Onze Kunst. Jaargang 4
(1905)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenUit BrusselTentoonstelling van werken van Emiel Claus in den kunstkring van 8 tot 30 april 1905De Meester-schilder van Astene, de schitterende en krachtige Emiel Claus heeft in den Kunstkring een zeer belangrijke expositie geopend van meer dan vijftig schilderijen, die alle interessant zijn en waarvan vele tot zijn beste werk behooren. Van alle zoogenaamde impressionisten heeft Claus voor zichzelf wel het meeste voordeel weten te trekken uit een procédé, dat uit Frankrijk tot ons is gekomen. Hij is wel onze meest lyrische vertolker van het spel van het licht en tegelijk een onzer vroolijkste en levendigste koloristen. Emiel Claus heeft onze Vlaamsche velden en vlakten geschilderd, zooals geen kunstenaar vóor hem ze heeft gezien en opgevat. Hij vertolkt het malsche blond van haar wazige verschieten, haar welige landsdouwen, haar dorpelingen en haar vee. Zijn schildering, die nooit iets elegisch of melancholisch heeft, doet ons denken aan het rijke, vroolijke geluid, dat Stijn Streuvels doet zingen in de meeste zijner romans of novellen en ik denk dat het Velddicht van Minnehandel en de intrige van Oogst en Speeldag in landschappen, zooals Claus ons die schildert, zijn afgespeeld. Zijn kleine Koewachters zijn de broertjes en neefjes van de nestjesuithaalder, waarvan de verteller van Avelghem ons de avonturen heeft verhaald; zijn mollige Pachtersdochter is een zusje van 't boerinnetje, dat aan 't stoeien was met Max Vanneste of van dat andere meisje, dat in Verovering door al de rijke boerenzonen wordt nageloopen. De blijheid van het Leven, de vreugde der oogen, de vruchtbaarheid en de eeuwige hernieuwing der natuur, zijn de onderwerpen, die door Claus, den schilder, met voorliefde worden behandeld. Zelfs in zijn Herfststukken toont hij ons alleen de kleurenpracht en nooit de treurigheid, de droefheid van dat seizoen en ik herhaal nog eens, dat er in hem niets elegisch is en dat hij als landschapschilder bijv. een treffend contrast aanbiedt met menig ander talentvol artist - met Theodoor Verstraete bijvoorbeeld, die liever den droomerigen, heimweeachtigen kant, de ziel van het Vlaamsche landschap weergeeft. Claus huldigt de kracht. - Hij is Dyonisisch of Nietscheachtig in zijn werk, waarin niets is overgebleven van de ouderwetsche stroopjes of romantische sausjes. Dit is tegelijkertijd een zijner groote deugden - en een gebrek. Want bij den onvergelijkelijken schilder van het glorieuse licht, zou men ook wel eens gaarne een lichte verteedering - een kleine aandoening van geestdrift willen vinden. In zijn kleurensymfonieèn ontmoet men niets dan opgewekte Scherzo's en Allegretto's en men zou die blijde noten gaarne eens door een teeder Adagio zien afgewisseld! Maar men zal mij wellicht heel veeleischend vinden, zoo van het soort van hen die de bruid verwijten dat ze te mooi is! Overigens hebben al onze andere landschapschilders ons genoeg van den rouw der natuur verteld of liever van de melancholie van hun eigen beschouwing, en wat is het dan eigenlijk heerlijk om | |
[pagina 174]
| |
eens een kunstenaar te ontmoeten, die er alleen de kracht, de vruchtbaarheid en het eeuwig ontkiemende leven van ziet! Claus is vóor alles de Zanger van de zon en van het licht - van den ether. Niemand heeft zooals hij weten weer te geven het pulveriseerende - watachtig-donzige van de atmosfeer, dat bijna onmerkbare, teergrijze waas, dat in vochtige vlokken aan het haar van een koewachter of aan de takken van een heester blijft hangen. Voor hem, als voor zoovele Impressionisten wordt de hoofdrol aan het uiterlijk aan het omhulsel toebedeeld. De voorwerpen zijn maar accessoires. Waar het bij hem het meest op aankomt is het licht - de werking die de zon uitoefent, de wijze, waarop de stralen op het kindschap vallen, het liefkozen, verblinden, verslinden. Een gedetailleerde studie van deze vijftig zoozeer verscheiden doeken, hoewel alle even kleurig, alle even glanzend in licht, zou ons te ver voeren. Ik wil alleen die vermelden, welke mij het meest hebben getroffen: de Oude Denneboom, een prachtig zoneffekt op een boomstam, een heerlijk kleurengedicht, September ochtend, Rozige Morgen, de allerliefste plekjes aan de Leie, in verschillende jaargetijden gezien, Zonnedag, Hooitijd en Vlasoogst... Maar zoodoende zou ik ze allemaal op gaan noemen! Er waren ook eenige mooie portretten, o.a., die van Mevr. Claus en van den heer Camille Lemonnier, maar wellicht zou ik, vooral bij den laatste, de voorkeur hebben gegeven aan een minder tyrannieke belichting, wat minder natuur, die het gezicht en het karakter der figuren overstemt door de grillige guitigheden van de zon. Met andere woorden, omdat er hier van een portret kwestie is, zou ik liever gewild hebben dat de persoon van den afgebeelde een grootere rol op het doek had gespeeld en dat de heer Lemonnier niet voor model had hoeven te dienen voor een studie van de open lucht. De heer Claus schildert zeer goed het menschengelaat, waar het hem invalt om het voor zichzelf te geven, om de omtrekken er van op de juiste wijze te bepalen, te modeleeren en op de juiste waarde te doen schatten. Dit is o.a. het geval met zijn Pachtersdochter, met zijn Jong Meisje en vooral met zijn Koewachter, een heel typisch vriendelijk kopje, dat mij, zooals ik zei, aan de helden van Stijn Streuvels heeft doen denken. Om mijn indruk in 't kort saam te vatten, wil ik zeggen dat deze expositie er veel toe zal bijdragen om Claus in de allervoorste rijen onzer schilders te plaatsen, ten eerste door zijn superbe techniek, zijn vuur en zijn weergalooze kracht en vooral door zijn lyrisme en triomfante vreugd in het leven, waarvan niemand zooals hij het gevoel bij den toeschouwer weet op te wekken. Georges Eekhoud. | |
Uit Den HaagTh. de Bock en de RomantiekEr is bij den schilder De Bock wel altijd eene neiging naar het romantische op te merken geweest. Men zou schromelijk overdrijven wanneer men meende te mogen beweren dat sommige van zijn gewoonlijk te nadrukkelijk voor decoratief versleten landschappen zouden kunnen dienen voor decors van een in den geest van romantiek gedrenkte handeling. Het bleef immers al te veel landschap om het landschap zelf. In de kunstzaal van den heer Preyer is thans een schilderij te zien van dezen meester, een landschap dat door Th. Mesker gestoffeerd werd. In 't uur van schemering en mijmerij ziet men uit het duister van een boschweg (links op het tafereel) een kleine ruiterstoet trekken. Rijk gedost, in den luistervollen tooi van hun tijd, rijden een ridder en een edelvrouw te paard, vergezeld door eenige dienaren, eveneens in 't zadel. Links is de horizont afgesloten door het dichte geboomte; meer naar 't midden ontwaren we door een stakketsel van takken de silhouet van een kasteel (een fantasie van Doornwerth?), terwijl we rechts onder de rosse en gouden gloeiïngen van een dun bewolkte lucht de teêre blauwing zien van den horizont. Heel deze schildering, geëmpateerd en brillant, vast en toch fijn genuanceerd, | |
[pagina 175]
| |
is er op aangelegd de fantasie te boeien. Wat kan 't ons ten slotte schelen dat er twee menschen werkten aan dit doek, indien de eenheid er maar is. Mesker begeesterd door De Bock, De Bock weer begeesterd door Mesker, hebben samen een geheel gegeven van hoogst interessante schoonheid. Want dit is wel een uit welbegrepen samenwerking ontstane eenheid, een eenheid die men nagenoeg als zoodanig kan aanvaarden. Een inniger samengaan is immers welhaast niet denkbaar. Rijk van kleur en gloedend als een stuk goudleer kan zijn in een kamer vol avondschemering, vol van de onbestemdheden die alleen de naar het wondere en geheimzinnige geest weet te binden aan het doek, ademt het de bekoring van een legendarisch verhaal uit den ouden tijd. Want wat hier ontegenzeggelijk naast de diepe rijkheid der kleur, 't meest boeit, is de stemming. De Bock heeft op dit doek gewerkt, kleur gelegd over kleur, over warme ondertonen geglazeerd en soms door uitschrappen eene diepe schittering verkregen en Mesker heeft vol begrijp van het gegevene in den zelfden geest gewerkt. En zoo waart er door het geheel vol schemerige vaagheden en pracht van door den tijd, door 't opkomen van ondertonen, nog fijner genuanceerde kleuren, het geheimzinnige van een fantastischen tocht; spreekt er uit het landschap iets van een mystieken zin, door de actie der figuren (vooral de voorste, tegen het licht in, in bruinigen toon geschilderde ruiter, en het geschemer van een in 'n wonderbaar rood gedoste staande figuur uit het hout) nog versterkt, iets van een trachten naar het ongewone en ongeziene, als noch bij De Bock, noch bij Mesker veel op te merken is. We zijn niet geneigd in dit doek een uiting te zien van speelschen lust. Het is te klaarblijkelijk een met ernst en overtuiging volvoerd werk en daarom is het al bizonder opmerkelijk als een bewijs dat het samenwerken van twee artiesten in een eenigszins overeenkomstige richting (een bizondere kant van hun talent), voor een enkelen keer toch wel eens tot een ongemeen gelukkig resultaat kan voeren. H.d.B.
In het volgend nummer hopen wij een bijdrage op te nemen van Dr. C.E. Daniëls, Directeur van het Medisch-Pharmaceutisch Museum te Amsterdam, over een tot nog toe onbekend gebleven portret van Andreas Vesalius. Red. | |
Boeken & tijdschriftenLes sentiments de l'art, par Alphonse Germain, chez Bloud, Paris, 1904SEDERT een tiental jaren heeft het vraagstuk van de Schoonheidsleer zich, zooals trouwens behoorlijk was, verheven tot hetzelfde peil, dat reeds lang door de Natuurlijke en Wiskundige Wetenschappen bereikt was. Uitstekende denkers houden zich tegenwoordig uitsluitend met de Filosofie van het Schoone bezig en vraagstukken van deze soort, vooral die welke de plastische kunsten raken, werden met waren hartstocht bestudeerd en onderzocht. Vele ideaal aangelegde kunstenaars, terugschrikkend voor het onbewuste en verwarde in de verschillende opvattingen der hedendaagsche kunst, hebben de werken van het verleden geraadpleegd, de eigenschappen en krachten der menschelijke ziel, de eigenaardige vorm, die haar ontstaan dankt aan een emotie door de betrekkelijke waarde van het geziene gewekt. Want niettegenstaande den tegenwoordigen strijd in de kunst en de haast om maar veel te produceeren, bezitten onze tegenwoordige kunstenaars nog den moed om voor een oogenblik hun eigen opbruisende aandoeningen te bedwingen en aan de esthetiek haar gouden sleutel te vragen die hun het allerheiligste van het Schoone ontsluiten zal. Wij zouden een lange lijst kunnen maken van werken, die uit dezen loffelijken ijver tot onderzoek zijn ontstaan, maar willen ons tot het aankondigen van een ervan bepalen, waarvan de rubriek duidelijk het doel vermeldt: Le sentiment de l'Art et sa formation par l'Étude des OEuvres. | |
[pagina 176]
| |
In dit belangrijk werk, dat op deugdelijke bewijsstukken is gegrond, behandelt de Heer Alphonse Germain op uitvoerige wijze en tot in de kleinste en geheimste technische bizonderheden het aantrekkelijk onderwerp der Schoonheidsleer op het gebied van zichtbare kunstvormen. Het is een uitgebreid werk dat men in eene welvoorziene studeerkamer, vol reproducties van oude en nieuwe kunst zou moeten lezen. Zoo geniet men van de welbekende bekoring van hen die gaarne de gedachten van een begaafden man in alle bizonderheden volgen, hetzij ze zijn beschouwingen deelen of niet, een aangenaam tijdverdrijf voor iederen weetgierigen geest. Overal, bij het doorbladeren van dit boek, ontmoeten we den met zijn vak ingenomen schilder, den gevoeligen kunstenaar, den enthousiasten bewonderaar van het schoone en den goed ingelichten geleerde die alle hun stempel op schitterende wijze op dit werk hebben gedrukt en het tot een prettige, smakelijke lectuur voor den kunstenaar, zoowel als voor den man van de wereld gemaakt hebben. Les lois, la Lumière et la Couleur, l'Entente décorative et son application au Home, l'Ideal zullen zeker met genoegen en dikwijls met eenige verwondering gelezen worden door het groote aantal van hen, die kunst als een soort van gemakkelijk tijdverdrijf of sport beschouwen, waarin ze zich ongestoord kunnen vermeiën. Laten we mogen besluiten met twee uittreksels uit het boek van den Heer Germain, den zeer oorspronkelijken schrijver, van wien wij, na zijn grondige en talrijke voorstudies als Pour le Beau, Jean Fouquet et ses Miniatures, Influence de Saint François sur la Civilisation et les Arts, enz. enz. wel iets dergelijks verwachten mochten. ‘Dès le xive siècle, l'Art s'étiole en France comme épuisé par une trop abondante production de chefs-d'oeuvre. Mais pendant ce temps, l'art flamand se fortifie et, sous l'influence de ses réprésentants appelés à la cour de Charles V et auprès des ducs de Bourgogne, les Français se remettent à observer la nature. A cette école par excellence leur goût s'épure de nouveau et, dans la seconde moitié du xve siècle la suprématie leur revient, Jehan de Bruges avait préparé les voies à Fouquet, les Flamands du Berry et de la Bourgogne rendirent possible Claus SluterGa naar voetnoot(1) et Michel Colombe. L'art de Flandre devait son impulsion à l'art de France; celui-ci lui dut sa régénérescence plastique.’ En dan verderop deze krachtige woorden: ‘Qu'admirons-nous dans une oeuvre, lorsqu'après avoir rendu hommage au talent de l'auteur, nous restons saisis, retenus par ce quelque chose que nous sentons au-dessus des formes matérielles, par ce mystère que dégage toute oeuvre vraiment d'art, qu'admirons-nous alors que nous disons: Cela est beau? Les Lois. Carie beau se peut-il concevoir autrement que comme une image de l'équilibre de l'eurythmie? C'est parce qu'elle manifeste ces lois que l'oeuvre belle ne présente jamais rien d'anormal et d'anti-naturel, rien de ce qui contredit ou détruit la vie. Aussi le beau s'impose-t-il à l'admiration, d'un cri enthousiaste en d'une émotion tacite, tout être au-dessus de la brute le salue.’ J.d.B. |