Onze Kunst. Jaargang 4
(1905)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Richard BaseleerDE eerste maal dat Richard Baseleer in de kapel der FalconruiGa naar voetnoot(1) zijn gezamenlijk werk tentoonstelde, was het een ware verrassing voor ons allen die de ontwikkeling van zijn talent nochtans van nabij hadden gevolgd. Een man stond vóór ons met een gave en een kunde, een man die een eigen taal sprak, een taal in zichzelven gevonden. Op talrijke doeken had hij reeds uitgedrukt, op verbazende wijze, én zichzelven én zijn betrekkingen met de buitenwereld. Het groote publiek echter kwam niet, begreep niet. Wat op die doeken lag uitgedrukt kwam ook teenemaal indruischen tegen de gedachten en gevoelens der andere schilders, tegen alles wat de mode van den dag had geijkt en in zwang hield, tegen alles, in een woord, wat men doorgaans in de tentoonstellingen te zien kreeg. Baseleer zag anders, voelde, dacht en wilde anders dan het meerendeel zijner tijdgenooten. Een wonder was het dan ook niet dat hij noch begrepen noch gewaardeerd werd. Het werk van hen die, te midden van zekere kunstperioden andere wegen zoeken, is gemakkelijk af te breken. De kunstenaars, die hernieuwing willen brengen, hebben steeds als vijand de onverschillige onwetendheid van het publiek, dat blind meeloopt met het succes van den dag en geleid wordt door eene kritiek die niet heter weet en niet beter kan, die niet begrijpt dat haar eenige roeping is ‘de faire justice, comme Hercule’, zooals Ernest Hello zegt; dan mogen zij rekenen op de gestadige miskenning van de bende schilders, hunne collega's. Door de onkunde der eersten en de slechte trouw der tweeden zullen zij, die nieuwe gedachten of eene nieuwe visie van het leven brengen, uitgemaakt worden voor gewone aanstellers en hun schilderijen voor eenvoudige April-grapjes. Iedereen zal, ten slotte, den oorlog verklaren aan die werkers en zoekers. | |
[pagina 90]
| |
RICHARD BASELEER: ‘Halen’ (Pastel)
Zóo is het ook ongeveer gegaan met Richard Baseleer. Het moet hier aangestipt worden opdat zij, die na ons zullen komen, moeten weten hoe ongelukkig het gesteld was met de schilderkunst in ons land, op dit oogenblik, ofschoon ik wel geen ander land ken dat zooveel werkelijke kunstenaars bezit. Hij ook werd, naast vele anderen, oneerlijk bekampt. Spot en hekelzucht hielpen mede. Zijn talent werd verloochend, zijn werkkracht miskend; zijn privaat leven werd zelfs niet gespaard. Zijn schilderijen werden geweigerd op sommige tentoonstellingen waar nochtans ondingen, waarvan ons geen geheugenis is bijgebleven, de eereplaats innamen. Waarlijk, het was alsof men niet wilde dat deze schilder leefde, dat hij werkte. Is dat nu eenmaal niet de lijdensgeschiedenis van al wie iets in hoofd en hart draagt, in beeldende kunst zoowel als in literatuur, van al wie, in een woord, min of meer zijn tijd vooruit is. Zoolang het groote publiek hem niet heeft ingehaald, - wat soms langen tijd kan duren, - zal hij miskend worden. Een artiest, bewust van zijn talent en van den plicht die op hem rust, en die zijn eigen wegen wil gaan, zonder te offeren aan den smaak van den dag, zonder zijn toevlucht te nemen tot een halfslachtige houding, waardoor hij zich | |
[pagina t.o. 90]
| |
RICHARD BASELEER: VÓÓR DE HAVEN, (Zomermorgen).
| |
[pagina 91]
| |
zelf en zijn eigen doen en kunnen verloochent, zal zich ongelukkiglijk in zijn schoonste jaren, meermalen van zijn geliefd werk moeten verwijderd houden, om, voor zichzelf en de zijnen, den moeilijken strijd voor het bestaan te voeren! Zulks zal, wel is waar, in later tijd, zijn glorie niet verminderen, ik weet het wel, maar de glorie, die slechts ‘un soleil des morts’ blijft, hadde zich beter vertoond met eenige milde zonnestralen tijdens het leven van den kunstenaar. Zij zou hem, in afwachting van haar vollen gloed, reeds wat licht en vreugde hebben kunnen brengen.
Baseleer is een bloedvol schilder en dat stemt u reeds bijzonder sympathiek in een tijd dat zoovelen niet kunnen en daarom juist niet willen schilderen. Hij is een schilder van land- en zeegezichten en heeft zich tot taak gesteld, altijd en alom, den staat der atmosfeer te ontleden en weer te geven. In zijne tentoonstellingen valt u dat onmiddellijk op. Bijna altijd zijn het morgens, middagen en avonden die hij schildert, morgens vooral. Ziet: hier is het een licht-paarse morgenschemering die parelmoer op het water legt, in afwachting dat, ginder ver, de zon met duizenden geruchten zal opstijgen, om er weer andere kleuren, andere schijnen en wederschijnen te doen leven; daar is de middag in een weelde van licht en alles lacht en tintelt luid; ginder eindelijk het avondgroen, wanneer de zon aan 't zinken is, alles duister wordt en de avond omwaart. Altijd wordt men getroffen door het spel van het licht en door de verkleuringen, die het alom op en om de dingen brengt: een helle schittering, een getrompetter of dansend geglans en getril, een branden en vuren, een laaien en gloeien, een flonkeren en wegdonkeren, een dommelen en schommelen, tot alle leven in teedere, mollige, donzige floersen is weggestorven. Zijn werk is, in een woord, de bewuste wedergave van het doorschijnende water en van de blonde, luchtige atmosfeer. Door den aard van het werk zelf, moet men aan de teekening van R. Baseleer geene hooge eischen stellen. Hij ziet de dingen in-eens, met een enkelen oogopslag, als een impressionnist zal ik maar zeggen, en zoekt ze vervolgens weer te geven gelijk hij daar alles vluchtig kwam te zien. De vlakte - een enkel plan - een lucht daarboven en het schilderij is aangelegd. Dan komt het eigenlijke, groote werk voor den artiest, voor den verliefde der natuur, die waarde wil geven aan elke tint, aan de minste schakeering, de kleinste verkleuring. Zóo verbeeld ik het me toch, en zóo ook moet het zijn; de schilder moet nu ordenen en regelen al de bijkomende tonen, de wisselingen der kleuren, de uiteenloopende waarden van het licht. Hij ontleedt de altijd-veranderende uitzichten van zijn stroom die wast en ebt, gedurig in beweging en op elk oogenblik anders is. Hij bestudeert de | |
[pagina 92]
| |
dijken, het gras, de boomen en mede hunne kleur in verhouding tot de kleur van het water; hij schildert gras en riet, schorren en beemden waar 't water komt en wegvliedt en, telkens, op dezelfde kleiachtige slib, andere tintelingen achterlaat. RICHARD BASELEER: Oude Booten.
Alom, - en dàt bijzonder moeten wij in dezen man liefhebben en achten - voelt men een eerbied en een liefde voor de schoonheid van de werkelijkheid. Dit werk lijkt mij den zang van een goed dichter, die simpel zingt met heel zijn hart en heel zijn ziel, zonder er theorieën op na te houden, zonder rhetoriek, omdat hij gelukkig is de stof te kunnen voelen in al haar grootsche heerlijkheid. De evolutie van Baseleer's talent geschiedde zeer langzaam. Zijn zekerheid lag niet voor 't grijpen. Zijn levensbegrip stelde zich niet onmiddellijk in 't licht. Altijd meer geloovend in zijn doel dan in 't reeds-volbrachte, gaf hij nooit toe aan den algemeen-heerschenden smaak, die de juistheid zijner opmerkingen van de trillende atmosfeer, van de schakeeringen van licht en donker hadde kunnen bederven; daarbij oefende hij immer op al wat hij voortbracht eene goede, gezonde kritiek uit. Zijn oordeel drijft hem zelfs zoover dat algemeen goedgevonden werk hem doorgaans nog niet kan bevredigen. Vóor schilderijen van groot gehalte, die reeds volledig bleken, hebben wij hem meermalen hooren zeggen: ‘neen, het is niet wat ik wilde; ik ga me er opnieuw aanzetten...’ Waarlijk, we werden bang bij die | |
[pagina t.o. 92]
| |
RICHARD BASELEER: ‘HET KERKHOF’.
| |
[pagina 93]
| |
woorden. Wie weet, dachten wij, gaat hij zijn werk niet verknoeien door den droom dien hij er van in zich draagt. Wij zagen zulks immers maar al te dikwijls bij anderen gebeuren? Als wij, eindelijk, later het doek wederzagen, mooier, grootscher, dan stonden wij verbaasd en we moesten het wel bekennen dat deze schilder ernstige getuigen van zijn werk heeft, getuigen die hem beter dan wij, geestdriftige beoordeelaars, den goeden weg aanduiden. Immers zijn werk toetst en hertoetst hij dagelijks, uur na uur, aan de dingen en de elementen die hij op het doek brengt, aan de zee, de stroomen, de dijken, de beemden, wanneer het zonnelicht, de schemering, bij avond of morgen, of het nachtelijk duister over dat alles ligt; hij toetst die dingen en die elementen mede aan zijn weemoed, zijn smart, zijn vreugd en zijn geluk. RICHARD BASELEER: Visschers in den morgen.
Baseleer geeft ons een pantheïstisch poëma: de natuur en hij zelf als haar middenpunt, de goddelijke vonk die de dingen kleur en leven geeft. O, ik zie hem reeds werken op de plaats waar hij zijn impressie kwam op te doen, in eene uiterste krachtsinspanning, vol | |
[pagina 94]
| |
liefde om al die duizenden combinaties van licht en schaduw, met hun wederkaatsingen op het water en in de lucht, in koortsigen drang te schetsen, zich spoedend daar het minste uitwaaierend wolkje aan den hemel zijn effect zal komen vernietigen. Met hart en ziel moet hij dàar leven op die oogenblikken. Later, te huis gekomen, moet die impressie in hem nog machtig rameien om hem toe te laten, zijn documenten, als zoovele dingen uit zijn eigen ziel, grootsch, heerlijk en vol waarheid te verwerken op het doek dat hij droomt....
De Benedenschelde, zóo heeft Baseleer een groot gedeelte van zijn werk betiteld. De Benedenschelde, het is te zeggen: dijken, schorren en de stroom met woedende of stille baren, met eb en vloed. Vóor dat breede, grootsche water, met zijn eindelooze kimmen en de wolkengangen er boven, heeft men den indruk reeds van de zee. Het water, opkomend of gevallen, rilt er gedurig onder verre luchten, met geplas en geplons tegen de dijken, de dijken invretend met steeds hernieuwde woede, zóo dat men overal zijn litteekens wedervindt. Baseleer is de schilder van het water en mede van luchten en hemels. Het kan niet anders! Al zijn schilderijen, die, gelijk het hierboven is gezegd geworden, in-eens gevoeld zijn, moeten wij ook in-eens kunnen zien en voelen om den volledigen indruk van hunne grootschheid te kunnen mededragen. Wij hoeven hier geene bijzaken te zoeken, niet in bewondering te staan voor een hoekje, voor eene knap-geverfde brok. Alle kleuren, alle wederschijnen staan met elkaar in verband, komen zich te gemoet, oefenen op elkander invloed uit. Een groote eenheid ligt in elk schilderij en een vertrouwde van het landschap zou bij machte zijn aan den gang der wolken aan den hemel en hun weerkaatsingen in 't stroomende water, zelfs aan de kleur van de slib, het uur van den dag te raden. Hoe grootsch en toch hoe simpel van gevoel is dat groot schilderij De Garnalenvangst. Een nieuwgeboren dag; de zon is er nog niet, maar de voorbode van haar licht speelt in het water en in de lucht, de lucht en het water die ginder op de kim éen zijn. Links de boot der garnaalvisschers en rechts een andere met rood en wit zeil; verder nog een, lichtend in de jonge lichtheid, en nog een, en nog, en nog, als punten opduisterend uit de lichtheid en toch zóo licht nog.... En De Visschers in den Morgen. Verre het lichte zeil in de uchtendschemering en, dichterbij, de boot met de visschers, die het net optrekken. In Voor de Haven (Zomermorgen) is het vroege, teere licht van den morgen overal en men voelt reeds de aanbrekende hitte op het water, waaruit een wittigen damp opgaat. Blauwende schijnen leggen breede vlakken in het midden van den stroom en de wit-gezeilde booten zijn als blauw bewasemd. Van voren enkele | |
[pagina 95]
| |
palen en heiwerk, ingebeten, afgevreten door water, weêr en wind. RICHARD BASELEER: De Bui.
Het Kerkhof werpt een ander gevoel, een gevoel van treurnis en weemoed over u. Oude gestrande booten liggen verlaten op een oude scheepstimmerwerf, enkele met den mast nog recht. Daarnevens, in een warrelend spel van licht, zwaarden, ankers, wrangen, dolleboomen en kettingen.... De Bui (3 schilderijen, vóor, tijdens en na de bui). Ginder ziet men van ver de bui aankomen, groot, zwart en machtig als een monster terwijl kleinere wolken, als zoovele voorloopers, laag over den stroom drijven; daar hangt de bui vóor ons met al haar duisterheid en, alsof zij even openscheurde, valt er wat lichtheid loodrecht op den stroom en duidelijk hoort men 't verre gekletter van de regen- | |
[pagina 96]
| |
droppen op het water; hier, op het derde doek, is de dag een lachen weer, blijer gaat er 't water en de booten zeilen stiller en geruster. RICHARD BASELEER: Haven aan de Beneden-Schelde (Doel). Pastel.
In De Haven van den Doel hebben schuitjes een beschutting gevonden en onder de donkere kruinenmassa, tusschen de stammen door, ziet men het dorp. Het Drieluik der Antwerpsche Reede, De Wolk, De oude Booten zijn zoovele indrukmakende gewrochten en door 't grootsche der visie van den kunstenaar wordt de indruk van 't gevoelde vergroot.... Zóo het geheele werk van Baseleer. Overal voelt men dat hij, met elken stond, vóor een en hetzelfde landschap, een ander gevoel, een andere gedachte in zich voelt opgroeien. Oneindig, steeds verschillend en veranderend zijn immers de uitzichten van het leven? En zijn het niet alleen de ware artiesten die, uit de in schijn steeds dezelfde uitdrukking der werkelijkheid, altijd - aan een nieuw, bepaald beeld van het geheele spel van 't leven kunnen doen opgaan?
Het lag in den aard der dingen dat Baseleer meer en meer zijn aandacht zou gaan wijden aan den mensch, werkend en wroetend te midden der landschappen, die hij reeds met zulke liefde heeft uitgedrukt. In zijn allerlaatste werken krijgt de menschelijke figuur een grootere waarde. Hij wijdt meer en meer aandacht aan het leven der visschers, hun houdingen, hun stoere, woeste gebaren en ook aan het rillen en trillen der atmosfeer op aangezichten en kleedij. Was zulks te bespeuren van zijn eerste schilderijen af, nu blijkt het dat hij er eene bijzondere reeks gaat aan wijden en de drie pastels, die hij er van tentoonstelde (Roeien, Halen en Duwen), doen ons zooveel verhopen. Op verschillende oogenblikken van den dag toont hij | |
[pagina 97]
| |
ons hier de silhouetten van werkende visschers uitkomend op de hevige kleuren van bezielde hemels. RICHARD BASELEER: De Wolk (Aquarel).
Baseleer is steeds door één groote gedachte bezield. Hij heeft zijn uitverkoren landstreek willen wedergeven zooals hij haar gevoeld heeft, te midden van de heerlijkheid der wisselende jaargetijden. Hij heeft haar willen geven met haar eigen atmosfeer, die bijzondere, blonde atmosfeer, die steeds doorwasemd is met mistige dampen en wazige nevels, uit het water opstijgend; hij heeft haar willen geven met de Schelde zelf en met al de stilten, al de geluiden, al de woedens van haar water, met al haar veranderende kleuren, groen, blauw, grijs, bijna blank en dan weer rood, oranje of geel en daarboven, altijd en eeuwig, de groote jacht van wolken, witte en purperen wolken, veder-, stapel- en regenwolken en, verder, het eeuwige groene tapijt van het weelde-gras in de polders of den simpelen, primitieven plantengroei in de schorren. En hij is er toe gekomen dat alles weer te geven met een buitengewoon instinct, eene ongemeene logica, op eenvoudige wijze, buiten alle trukken en manieren om, door eene onmiddellijke rechtstreeksche visie der dingen. | |
[pagina 98]
| |
Zijn geheel werk is een studie van den dag in zijn land, een studie die hij nog dagelijks voortzet. Baseleer is de zanger van de uren die gaan van den morgen tot den avond. Logisch zouden wij zijn schilderijen kunnen volgen van den morgen af, als de zonneklaarte aarzelend op den stroom beeft, tot den avond gekomen is en de nacht om alle dingen rouwt, de duisternis om masten, zeilen en schepen doezelt en de boomen donker, verveerlijk en vol mysterie op de oevers staan, want allen zijn oogenblikken van éenzelfde natuur. Baseleer zingt die oogenblikken, het eene vóor en het andere na, hij zingt ze volgens lust en gril van zijn temperament, maar, niettemin blijven zij zoovele strofen van een en hetzelfde gedicht, waarin zij hunne juiste, eenige, ware plaats hebben. Dat gedicht is een pantheïstisch poëma, sterk, krachtig, aandoenlijk en met overtuiging uitgezongen.
Victor de Meijere. |
|