Deze geeft ons te zien kijkjes in de oude kwartieren der Italiaansche steden, met schilderachtig enge straten of kostelijke paleisgevels, zoo vettig gedaan, dat men aan zwarte kunst zou gaan denken en zoo kleurig dat zij aan penseeling gelijken. Onder de oude Hollandsche etsers vindt men die malsche smeltende tinten wel eens weer, maar hier is de factuur toch vlakker, losser, weeker, alsof de graten der etskrabbels eruit getrokken waren.
Erich Haenel heeft het over Georg Jahn, van Dresden, tot een zeker punt een tegenvoeter van den voorgaande, heel vast en toch rijk van modelé in zijne ongemeen levendige hoofden.
Dan komt Edmund Wilhelm Braun over Adolf Zdrasila den Oostenrijkschen houtsnijder in kleur en in zwart, meer verrassend van techniek dan treffend door kunstgehalte.
In de eerste aflevering van den jaargang 1905 vinden wij een artikel van Fortunat von Schubart-Soldern over Anders Zorn, een Beijersch etser, die in tegenoverstelling met Cameron alleen de graten zijner teekeningen laat zien na ze van hun vleesch ontdaan te hebben. Krab nevens krab staan zijn figuren daar, lijnen van boven naar onder, hier en daar wat schuinsch of wat dwarsch, een gekwispel met de naald als van den kladpotter met zijn borstel, een grondteekening los als rag met de onontbeerlijke aanduiding om de gelaatstrekken aan te geven; maar levend zijn al die gekrabde schetsen en verbazend het licht-effect door dit gerijf en gehak verkregen. Als laatste hoofdartikel, een studie van den onuitputbaren grootmeester Wilhelm Bode over de portretten van Titus, Rembrandt's zoon, naar aanleiding van Unger's ets van het portret in het Rijksmuseum te Weenen.
Dit portret is de buitengewone gave door het gezelschap haren leden aangeboden. De jonge Titus is levensgroot voorgesteld, de ets is uitgevoerd met eene breedte, met eene malschheid die ons het talent van den ouden grooten meester met de naald weer in een heel nieuwe gedaante laten zien. Op een grond met dicht speelsch gekrabbel getint, legt hij een steviger netwerk van kruimiger trekken, hier eens vast de mazen toehalende, en die daar openrijtende om de zon door te laten en om, met uiterste keurigheid van toets en zekerheid van hand, licht en schaduwe over het blad te verspreiden, alhoewel het er uitziet alsof licht en donker daar zoo maar wispelturig en zonder de minste inspanning waren over geworpen. Een ware toovenarij met zon en schaduw, waardig van Rembrandt, den grootsten schepper van het licht - na God, zooals de scheepsvoogden het uitdrukken.
In de Jahresmappe vinden wij zes oorspronkelijke etsen. Verleden jaar waren het enkel houtsneden en lithographiën, nu hebben wij weer proeven van de oude maar zich immer vernieuwende kunst van wit en zwart op metalen platen, groote bladen van degelijke waarde. Vooraan, en met ingenomenheid juichen wij het toe, een groot blad van onzen Baertsoen, de Zakstraat. Zijns gelijken, zingt het u alreeds van den eersten blik tegen, geven voor proefstukken meesterstukken van kracht in de kleur, van warmte in het licht. Dan twee stukken van twee Engelschen Frank Brangwijn en Sir Charles Holroyd, wedijverende met elkander in breede kracht, een van den Franschman Charles Huard, een kranig gekrabd havengezicht; van den Duitsch Oskar Graf, een prachtige fluweelige maneschijn, en van den Oostenrijker Adolf Lüntz, een stemmig landgezicht.
Afwisseling zooveel men maar wil en bewijzen te over dat de etskunst nog altijd hoogbegaafde belijders heeft en de Gesellschaft für vervielfälligende Kunst haar opperste tolk blijft.
M.R.