Onze Kunst. Jaargang 4
(1905)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
Boeken & tijdschriftenRubens' leven en werken door Max Rooses met 280 afbeeldingen in den tekst en 65 fotogravuren en autotypieën buiten den tekst Amsterdam, uitgevers-maatschappij ‘Elsevier’ Antwerpen & Gent, de Nederlandsche boekhandel 1903, in-4o 668 + VIII pag.KUNSTGESCHIEDENIS is nog een jonge wetenschap. Niet zoo lang geleden werd zij nog beschouwd als een soort liefhebberij, een tijdverdrijf voor menschen die niets beters te doen hadden, dat er vooral in bestond om over oude en nieuwe meesters anecdoten op te halen, of om schilderijen te doopen en te herdoopen. Pas in de eerste helft der vorige eeuw is men begonnen met op eenigszins wetenschappelijken grondslag te werken, en niettegenstaande de snelle vorderingen die wij aan enkele uitstekende mannen te danken hebben, is de ernstige, kunsthistorische literatuur nog betrekkelijk arm. Ik spreek hier niet over de massa boeken en tijdschriften die dagelijks bij wijze van uitgevers-speculatie over de wereld worden uitgestrooid, en hoogstens goed genoeg zijn om de oppervlakkige nieuwsgierigheid van het groote publiek te bevredigen - maar van de monumenten die op hechten grondslag rusten en voor immer vertrouwbare vraagbaken zullen blijven, voor hen die zich met kunstgeschiedenis bezig houden. Het verschijnen van zoo'n boek is een gebeurtenis in de kunstwereld. Het wordt met spanning te gemoet gezien, met vreugde begroet, als een verovering der kunstgeschiedenis op miskenning en ongeloof. Zoo ooit voor een dergelijk boek hooge verwachtingen gekoesterd werden, dan was het wel voor Rooses' Rubens. Eenieder weet wat Rooses voor den Vlaamschen grootmeester heeft gedaan. Eenieder kent zijn OEuvre de Rubens, zijn Correspondance de Rubens, zijn tallooze grootere en kleinere bijdragen in het Rubens-Bulletijn en in zooveel andere tijdschriften verspreid en - daarmee in verband - de unieke verzameling gravuren en fotografieën naar Rubens' werken, door hem bijeengebracht, en in de benedenzalen van het Antwerpsch Museum bewaard. Men mag zonder overdrijving zeggen, dat over geen ander meester zoo veel en zoo kostbaar materiaal verzameld werd, als Rooses dit voor Rubens wist te doen. De massa is haast afschrikwekkend. Zoo ieder ontwikkeld mensch er met genoegen zal in grazen, er met vreugde brokjes naar zijn gading zal weten uit te pikken, - bleef Rooses' arbeid tot nogtoe steeds in zekeren zin een voorbereiding. Hoe kostbaar zijn beschrijvenden catalogus van Rubens' werken, of zijn gecommenteerde uitgave der briefwisseling voor den vakman ook mogen zijn - blijven die werken op zichzelf beschouwd uiteraard toch eenzijdig, fragmentarisch. Zij zijn als de materialen voor een grootsch gebouw, die voorloopig op de bouwplaats aangevoerd zijn; men kan hun deugdelijkheid bewonderen, - maar wat indruk zij ons, samengevoegd, zullen geven, is moeilijk te raden. Sedert hoe lange jaren heeft men Max Rooses niet aan 't werk gezien, om | |
[pagina 114]
| |
deze bouwstoffen te zoeken, te schiften, te vergaderen! Met hoeveel belangstelling heeft men hem niet gevolgd op zijne verre tochten door heel Europa, op zoek naar steeds meerdere en nieuwere documenten over zijn geliefden meester! En toen hij er eindelijk toe besloot om die massa's materiaal te ordenen en te schikken, naar een vast plan samen te voegen.... dan zijn er misschien wel geweest, die hem met een lachje van wantrouwen of ongeloof hebben aan 't werk zien gaan. Uit: Rubens' Leven en Werken, door Max Rooses.
RUBENS: Drie Nymfen met een Horen van Overvloed. (Museum, Madrid). Want hoe vaak is het niet gebeurd dat de grootste geleerden heel hun lang leven maar doorbrachten met nota's en documenten te verzamelen, op te stapelen, bergen hoog, tot ze er onder bedolven werden, onmachtig geworden on hun stof te overzien en te beheerschen. Aan anderen moesten zij het dan overlaten om in den chaos van hun geleerdheid wat orde te brengen en - om de vruchten te plukken die zij gezaaid hadden. Zou Rooses ook tot dezulken behooren? Men mocht het vreezen - want al had hij vroeger meer dan één uitgebreid werk voltooid - men denke slechts aan zijn Antwerpsche Schilderschool en zijn Christoffel Plantijn - toch zou een ‘definitieven’ Rubens nog een heel wat omvangrijker boek moeten worden. Maar de ongeloovigen werden beschaamd: vóór ons ligt het boek, het monument, dat na zoo lange en kundige voorbereiding tot stand werd gebracht. - Mogen wij bekennen dat het alle verwachtingen overtroffen heeft? Dat het in de kunstwereld een blijde en kostbare verrassing, is geweest? En dat wij het dan ook begroeten als het volledigste, degelijkste boek dat ooit over een Vlaamschen meester geschreven werd. Wij meenen ons hier van banale aanprijzingen te moeten onthouden. De lezers van Onze Kunst kunnen die missen. Maar waarop wij als een niet gewone verdienste willen wijzen, is, dat het boek ondanks zijn grooten omvang, ondanks den haast wanhopigen overvloed der stof, - leesbaar gebleven is. Rooses zal hier niet enkel den geleerde, maar ook den ontwikkelden leek weten te boeien. Zijn boek is niet slechts voor enkelen, maar voor allen toegankelijk - voor allen die den grooten meester liefhebben, en hem van nabij willen leeren kennen. En dit was zonder twijfel een der grootste moeilijkheden die de schrijver te overwinnen had. Zijn boek tot het dubbele uitbreiden, zou hem zeker minder moeite gekost hebben, dan om het binnen de tegenwoordige grenzen te houden. Ook hier toonde zich in de beperking den meester - en wij moeten er hem dankbaar voor zijn, want hoevelen zouden zich, bij een dergelijken rijkdom van stof, | |
[pagina t.o. 114]
| |
[Uit: Rubens' Leven en Werken, door Max Rooses.
RUBENS: AMAZONENSLAG. (Kon. Pinakotheek, Munchen). | |
[pagina 115]
| |
niet gaarne op de vleugelen der veelschrijverij hebben laten drijven, om een werk in zóóveel folianten te leveren - waarvan het publiek nooit veel meer dan de eerbiedwaardige ruggen zou te zien krijgen. [Uit Rubens' Leven en Werken, door Max Rooses.
RUBENS: Landschap met het Kasteel van Steen te Elewijt. (National Gallery, Londen). Rooses heeft een levend boek geschreven, dat niet in openbare bibliotheken zal begraven worden - maar dat zal worden gelezen, door ons en door onze nakomelingen, en dat zijn rijke vruchten zal dragen. Rooses heeft nooit behoord tot die kunstkenners op pantoffels, zooals men die nog tot vóor weinige jaren gekend heeft, die schreven over kunst, zonder ooit de schilderijen gezien te hebben waarover ze geleerde beschouwingen hielden. Op iedere bladzijde voelt men dat Rooses de werken van zijn held met eigen oogen gezien en bestudeerd heeft, en heel zijn oeuvre weet hij dan met kleuren en geuren voor ons te doen opleven. Maar ook de levensbeschrijving van den meester is geen drooge opsomming van feiten en daden: het is een verhaal waarin wij vooral den man en zijn karakter leeren kennen in de omgeving en in den tijd waarin hij geleefd heeft en dat men dan ook gaarne en belangstellend zal lezen. Wij kunnen hier niet in bijzonderheden treden over de samenstelling, de verdeeling van het boek. Wij zullen er ons toe bepalen te zeggen, dat de schrijver zich aan een streng chronologische behandeling van zijn stof gehouden heeft, d.w.z. hij volgt zijn held geleidelijk van de geboorte tot den dood en aan de verschillende gebeurtenissen aan zijn leven, knoopt hij dan de bespreking vast van de werken, welke in die periode zijn ontstaan; op dit verband tusschen het karakter, de verdiensten van elke schilderij of van elken groep schilderijen en de levensomstandigheden waarin zij werden ontworpen of voltooid, weet de schrijver bijzonder nadruk te leggen en men begrijpt van hoe groot gewicht dit is voor een helder inzicht in het zoo verscheidene en overvloedige werk van den meester. Ondanks den grooten omvang van het boek, ondanks de massa gegevens die er moesten in verwerkt worden, blijft het plan duidelijk en overzichtelijk. Men is er spoedig in thuis - een oppervlakkige doorbladering brengt | |
[pagina 116]
| |
reeds orde in onzen geest - en men legt het niet ter zijde zonder er iets uit geleerd te hebben - al heeft men er nog geen bladzijde in gelezen. Men mag dit werk een model heeten van wat een volledige behandeling van een meester in zijn leven en zijne werken zijn moet. Men kan Rubens misschien anders verstaan dan Rooses gedaan heeft; men kan andere preferenties onder zijne werken hebben; men kan zijn talent, zijn kunst op andere wijze opvatten en verklaren. Kan het genie niet door ieder individu op verschillende wijze worden begrepen? Is de esthetica aan wetten gebonden, die gelden voor alle tijden en voor alle menschen? Zoo lang Rubens' werken bestaan, zullen zij tot de meest verscheiden beschouwing en beoordeeling aanleiding blijven geven, zooals zij dit nu reeds drie eeuwen lang hebben gedaan; maar zoo lang ook zal Rooses' boek de kostbaarste bron blijven voor de studie en de kennis van dit werk, al hoeft geen mensch er dan zijn persoonlijke opinies en gevoelens voor te veranderen. In 1877 werd Rubens 300e geboortedag door schitterende feesten gevierd. Geen gelegenheid werd er voorbijgegaan om den meester met woord en daad te verheerlijken. Maar voor ons is de grootste hulde, die aan een kunstenaar gebracht kan werden, de grootste dienst tevens die men aan zijn nagedachtenis kan bewijzen - het schrijven van een boek als dit. Waar feesten voorbijgaan en vergeten worden, waar standbeelden in het oog van het volk haast nooit iets anders zijn dan ziellooze poppen - daar blijft een werk van dit gehalte een steeds levende, steeds sprekende en overtuigende verheerlijking van den schilder, een bestendige opwekking tot de studie en de bewondering van zijn scheppingen. Onnoodig hier bij te voegen dat het uiterlijke van dit boek niet bij het innerlijke ten achter staat. Een massa grootere en kleinere fotografische afbeeldingen - in het geheel omstreeks 350 - vergezellen den tekst, en geven een vrij volledig overzicht van 's kunstenaars voornaamste werken. Door een Fransche, een Duitsche en een Engelsche editie, welke reeds naast de oorspronkelijk Nederlandsche verschenen, werd het boek over heel de beschaafde wereld verspreid. Wij mogen er fier op zijn, dat ons vaderland niet enkel een Rubens heeft voortgebracht, maar ook een Rooses om hem alom te doen kennen en bewonderen. P.B. Jr. | |
Tapices de la Corona de España reproducción en fototipia de 135 paños por Hauser y menet texto del excmo sr. conde viudo de Valencia de don Juan uitgave van Hauser & Menet, Ballesta, 30, MadridTOEN, in 1876, voor de eerste maal bovengemelde tapijten door de firma Laurent te Madrid gefotografeerd werden, schreef Anton Springer daarover een bespreking,Ga naar voetnoot1) waarvan de conclusie nagenoeg luidt als volgt: ‘Wanneer men deze Vlaamsche tapijten beter leert kennen, zal men genoodzaakt zijn een terechtwijzing aan de Kunstgeschiedenis van het Noorden toe te brengen: de voortbrengsels der Vlaamsche School zijn volstrekt niet tot schilderijen beperkt. Dat de tapijten hier de plaats van fresco's innemen en het gebied der kunsthistorische beschouwingen aanzienlijk verruimen, is een even gewichtig geschiedkundig beginsel, als dat de oud-duitsche schilderkunst hare beteekenis in de eerste plaats aan houtsneden en kopergravures, en daarna pas aan schilderijen te danken heeft.’ Intusschen is de geschiedenis der Nederlandsche schilderkunst, die ons tot een juist inzicht van de beteekenis onzer school moet brengen, nog altijd niet geschreven, en er zijn niet veel menschen die weten hoe rijk die school is aan meesterwerken, waarvan wij haast nooit iets te hooren of te zien krijgen. Kan men zich voorstellen, dat de kroon van Spanje alléén ruim vier honderd stuks tapijten bezit, alle ont- | |
[pagina 117]
| |
[Uit Rubens Leven en Werken, door Max Rooses.
RUBENS: JAN BRANT. (Kon. Pinakotheek, Munchen). | |
[pagina 118]
| |
worpen en uitgevoerd in Vlaanderen en Brabant - elk stuk beslaande een oppervlakte van twintig, dertig, veertig vierkante meters en méér, gevuld met ontelbare figuren en ornamenten.... Natuurlijk zijn al deze stukken niet van even groote waarde - maar men mag er gerust een groote honderd mederekenen tot het beste, het edelste, dat de Nederlandsche Kunst in de xve en xvie eeuw heeft voortgebracht. Maar de Pyreneën schijnen nu eenmaal een moeilijk te overschrijden slagboom te zijn. In Napels, in Weenen, in St. Petersburg geraakt men nog wel eens; Madrid blijkt veel verder van ons af te liggen, en zoo blijven daar de grootste schatten van Nederlandsche Kunst onbekend, ongewaardeerd door ons, die er toch, moreel, de meeste aanspraak op te maken hebben. Wij moeten het dan ook dankbaar als een gave aanvaarden, wanneer iemand het onderneemt, om ons iets nader tot deze schatten te brengen. Dit gebeurde in het album dat wij hooger vermeldden, en waarop wij hier de aandacht wenschen te vestigen. De uitgave, op het formaat van 32×44 cm., bevat een keuze van 135 afbeeldingen in fototypie naar de koninklijke tapijten. De platen mogen uitstekend geslaagd heeten, vooral wanneer men de groote moeilijkheden in aanmerking neemt, welke aan zulke reproducties verbonden zijn. Wijlen Graaf de Valencia de Don Juan leverde een beschrijving, met geschiedkundige aanteekeningen en ophelderingen over de verschillende stukken. Zijn tekst is een welkome aanvulling der prenten - hoewel hij op de vraag, die ons het meeste belang inboezemt: door wie werden die heerlijke werken ontworpen? - niet veel weet te antwoorden. Wij zullen het niet beproeven om hier met nieuwe gissingen voor den dag te komen. Zooveel schijnt ons echter zeker, dat geen der bekende meesters van onze vroege schilderschool, als van Eyck, van der Weyden, Memlinc, wier namen dikwijls als de ontwerpers van deze tapijtpatronen uitgesproken werden, hieraan rechtstreeks deel hebben gehad. Behalve een paar stukken van mindere beteekenis behooren deze tapijten onbetwistbaar tot later tijd - wat overigens hunne kunstwaarde in geenen deele vermindert. De oudste reeksen, voorstellende het Leven der H. Maagd, de Geschiedenis van David en Bathseba, van Johannes den Dooper, en een reeks zinnebeeldige voorstellingen bekend onder den naam van Moralidades, en nog een paar andere, te zamen een 25 stuks, sluiten zich volkomen aan bij het beste, wat de school der van Eycken heeft voortgebracht. Veel doet onmiddellijk aan het broederpaar en hunne naaste volgelingen denken. Maar toch heerscht hier reeds een anderen geest Er is een soort van hyperverfijning ingetreden, een tot de uiterste grenzen gedreven weelde- en praalvertoon, dat ons bedwelmt als de geuren uit een reuzenboeket van stervende bloemen. Zoo nieuw, zoo onverwacht zijn de gewaarwordingen die wij hier opdoen, dat we ons gevoelen als in een vreemde, verre streek, waar wij geen weg weten, maar geheel opgaan in bewondering voor een milde, weelderige natuur. Ook Quinten Massijs wordt genoemd als ontwerper van een reeks welke gebruikt werd als een troonhemel voor Keizer Karel, en zijn naam kunnen wij niet zoo beslist van de hand wijzen als die van zijne roemrijke voorgangers, hoewel hier ook weer alle zekerheid ontbreekt. - Met meer waarschijnlijkheid mogen wij den naam van Barend van Orley aanvaarden voor een aantal stukken, o.a. de reeksen Los Honores en de Fundación de Roma, van welke laatste, naar Graaf Valencia mededeelt, teekeningen in de Pinacotheek te München bestaan, gemerkt met van Orley's naam en het jaartal 1524. Met de beroemde reeks der Verovering van Tunis zetten wij eindelijk den voet op vasten bodem. Heel de geschiedenis van deze prachtige tapijten is tot in de minste bijzonderheden bekend. Zij werden ontworpen door Jan Vermeyen, welke Keizer Karel opzettelijk medenam op zijn tocht om er een levendige schildering van te kunnen geven. De cartons zijn nog heden een der kostbaarste bezittingen van het Keizerlijk Museum te Weenen, waar tevens ook nog een der vele exemplaren der geweven tapijten bewaard wordt. De oorspronkelijke | |
[pagina 119]
| |
stukken werden voor Keizer Karel uitgevoerd in gouddraad, zijde en wol, door den beroemden Brusselschen tapijtwever Willem de Pannemaker. Met een enkel woord zullen we nog melding maken van de belangrijkste cyclen, als daar zijn: Vertumnio en Pomona, idyllische tooneelen, waarvan een vreemde bekoring uitgaat; - een geweldige reeks met voorstellingen uit de Openbaring van Johannes waarin de hoofdmotieven aan Dürer's bekende houtsneden werden ontleend, maar hier toch door een fijngevoelig en smaakvol kunstenaar, tot ruimere, weidschere composities werden verwerkt; - en ten slotte een viertal hoogst curieuse stukken, waarvan de twee laatste aan de schilderijen van Hieronymus Bosch uit het Escurial (de Hooiwagen en Paradijs-Vagevuur-Hel) zijn ontleend, terwijl de twee eerste tooneelen uit het leven van St. Antonius, in denzelfden geest, voorstellen Buiten de serieën welke wij hier vermeldden, zijn er dan nog een aantal in italianiseerenden trant - soms door Rafael zelf - ontworpen tapijten, maar bijna zonder uitzondering te Brussel geweven. Dit noodzakelijker wijze zeer vluchtige overzicht zal in ieder geval een denkbeeld kunnen geven, van den onschatbaren rijkdom aan Vlaamsch tapijtwerk die in Spanje bestaat, en die ten onzent nog zoo bitter weinig bekend is. - Het moge tevens een aansporing zijn voor kunstvrienden zoowel als voor openbare bibliotheken en musea in ons land om zich het werk aan te schaffen, waarin zooveel heerlijks is afgebeeld, en waarin eenieder die iets voelt voor het roemrijk verleden onzer kunst, een rijke bron van leering en genot moet vinden. P.B. Jr. | |
Belgien und Holland nebst dem groszherzogtum Luxemburg handbuch für reisende von K. Baedeker mit 16 karten, 27 plänen und mehreren grundrissen dreiundzwanzigste auflage Leipzig, verlag von Karl Baedeker, 1904.Ga naar voetnoot(1)HET is hier de plaats niet om uit te wijden over de practische bruikbaarheid van dit boek voor den gewonen toerist. Baedeker is te gunstig bekend dan dat hij onze aanprijzing als vertrouwbaarste reisgids noodig zou hebben. Maar wij wenschen hier meer bepaald de aandacht van kunstvrienden op deze nieuwe uitgave van België en Holland te vestigen. Een reisboek neemt men nu eenmaal alleen ter hand, wanneer men werkelijk ‘op reis’ gaat. Men denkt er niet aan dat zoo'n boek in ons eigen land, in onze eigen stad, in onze eigen studiekamer, van eenig nut kan zijn. Ik wil dan bekennen, op gevaar af van ‘zonderling’ te worden geheeten, dat ik meer dan eens met den Baedeker onder den arm, door de straten van Antwerpen ben geloopen - dat ik er meer dan eens, te huis zittend, in gelezen heb, hoewel ik volstrekt niet van plan was om eenige reis te ondernemen, - kortom dat ik dezen reisgids als een zeer nuttig, ja onontbeerlijk orientatie-boek beschouw, voor ieder die zich met kunst bezighoudt. Er zijn zooveel kleine inlichtingen die men ieder oogenblik noodig kan hebben: - wáár een gebouw gelegen is, wannéér een museum toegankelijk is, in welke kerk zich een bepaald kunstwerk bevindt en op welk oogenblik van den dag het 't best verlicht is.... en niemand geeft hierop vlugger en duidelijker antwoord dan Baedeker, wanneer de gelegenheid tot omslachtiger opsporing ontbreekt. Men zal verbaasd zijn, wanneer men het boek bij zijn eigen stad opslaat, | |
[pagina 120]
| |
hoeveel merkwaardigs daar nog vermeld staat dat men niet kende, of waaraan men nog niet genoeg aandacht verleende. Men zal er tevens een aansporing in vinden, om zijn land beter te leeren kennen, en er de verborgen hoekjes, waar soms toch zulke heerlijke schatten bewaard worden, van te bezoeken. Het spreekt vanzelf dat men van een reisgids nòch volstrekte wetenschappelijke nauwkeurigheid, nòch zuiver esthetische beoordeeling vergen kan. Evengoed als degene, die 't om geschiedkundige studie te doen is, de gegevens van dit reisboek niet zonder eigen nasporing zal aanvaarden, zal men er zich ook, waar het kunstbeoordeeling geldt, niet door laten leiden. Toch is Baedeker in historisch opzicht veruit het vertrouwbaarste boek van dien aard, en blijft hij, op zuiver kunstgebied, bij een zeer te waardeeren objectiviteit. Een reisboek moet alleen een aanleiding zijn tot genot en studie van kunstwerken. Het moet den weetgierigen het veld openen, dat hij zal te bearbeiden hebben en hem de wegen aanwijzen, die hem het gemakkelijkste kunnen voeren tot zijn doel. Wij zeggen met een gerust geweten dat Baedeker deze taak op de meest doeltreffende en meest practische wijze weet te vervullen, en dit met deze nieuwe uitgave van België en Holland weer eens te meer bewezen heeft.
P.B. Jr. | |
Eugène Fromemtin, die alten meister. ins Deutsche übertragen von Dr freiherr Eberhard von Bodenhausen. 1 teil. Belgien 8o XII, 136 s. 2 teil. Holland. 8o, 416 s. Berlin, 1903. Bruno CassirerWAT Fromentin zelf: ‘Het eenvoudige onopgesmukte en op zich zelf belangelooze gevoel van een dilettant’ noemt, dat hier met de grootste waarheid en oprechtheid wordt weergegeven, behoort inderdaad tot het beste en rijpste, wat niet alleen over Nederlandsche kunst in 't bizonder, maar over kunst in het algemeen geschreven is. Het aantrekkelijkste bij Fromentin is de volkomen afwezigheid van alle vooroordeel, waarmede hij ieder kunstwerk op zich zelf beschouwt. Hij rust niet voor hij er de innerlijke waarde van heeft begrepen en zich met de meest karakteristieke eigenschappen er van vertrouwd gemaakt. In ieder stuk op zich zelf, vindt hij eene nieuwe oplossing voor de belangrijkste, algemeene kunstvraagstukken en altijd zoekt hij de ziel van den kunstenaar in zijn werk. Daarenboven beschikt hij over een buitengewoon levendigen en schilderachtigen stijl, welke ook in dezer vertaling werd behouden, die nu eindelijk, dertig jaar na de oorspronkelijke uitgaaf, verschenen is. Het is in ieder opzicht een klassiek werk. W. |
|