| |
| |
| |
| |
Besneden meubelen van J.W. de Graaff
GEBEELDHOUWDE meubelen had ik boven deze bespreking willen schrijven, doch besneden past beter bij den indruk die de Graaff's werk maakt. Toch was die eerste uitdrukking kenmerkend geweest. Want de stoelen, tafels en kasten uit de werkplaats Kunst-Ambacht te Hilversum zijn niet ontworpen door een teekenaar of een architect, maar door een beeldhouwer. Leerling van Zijp, heeft De Graaff als zoovele jongere kunstenaars zich getrokken gevoeld naar andere dan de traditioneele banen, om te geraken tot een schoonheid, die meer dan tot heden voor de gemeenschap zou zijn. Zijn wensch was geen geïsoleerde, bewondering vergende, in zich zelf opgesloten kunst, maar eene die zich naar het volksleven bewoog om dit, dienende, te vermooien. Zoo'n streven was gericht naar het ambacht, dat is naar het vervaardigen van al de voorwerpen, die de menschen noodig hebben en niet ontbeeren kunnen; voorwerpen die niet voor expositie's, maar voor het onmiddellijke en dagelijksche gebruik bestemd zijn. De Graaff is daarin door velen voorgegaan, door architecten, schilders, en teekenaars. Het merkwaardige aan hem is, dat hij het deed als beeldhouwer, vooral om de bijzondere resultaten, waarover ik hier te spreken heb. Hij wendde zich hierbij niet tot de bouwkunst, om een steun te zijn van den modernen architect, of tot de keramiek als Mendes da Costa deed, maar beoefende vooral de houtbesnijding, met de bedoeling sierlijke en bekoorlijke meubelen te vervaardigen. Het is reeds te verwachten, dat de beeldhouwer dit werk anders dan de architect of teekenaar zal opvatten. Zijn oog is gewend aan, - en zijn neiging gericht tot, - een afbeelding in de materie. Voor de bewerking daarvan heeft hij zich vaardigheden eigen gemaakt, om te boetseeren en te modelleeren, te beitelen en te kerven. De verleiding, waaraan de architect bloot staat, namenlijk om de constructie van
| |
| |
meubelen te doen gelijken op die van zijn gebouwen en zich daarbij te laten leiden door beginselen van opstapeling en samenvoeging berekend naar steunkracht en spanning, werkt niet op hem en zal hem dus niet de fout van te groote zwaarte en massiefheid doen maken.
J.W. DE GRAAFF: Wandkastje.
Op den teekenaar heeft hij vooruit, dat de eisch van stabiliteit zijn lust tot sierlijke en behagelijke lijnen binnen natuurlijke grenzen houdt. Maar vooral voor de versiering heeft hij een voorsprong. Niet door schets of projectieteekening op het vlakke papier en alleen geholpen door het voorstellingsvermogen, maar in de weeke klei vormt hij zijn plannen. En bij de uitwerking is hij niet van een oningewijden uitvoerder afhankelijk maar kan voortdurend aan de eischen van zijn materiaal, en naar eigen gewijzigd en verbeterd inzicht, recht doen weervaren. Versiert De Graaff b.v. de armleuning van een stoel dan denkt hij, daarin zittende, aan het hagedisje, dat hij zooeven door 't gras zag schuiven. Na in een klompje klei het kopje met de glinsterende oogjes schuin op de kleine pootjes geleund, te hebben aangegeven, tracht hij het stukje eikenhout aan 't eind der armleuning zoo'n vorm te geven alsof het gladde beestje eruit komt kruipen. Doch ook de beeldhouwer staat aan de verleiding bloot een fout - en geen geringe - te maken. Zou hij toch te veel aan zijn lust
| |
| |
tot plastische uitbeelding toegeven, en vergeten dat hij slechts te versieren heeft, dan ware hij beter zelfstandig gebleven.
J.W. DE GRAAFF: Bordenrek.
Deze afwijking wordt echter getemperd. Allereerst omdat hij zelf de ontwerper van het meubel is, welks eigen aard hij doordacht heeft en dus bij uitstek kent. Maar dan ook, omdat hij, gebruiksvoorwerpen makende, door de concurrentie met de massaproductie in fabrieken, gedwongen is niet te veel arbeid aan een voorwerp te besteden, opdat het niet te duur en onverkoopbaar wordt. Diezelfde oorzaak maakt dat er hier van gebeeldhouwde meubelen geen sprake is. Het koopend publiek heeft De Graaff nog niet eens de gelegenheid gegeven, zijn plannen voor versierende besnijding voluit te ontwikkelen, en werkstukken te vertoonen die de geheele maat van zijn kunstzin en vaardigheid aangeven. Wij betreuren dat slechts gedeeltelijk, vooral nu een heuchelijke vooruitgang in de waardeering van het werk hem aanmoedigt zijn weg te vervolgen. Want juist in het eenvoudigste snijwerk heeft De Graaff naar zuiverheid gestreefd, waar meer samengestelde arbeid hem afgeleid zou hebben van diepere studie zijner motieven. En deze zal ongetwijfeld, - ja heeft reeds vrucht gedragen in zijn jongste meubels - hem een vaste hand geven voor latere rijkere ontwerpen. Doet dus zijn oorspronkelijke kunst van De Graaff een bijzondere prestatie verwachten en kan zij gedeeltelijk een verklaring geven van de lichte bekoring, die van zijn meubels uitgaat, meer dan een wegwijster was zij niet en kon zij niet zijn. Ook is het mijne bedoeling geenszins te beweeren dat de moderne gebruikskunst slechts van den beeldhouwer uitkomst heeft te verwachten. Waar het kunstambacht geheel uitgestorven was, moest zijn aanmoediging en beoefening wel komen uit de verschillende verwante kunsten. Geen heeft daarbij uitteraard een
| |
| |
voorrang, daar deze slechts toegekend kan worden aan de personen, die geheel aan 't kunstambacht zich gewijd hebben, en er geen grootere eer in zien om ook nog schilder of beeldhouwer te worden genoemd.
J.W. DE GRAAFF: Gebeeldhouwde zijde van een wandkastje.
Wat zij in hun eigen nieuwe kunst presteeren, niet wat zij vroeger geweest zijn, bepaalt hun verdienste. Deze bespreking moet dan ook gaan tot de meubelen als zoodanig en in hun geheel. En waar de versiering ervan te gelijk het meest kenmerkende en bekorende is, dient nagegaan te worden: het verband tusschen het meubel als constructie en het snijwerk. Dat is dus tusschen de beginselen van jongere architectuur en ambacht, en van decoratieve principes, die uit de versiering spreken. Een dergelijke analyse zal niet alleen een verklaring geven van de bekoring, die wij reeds bij den eersten indruk
| |
| |
ondergaan, maar bovendien ook - zoowel door de deugden als gebreken van De Graaff's werk - aantoonen, dal hier een stap vooruit gedaan is tot ontwikkeling eener nieuwe gebruikskunst. Juist het goede wat wij in deze meubelen waardeeren, gepaard met het inzicht dat het een begin van kunstgroei geeft waar te nemen, kan ons hoopvol stemmen voor de toekomst. Daartoe is noodig de beschouwing over de tegenwoordige ambachtskunst iels dieper, zij het in 't kort op te halen.
J.W. DE GRAAFF: Spiegel.
De nieuwe kunstbewegingen, die eens het eind der vorige eeuw zullen kenmerken, zijn in ons land even ernstig als veelbelovend begonnen, waardoor zij een gemakkelijke zege behaalden. Wie met warme genegenheid, doch ook met helder bewustzijn, - zooals het onzen Hollandschen aard eigen kan zijn - den strijd tegen de afgeleefde traditie van vroegere kunstperiodes heeft gevolgd, - is misschien geneigd die overwinning te gemakkelijk te noemen. Ontegenzeggelijk toch is de schijn gewekt, alsof daardoor alleen reeds een nieuwe kunst in vollen bloei stond, en een nieuwe stijl, - de moderne - gevonden was. De voorgangers zelf, die nog niet op de behaalde lauweren rusten, maar onvermoeid naar nieuwe vormen voor de schoonheid blijven zoeken, zullen het anders vertellen. Van kunstbloei kan nog geen sprake zijn, wel van kunstzin en kunstijver. Een nieuwe stijl ligt nog in de toekomst, maar de gedachte eraan, en het streven erheen leeft in dezen, onzen, tijd. Niet als Mozes, het
| |
| |
beloofde land ziende zonder het te bereiken, maar als Josua, ter verovering erheen trekkende, hebben wij ons te beschouwen. De schijnbaar sterke muren van het aangevallen Jericho vielen reeds voor het uitdagend trompetgeschal, maar de ruïne is nog geen nieuwe stad. Het terrein is vrij opdat de bouwmeesters aan 't werk zullen trekken. Daartoe is echter noodig dat op juiste waarde geschat wordt, wat tot nu toe verkregen werd. En juist omdat dan blijkt hoe verbazend veel nog te zoeken is, en welke groote hoeveelheden arbeid te besteden zijn komt zoo gauw de wensch: Was de vijand wat sterker geweest om de nieuwe krachten en vermogens langer te prikkelen en te ontwikkelen. Daartegenover leert echter die gemakkelijke zegepraal hoever reeds de moderne mensch van de voluitgegroeide kunstvormen van gothiek en renaissance is vervreemd, en verlangend uitziet naar nieuwe, eigen schoonheid. Ondanks de hooge, blijvende waarde der renaissance, die ons in herinneringsvreugde aan een roemrijk nationaal verleden verbond, werd een herleefde gothiek door de geestdriftigsten warm begroet. Doch ondanks het licht dat de romantiek door hare bogen deed gloeien; ondanks de intimiteit met haar wording en wezen, waartoe de grootsten en gevoeligsten ons brachten, liet ons verlangen haar los, toen van nieuwe liefde werd gewaagd.
J W. DE GRAAFF: Schrijftafel.
En deze is juist verkondigd door hen, die het diepst doordrongen in wezen en eigenaardigheden, niet zoozeer der vroegere kunstvormen
| |
| |
dan wel der scheppingslust van de vroegere kunstenaars die ze schiepen. Daardoor veranderde de lust tot studie en navolging in den drang om als zij een eigen schoonheid te doen ontluiken, waarin ons leven en onze tijd zich zullen uiten. De groote verdienste van onze Hollandsche kunstbeweging is geweest dat in haar dit streven tot bewustzijn kwam. Een nieuwe kunst zou komen, doch niet op eens als een zevende wereldwonder. Slechts op dezelfde wijze als vroegere kunstscholen en stijlen, namenlijk langzaam door voortdurenden, ingespannen en toegewijden arbeid kon zij ontstaan. Streng kritisch overleg was daarbij noodig. En dit was het juist wat in den strijd om erkenning tegenover heerschende en valsche, maar uiterlijk rijke, traditie geschoold moest worden. Die strijd, eenmaal gewonnen, was er geen voldoende waarborg meer voor zelfkritiek. Teleurstellingen en gedeeltelijke ontmoediging hebben dit weer goed gemaakt. Vooral in de latere jaren is het streven zuiverder naar voren gekomen. Naar formuleering en duidelijke uiteenzetting wordt getracht. En de banden worden losgemaakt met illusionaire visie's, die eens de strijders konden aansporen, doch innerlijk leeg bleken. Ook met al te overvloedig en onverdiend toegeworpen lof der op succes speculeerende navolgers.
J.W. DE GRAAFF: Schrijftafel.
Uitspattingen van barokke en grillige fantasie bleven der
| |
| |
Hollandsche beweging gelukkig vreemd, en voor een snel verval was haar ernst en kracht te groot geweest.
J.W. DE GRAAFF: Buffet.
Wel echter heeft zij geleefd in hoogere illusies van nieuwe gemeenschap en een krachtig ambacht in het volk. Van dier invloed werd meer verwacht dan van eigen kracht en vermogen. En toch waren die laatsten juist het meest noodig en moesten zij nog hunne eigen banen zoeken. Het sterkst heeft dat de architectuur ondervonden. Dit kon wel niet anders, waar zij in zoo onmiddellijk contact met de maatschappelijke werkelijkheid staat. Doch ook het kunstambacht gevoelde, toen het de vleugels wilde uitslaan, dat vliegen nog meer eischt dan wil en hoop alleen. Met kleine voorwerpen, pottebakkerswerk en meubels was wel gemakke- | |
| |
lijker te handelen dan met huizen en gebouwen, doch de weelde die haar pogingen eerst steunde, is grillig en veeleischend. De middeleeuwsche handwerker, die met bescheiden inkomsten tevreden was, is in onze kapitalistische maatschappij niet meer bestaanbaar, hoeveel te minder dan de artiest die voor zijn leven wat meer vraagt als de meubelmaker of smid der zestiende eeuw. De nuchtere werkelijkheid vergde van het moderne kunstambacht evenveel koopmanschap als van den eersten den besten industrieel. Te meer gold dit waar de nieuwe kunst zoo weinig individueels eigenaardigs aan hare voorwerpen gaf, dat het eigendomsrecht der modellen, zoo het al te handhaven was, zeer dubieus werd, of maatschappelijk een uiterst geringe waarde bezat. Dit nu voert ons weer terug op den weg van het betoog, waar nagegaan werd wat de eigenlijke winst van de kunstbeweging is geweest, en wat door haar zuiver op vroegere opvattingen werd bereikt. Mij dunkt dat dit het best wordt uitgedrukt door te zeggen dat de idee van het rationeele de traditie tot in haar uiterste schuilhoeken volgde en uitwierp. De veroordeeling van het gebruik der overgeleverde vormen en de toepassing van onbegrepen versieringsmotieven dwong den modernen kunstenaar zich zelf bij 't ontwerpen daarvan te onthouden. Toen bleef er niet veel meer over dan het logische, eenvoudige en naakte van
constructie en materiaal. Dat was de waarheid, en de verworpen versiering de leugen. De prediker van deze leer der kale waarheid tegenover de rijkbekleede leugen zag stellig juist. Geen schoonheid is te gelijk met bedrog en leugen bestaanbaar, maar vooral niet een jonge schoonheid, die nog in nieuwe vormen moet groeien en zich ontwikkelen. Maar deze naakte waarheid van constructie en materiaal was nog geen nieuwe kunst. Zij stelde alleen in staat om zuiver en streng kritisch naar bevrediging te streven van dezen allereersten eisch, dat de verhoudingen van afmetingen in lijnen, vlakken en vormen, alsmede de kleurcombinaties van het materiaal, het oog aangenaam aandeden. En de jongere kunstenaars bemerkten wel hoe deze taak niet zoo gemakkelijk te vervullen was. Maar niet vergeten mag worden dat dit slechts een begin van kunst was en de schoonheidswaarde eer negatief nl. een uitbanning van het leelijke der wanverhouding betrof, dan het positieve der vermooiïng. Daardoor is het begrijpelijk dat de moderne kunstvoorwerpen zoo weinig individueels vertoonden. Een stoel of kast, die goed ontworpen was, kon dikwijls zoowel voor het werk van dezen als van genen artiest worden aangezien. Beschuldiging van ontwerpendiefstal is dan ook in het kunstambacht scheering en inslag. Want gelijk de langs- en dwarsdraden van het weefsel zich telkens weer op gelijksoortige wijze kruisen en ondervangen moeten, toonen veel der gebruiksvoorwerpen een broederlijke verwantschap. Een bewijs te meer dat het
| |
| |
kunstambacht in de jeugdperiode verkeert.
J.W. DE GRAAFF: Buffet.
Voor zijn opgroei is noodig dat de idee der schoonheid meer en meer gaat inwerken op het zegevierende beginsel van waarheid in materiaalgebruik en constructie. En de idee der schoonheid kan dit alleen doen door de versiering. Nu vele ontwerpers van meubels staan bleven, waar zij stonden, gingen parasitische navolgers, profiteerende van de nieuwe mode, reeds tot de verbastering over. Niet alleen werden de goede modellen in massaproductie vervaardigd. Dit is op zich zelf geen kwaad. Maar bovendien werden versieringen toegepast op een wijze die tegen alle schoonheid inging, en van een soort die vloekte met de reeds gewonnen grondvormen. Het is daarom een onafwijsbare eisch dat het kunstambacht zich toelegt op het verkrijgen van versieringen,
| |
| |
passende en aansluitende bij den strict eenvoudigen aard van de moderne gebruiksvoorwerpen. En deze eisch is niet theoretisch. Overal zijn de kiemen reeds aan 't uitbotten en vertoonen zich de jonge looten. Voor meubels is de weg als van zelf aangewezen. In alle tijden was het besnijden en inkerven van het hout de eerste soort vermooiïng die werd toegepast. Voor De Graaff's werk zal nu nagegaan worden hoe hij deze taak opvat.
J.W. DE GRAFF: Muzieklessenaar.
Het kenmerk voor goede nieuwe versiering moet eenvoud en waarheid zijn. Het moderne meubel zelf eischt dit reeds en zou geen ander toelaten. De reeds beproefde techniek der beschildering is een mislukking gebleken, en de verklaring ligt hierin, dat zij een hooger stadium van ontwikkeling veronderstelt. De versiering van het dagelijksch leven - en dit is de zuiverste bedoeling van alle kunst, - poogt de gewoonheid van daden, werken en omgeving op te heffen in het ongewone licht der schoonheid. In deze tegenstelling ligt juist het bijzondere dat nooit aan kunst een stilstand toestaat, dan op straf van te versterven. De primitieve kunst toont dit het meest direct, doordat de vervaardigde voorwerpen een extra bewerking ondergingen, die ze van andere onderscheidde, eene bewerking die niet gedaan werd uit noodzaak maar als een individueele lust van den vervaardiger. Door meerdere oefening, navolging en concurrentie komt de stijging en daarmede de geleidelijke ontwikkeling der versiering, totdat een hoogtepunt van bloei bereikt is. Daarna treedt het verval in. Van eigenlijke versiering is dan geen sprake meer. Deze wordt ornamentatie en is een gewoonheid geworden. Haar uitgebreide toepassing, noch de veelheid van arbeid en vaardigheid eraan besteed, is meer in staat hooger licht over de producten te doen schijnen. De versiering
| |
| |
wordt dan nabootsing, geen schepping, en ofschoon alle kunst ook in reproductie haar oorspronkelijke waarde overdraagt, verbastert deze meer en meer tot aan de valschheid en leugen toe.
J.W. DE GRAAFF: Boekenkast.
Alle pogingen om de zuiverheid weer te herstellen blijven toch ten slotte schijn. Vroegere schoonheid kan in 't verleden, door herinnering bewonderd worden, niet in het heden, en daarom is opwekken onmogelijk. De nieuwe versiering moet dus beginnen, daar waar alle versiering is begonnen, op het dagelijksch leven in zijn eenvoudigsten en rationeelsten vorm. Zoowel voor een bankgebouw of spoorwegstation, als voor een pot, stoel of tafel, moet de grondvorm gevonden worden, die aan de eischen van tegenwoordig leven en gebruik
| |
| |
beantwoordt, eer aan versiering kan worden gedacht. Die grondvormen, ontdaan van renaissance en gothiek restanten, en geheel nieuw uit de noodzakelijke bestanddeelen opgebouwd, zijn de winst der laatste twintig jaren. Daarmede is niet gezegd dat daaraan alles klaar is. De versiering heeft ongetwijfeld invloed op de samenstelling en de materiaal-keuze. Allereerst op de samenstelling, daar bij de versiering kan blijken hoe kleine afwijkingen in staat zijn grofheid en lompheid op te heffen. Vooral ook op de materiaal-keuze, daar grondstoffen die voor constructie-bewerkingen geschikt zijn, zich nog niet altijd leenen voor fijner arbeid; ook kan rijke versiering kostbaarder en weerstandbiedender hout of metaal rechtvaardigen dan de kale constructie toestaat. In elk geval echter is de voorarbeid gedaan. Groote moeilijkheden komen nu op. Allereerst wel om de plaats te bepalen, waar de versiering aangebracht moet worden. Bij deze zoowel als andere vragen dient zeer voorzichtig en kritisch te werk gegaan. De lessen van vroegere stijlen zijn noodig en toch dikwijls gevaarlijk, omdat zij van uit bloeitijden der kunst zijn overgebracht. En in bloeitijden is de kunstenaar bijna geheel vrij, daar de richting zoo sterk uitgedrukt en aan regels gebonden is, dat die zijn geheele wezen doordrongen hebben, m.a.w., waaraan hij van uit zijn natuur reeds gehoorzaamt. Kunstwetten zijn er nu nog niet. Schijnbaar maakt dat de artiest vrijer, werkelijk echter niet, want hij moet de wetten zelf vinden, en kan dus onbewust overtreden, wat lateren eens een fout zullen noemen. Van deze gevaren draagt De Graaff's werk overal de sporen, en ik zou dit zijn zwakke zijde willen noemen. Er is nog duidelijk een zoeken en tasten. Enkele deelen laat hij onbesneden, welker grove kantigheid als 't ware om besnijding roepen. Ik wijs hiervoor op de spieën en eindstukken b.v. in de kleine wandkastjes, of op eenvoudige segmentconsoles. Daarnaast komt wel eens een uitvoerige besnijding voor
op zijkanten, wier lijn onderbroken wordt; ook op de rijgervormige tafelpooten, op steilen naast naakte paneelen, die door den indruk van het geheele meubel niet gerechtvaardigd schijnen. Gelukkig is De Graaff daarentegen in uitloopende steilen en uitstekende constructiedeelen, wier scherpe kanten in sierlijke beeldjes en figuren zijn opgelost. Waar bij De Graaff een onvolledigheid der versiering is waartenemen, moet tot verontschuldiging gezegd worden dat daarvan dikwijls de kooper of met een ander woord de prijs oorzaak is. Toch mag van hem gevraagd worden dat hij zich voortdurend rekenschap geeft van de werking die zijn snijwerk niet op zichzelf maar als versierd onderdeel zal uitoefenen. Zijn smaak is zeker de beste leidsman, maar stelselmatigheid en rationeele regels zullen hem daarbij kunnen steunen. De keuze der versieringsplaats hangt allereerst af van de goede verdeeling der
| |
| |
lijnen en vlakken, opdat b.v. een laag relief eene omlijsting van harmonische afmetingen vindt, terwijl elke hoogere uitbeelding in zwaarte en gedragenheid met de omgevende constructie moet harmonieeren. De versiering kan dan de goede verdeeling der afmetingen en de samenstelling van het meubel verbeteren, meer doen spreken of al te sterke hoekigheid en zwaarte verlichten. De achterlijst op het bureau met streng gestijleerd motief ligt zwaar en drukkend door gemis aan bovenbegrenzing.
J.W. DE GRAAFF: Boekenkast.
De insnijding op het damesbureau daarentegen is zelfs door de subtiele omlijning even rustig als sierlijk geworden. Maar aan dit meubel verbreken de insnijdingen op de bovenlijsten der deurtjes het
| |
| |
hoekverband, terwijl zij bovendien inloopen tegen de natuurlijke houtnerf.
Reeds terloops is er op gewezen dat het snijwerk van tweeërlei principieel verschillenden aard is. Als figuurbeelding, zelfstandig of in hoog relief, dan wel als motiefinsnijding met laag en vlak relief kan dit gekarakteriseerd worden. Leent het eerste zich voor uitstekende eindstukken of tusschenschotten en paneelen, het laatste kan ook op de constructieve deelen worden aangebracht. Van oordeelkundige toepassing hangt hier veel af. De strengheid van 't moderne meubel vraagt dat het rationeel overleg dat noodig is, niet verborgen blijft, maar op den voorgrond treedt.
Ongetwijfeld is er in de latere meubelen vooruitgang te zien. De voornaamste beteekenis en waarde van De Graaff's werk ligt in 't ontwerp en de uitvoering van de versieringen op zichzelf beschouwd. Een gelukkige overgang der verschillende soorten valt allereerst te constateeren. Van de eenvoudigste mathematische figuren, cirkels, bogen, en zelfs van de moeilijk toepasbare spiraal is op juiste wijze gebruik gemaakt, vooral echter in combinatie met - en als ondergrond voor - blad-, bloem-, vrucht-, dier- en kindermotieven. En deze weer vormen van af de strengste, bijna eentonige, tot de vrijere stijleering, een geleidelijke ontwikkeling naar de gebeeldhouwde figuurtjes, die binnen de vlakken van het hout zijn besneden.
De onvolledigheid der versiering aan sommige meubelen onderbreekt weleens de kijk op De Graaff's talent, doch in de reproducties vertoont zich dit duidelijk genoeg. Het is evenwel niet die overgang, maar voornamenlijk de bewerkingswijze, die zijn versiering tot een zeer merkwaardig verschijnsel in ons kunstambacht maakt, omdat daarin een doorloopend streven naar stijleering zich openbaart. Steeds is in alle kunst de mathematische figuur een middel geweest om de vrije uitbeelding van voorwerpen uit de natuur tot een versieringsmotief te maken. Stijleeren heet dit, en menigmaal wordt de naïeve meening verkondigd dat hiermede aan de kunstuitbeelding onrecht wordt gedaan. Zonder dit uitvoerig te bestrijden dient geconstateerd dat styleeren tot het meest wezenlijke der kunst behoort, en dat van de wijze waarop het geschiedt afhangt, of een stijl en dus kunstbloei al dan niet kan ontstaan. De natuur geeft den kunstenaar door haar rijkdom van vormen een onuitputtelijke stof voor uitbeelding. Dit kan direct geschieden door zelfstandige kunsten als van schilder en beeldhouwer, dan wel indirect ter versiering met motieven aan de natuur ontleend als in de architectuur. Steeds echter is het streven van den artiest er op gericht het verwarrend veelvuldige van de onregelmatige en veranderlijke natuurverschijnselen op te heffen tot eenheid en rust. En voor de versiering kan dit niet
| |
| |
anders dan door in de natuurvormen een regelmaat te leggen. De moeilijkheid van kunst is juist dit zóo te doen dat de strengere vorm toch al de kenmerkende en bekorende eigenschappen van de natuur blijft bevatten en vertoonen. Stijl in versieringsmotieven is wat het rythme voor de taal in het vers wordt nl. het telkens doen terugkeeren van natuurvormen onder de niet drukkende maar verheffende wet der schoonheid.
J.W. DE GRAAFF: Kastje.
Ofschoon bekend, mag dit hier nog weleens gezegd worden, omdat het voor de moderne versieringskunst juist op het styleeren aankomt. Renaissance en gothische motieven, die eeuwen en eeuwen zoeken vertegenwoordigen, zijn toch en terecht verworpen. Nieuwe worden niet zoo op eens ontdekt, maar ontstaan langzaam. In de pogingen om daartoe te komen - hoe ook door vrijere artiesten als
| |
| |
onnoodige stijfheid veroordeeld - liggen de kiemen voor de toekomstige stijl, de toekomstige kunst. Kiemen, noem ik ze, maar van zelf groeien ze niet. Ze hebben zorg noodig van vele werkers. Ze hebben vooral de zon der schoonheid van noode, die slechts uit de zielen der warm levende en daarom hard werkende kunstenaars schijnt. En zoo'n kunstenaar is De Graaff. Toen ik in zijn atelier naast tal van gipsafgietsels zijner geboetseerde motieven, er ook éen zag hangen van een gothisch kapiteel, begreep ik de ernst van zijn zoeken om van eiken- en koolblad de vormen af te winnen, die hij voor zijn meubelversiering behoeft. Inziende, hoe oneindig veel verder dat stukje gothiek ging dan hij zelf, maakte hij het toch niet na, doch gat zijn eigen eikenblad, zijn eigen koolstronk. Er is wel bijna geen eenvoudiger en toch geen rijker verscheiden natuurvorm dan het blad, en De Graaff bestudeert het zorgvuldig. Zijn klaverbladversiering, zijn klimop, en vooral zijn eikenblad wijzen erop hoe hij nooit om voorbeelden verlegen zal zijn.
J.W. DE GRAAFF: Dubbele rustbank.
Ook zijn peulvrucht en kersen, in klein cirkelrond besloten, maken op het paneel een bekorenden indruk, vooral om den rustigen eenvoud.
Moeilijker was het hem, dit te bewaren bij de in hooger relief besneden bladergroepen, maar het paneel van zijn boekenkast laat zien, hoe hij daarmee een veel rijker en warmer effect kan bereiken, zoodra het hem gelukt daarin stijl te brengen. Hetzelfde geldt voor de armstoel met hagediskopjes aan de leuningen en een kalme bladversiering in den rug, al wordt aan dit meubel op menig plaatsje een aanvullende inkerving ongaarne gemist.
| |
| |
J.W. DE GRAAFF: Armstoel.
Bij de zoo uiterst moeilijke samenstelling van het gestijleerde motief tot lijsten, is De Graaff niet ontkomen aan de gevaren die van twee zijden hem bedreigen. Het eerste was de eentonigheid, die b.v. uit de bureaulijst spreekt; het andere een conventioneel gebruik van takken, wier oorsprong òf foutief uit de omlijsting opduikt òf door listige doorelkaarbuiging weggemoffeld wordt. Toch zijn er enkele goed gelukte lijsten door hem gemaakt, vooral die met het klimopblad van toenemende grootte, dat juist door zijn eenvoud voortreffelijk is. De Graaff's talenten komen echter het duidelijkst naar voren bij zijn diermotieven. De kippen, geiten en muisjes hebben - ondanks hunne fouten - groote verdienste. De stijleering moge minder streng zijn, de afwerking van sommige details te verbeteren, toch komt den beschouwer de natuurlijkheid der beweeg'lijke dieren uit de regelmaat van de omlijsting bekorend te gemoet. Levendiger zijn ze nog dan de beeldjes van uiltje, aap, rampkop, papegaaibek, konijn- en hagedissensnuitje, die rechter en meer overgaand in 't vlakke hout zijn besneden, doch ook den ernstigen beeldhouwer doen kennen.
Vooral de bewerking zijner blad- en hopelijk ook later van bloemmotieven zullen De Graaff leeren om zijn dierpaneelen en lijsten, met behoud der sierlijkheid, te verbeteren. Ze zijn reeds in vlak relief, dat maar even spreekt, en bevatten een element dat voor de
| |
| |
meubelversiering van groote waarde kan worden. Hetzelfde geldt van de kindermotieven die tot nu toe spaarzaam werden toegepast. De menschelijke figuur is steeds het hoogste en laatste onderwerp voor den sierkunstenaar geweest, en komt gewoonlijk pas bij den hoogsten bloei tot werkelijk schoone uiting. Zoo ergens dan is het stijleeren hierbij moeilijk. Dat met de kinderfiguurtjes, en een enkel vrouwtje in een console, De Graaff dit onderwerp aandurfde is meer een bewijs van vaardigheid dan dat het geslaagd mag genoemd worden.
J.W. DE GRAAFF: Armstoel.
De enkele kritische opmerking doet echter niets af aan De Graaff's verdienste, dat hij voor al zijn snijwerk naar grooten eenvoud en werkelijke stijl streeft, niettegenstaande de verleiding groot moet zijn om meer uitbeelding, meer tafreel zou ik bijna zeggen, in zijn werk te brengen. In zekeren zin dringen de maatschappelijke omstandigheden die lust op gunstige wijze terug. Het is als een soort selectie, die hem dwingt zich met de eenvoudigste versieringen het meest en ijverigst bezig te houden. En daar ligt de toekomst. Een enkel rijk besneden rug of paneel in onze streng geconstrueerde moderne meubelen geeft een wanverhouding. Het zal slechts mogelijk zijn voor een of ander klein werkstukje, wandkastje, spiegel of bordenrek. Voor de grootere, de eigenlijke gebruiksmeubelen is de eerste vereischte: eenvoudige streng gestyleerde besnijding, die de strakheid en stroefheid eraan kan ontnemen. Dat belooft ons De Graaff's talent, en
| |
| |
daarna ook de rijkere, doch dan door eenvoudige motieven gedragen, besnijding. De waardeering, die zijn werk meer en meer vindt, zal hem ongetwijfeld in staat stellen, die belofte te houden. Naast de versieringen van Berlage's Beurs, het fijne drijfwerk van Zwollo, en Brouwers eenvoudige pottebakkers verfraaiïngen, staat De Graaff's snijwerk als bewijs dat voortdurende inspanning en hecht geloof aan de groei onzer moderne kunst langs haar eigen natuurlijke banen, ook werkelijk instaat stelt haar lentekiemen te zien uitloopen. En moge de volle zomerbloei van groote schoonheid zijn, nog meer bekoring is er misschien in de eerste lentedagen, om de beloften die onze schoonheidsliefde van hen ontvangt.
Is. P. de Vooys.
|
|