is nog een reden waarom het geen portret van Vesalius zijn kan. Zooals Choulant terecht opmerkt, was Titiaan in 1538 reeds meer dan 60 jaren oud, en kan hij dus nooit Vesalius gekend of geschilderd hebben toen deze een grijswordenden baard droeg, aangenomen dat hij die ooit gehad heeft. Ook zou het een copie kunnen zijn van het portret door Tintoretto (1519-1594) geschilderd, dat in de Alte Pinakothek te München hangt; maar in den ouden Catalogus der Düsseldorfer Gallerie staat dit portret aangegeven als dat d'un Sculpteur, en eerst in den laatsten tijd is door sommigen de meening geuit, dat het een portret van Vesalius zou zijn, op wien het echter volstrekt niet gelijkt, daar het een gansch andere, meer zuidelijke type vertoont, dan onze landgenoot met zijn frische, bolle, roode wangen. En bovendien die beeldhouwer met den compas d'épaisseur in de eene, en het bovenarmsbeen in de andere hand, verricht daar inderdaad beeldhouwerswerk, volstrekt niet dat van een ontleedkundige, die zeker hoogst zelden op deze wijze maten van een os femoris zou hebben genomen. En het kan ook geen copie zijn naar het oorspronkelijke der in de Illustrium Galliae Belgicae Scriptorum icones et elogia, in 1608 door Miraeus te Antwerpen uitgegeven gravure, want deze is klaarblijkelijk gemaakt naar de houtsnede van Jan van Calcar, uit den Epitome, van 1542. Maar als de laatste, doch meest afdoende reden waarom het portret naar het leven moet geschilderd zijn, wensch ik er op te wijzen, dat het door Jan van Calcar geschilderd portret in de Louvre, dat men tot voor korten tijd voor dat van Vesalius heeft willen laten doorgaan, volstrekt zeker Vesalius niet voorstelt. Vooreerst niet, omdat het een man voorstelt met niet krullend haar, en een wapen met drie vergulde papaverbollen, (slaapbollen), terwijl het wapen van Vesalius (Van Wesel) als sprekend wapen zeer natuurlijk drie wesels vertoont, ter herinnering aan de bakermat van zijn geslacht, waaraan hij zijn naam ontleende, en zooals het op de folio titelprent van zijn Epitome voorkomt. | |
[pagina 20]
| |
De argumenten toch die H. Hymans, in zijn bijschrift tot de fraaie ets van dit portret (zie L'Art 1883, II, p. 60), aanvoert voor de verandering van dit wapen, ten einde daardoor het portret van den Venetiaan Del Bueno, wellicht een apotheker, voor dat van Vesalius te doen doorgaan, zijn inderdaad te gezocht dan dat ik ter wederlegging daarvan veel woorden zou gebruiken. Dat de beide xixe eeuwsche portretten van Vesalius, als ik ze zoo noemen mag, dat door Ch. Oughena (in Burggraeve's Étude sur André Vésale, Gand 1841) en dat van E. Hamman (waarnaar Mouilleron zijn uitnemende lithographie vervaardigde), hetwelk Vesalius voorstelt naast de sectie-tafel, hierbij niet ter sprake kunnen komen behoeft geen betoog. Nu zal men mij misschien willen tegenwerpen, dat de baard op het portret in houtsnede een anderen vorm heeft dan op het olieverfportret, doch dan antwoord ik, dat ik mij den gang van zaken aldus voorstel. Jan van Calcar heeft na 1536 de teekeningen gemaakt naar de ontleedkundige praeparaten van den jeugdigen geleerde, en toen deze gereed waren en zouden worden uitgegeven, heeft hij ook een portret van den meester geteekend en in hout gesneden, om dit bij diens eerste werk te kunnen voegen. Voor dit doel was het uitnemend geschikt. Maar het laat zich gemakkelijk begrijpen, dat de jonge hoogleeraar zelf, of zijn vereerders, bij het toenemen van zijn roem een ander, ik zou haast zeggen een deftiger portret, een in meer klassieken vorm wenschten, zonder dien in de spieren geprepareerden vrouwenarm er naast. Aan wien zou dit nu eerder opgedragen zijn, dan aan den beroemden leerling van Titiaan, die in zoo hooge mate de tevredenheid des hoogleeraars had verworven, bij het teekenen en het snijden der prenten voor diens werken? Wanneer dit is geschied kan niet nauwkeurig worden uitgemaakt, doch het moet in elk geval vóór 1546, het sterfjaar van Van Calcar geweest zijn. Nu tusschen 1542 en 1546 had Vesalius' baard tijd genoeg gehad om te groeien tot de lengte die het portret ons vertoont, en de uitdrukking van het gelaat, ofschoon geheel overeenkomende met die op de houtsnede (zie maar eens naar de beide uitstekende voorhoofdsknobbels, den eigenaardigen bijna vierkanten punt van den neus, den fijn besneden mond), wijst dunkt mij ook ongetwijfeld op een iets hoogeren leeftijd dan 28 jaren. Vesalius kan volgens deze berekening bij het maken van het portret hoogstens 32 jaar geweest zijn, en met dien leeftijd zal wel niemand het portret in strijd achten. Maar er is nog iets anders. Hoe kan, wanneer het portret niet naar | |
[pagina 21]
| |
het leven gemaakt zou zijn, de schilder kennis gedragen hebben van het feit, dat Vesalius een rooden baard had. Er is geen spoor van mededeeling daaromtrent te vinden in eenig gedrukt document omtrent hem; noch in de oudere, noch in de jongere, zelfs niet in het jongste, zeer lezenswaardig boekje van Alphonse Wauters, Quelques mots sur André Vésale, Bruxelles 1897, waarin de kleinste bijzonderheden aangaande zijn persoon staan opgeteekend. Ook daaruit volgt dus met groote waarschijnlijkheid, dat wij hier met een naar het leven vervaardigd portret te doen hebben. Het bovenstaande samenvattend kom ik tot de uitspraak, dat het hierbij gereproduceerde olieverfportret van Vesalius, dat tot nog toe in de kunstwereld onbekend was, het oudste en het eenig authentieke is dat wij bezitten. Dat het een zeer groote aanwinst is voor de kunst en voor de geschiedenis beide; terwijl zijn plaatsing in een openbaar Museum het thans gelukkig toegankelijk maakt voor alle kunstbeoefenaren en kunstvrienden, die zich ongetwijfeld eenparig zullen verheugen, dat een sinds meer dan anderhalve eeuw verloren gewaande schat in onze dagen ongedeerd aan het licht is gekomen.
C.E. Daniëls. Medic. Doctor. Amsterdam 28 Mei, 1905. |
|