| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Amsterdam
OVER de ledententoonstelling op Arti (éérste gedeelte - men ziet, er is een noodlottig ‘omgekeerd evenredig’ aan te wijzen in aantal en qualiteit) zwijgen we dezen keer hardnekkig omdat iedere bespreking toch nog den schijn zou geven, dat die tentoonstelling van eenig belang kon zijn. Enkele werken, die men na lang zoeken tusschen den rommel ontdekt, zullen we nader beschouwen als de ‘bloemlezing’ in deze woestijn door die van het ‘tweede gedeelte’ gecompleteerd wordt.
| |
Bij de firma Preyer
was eenigen tijd geleden voor het raam een mooi schilderijtje van van Soest te zien. Een grijze, smerige regenatmosfeer, over een graskantje, een oud krot, een plas water, alles in vaste en toch welige gebondenheid. Het groen sappig en nat, de lucht zwoel en vochtzwaar en alles levendiger geschilderd, dan we van van Soest, die weleens drooggepeuterde gedeelten in zijn altijd gewaardeerde schilderijtjes had, gewoon waren.
Van Soest heeft op veel van zijn collegas dit voor, dat hij zich met werkelijke liefde en zonder maniertjes voor zijn werk zet - noch de zucht tot den indruk van kranig geschilder, à la Jurres en Hobbe Smit, noch het galante geflikflooi à la Gorter brengt hem van de wijs. Hij is simpel als Poggenbeek was, niet zoo elegant, maar eerder stevig, niet zoo fijnbesnaard, maar toch nooit grof.
Er zijn leemten in dit werk: - rechts zit de lucht vast aan de hut - maar de indruk van het geheel blijft er een van prettigen vooruitgang en dat op een pad, dat we na de laatste Hagenaars waanden te verliezen.
De veiling van schilderijen van den Heer Rudolf Kijzer is dan geweest. Mooi, als een collectie van eigenaardige compleetheid, waarin vrijwel alle officieele namen van belang uit de laatste 30 jaren waren vertegenwoordigd; alleen Thijs Maris ontbrak. Maar toch niet zoo enorm als men wel afficheerde. Niet te vergelijken met een collectie als van Tommy Thierry b.v.; fijner van keuze evenwel, dan veel van de meest befaamde particuliere verzamelingen.
We kunnen hier niet in details treden, maar noemen slechts als beste werken o.a. de Houthakkers van Mauve verscheiden puntig-rake, pittig geschilderde stukken van de Zwart, die hier prachtig vertegenwoordigd was, curieuse vroege en zeer goede latere stalen van Jacob en Willem Maris kunst, waaronder een werkelijk subliem geschilderd brokje van een begroeiden Gelderschen heuvel van Jacob en een Daubigny-achtig, breed paneel met een vlak golvend duinland onder bleekgrijze lucht van Willem. - Verder de mooie aquarellen van Bosboom, die hier naar aanleiding van de leententoonstelling in het Suasso museum besproken werden, en eindelijk enkele bekende werken van Israëls. Wonderlijk waren de prijzen op deze veiling besteed. Juist Israëls Trekschuit een eenigszins suf en ‘màt-poëtisch’ waterverfteekeningetje, bracht f 5000 op. Terwijl veel temperamentvoller en belangwekkender werken voor betrekkelijk matige prijzen gingen.
| |
| |
Een nauwkeurig bijgehouden statistiek - maar wie doet zulk vuil werk - van de schommelingen der marktprijzen uit het laatste kwart der vorige eeuw en 't eerste der onze zou dunkt ons wel een eigenaardig beeld geven van den veranderden smaak bij 't publiek; maar niettemin het nageslacht volkomen op een dwaalspoor brengen. Immers ons tijdgenooten wordt telkens weer bewezen, dat ten slotte die geheele ommekeer niet anders dan een namenkwestie is, een ommekeer veroorzaakt door een goedgeleide, door vakmannen ingelichte pers. - De zelfstandige fijnproevers zijn er niet méér op geworden!-
In het Rijksmuseum is - in bruikleen - een vroeg schilderij van Rembrandt tentoongesteld. Een mansportret, buste in donker paarsbruinen mantel, het hoofd gedekt met een muts van dezelfde stof tegen muisgrijzen fond. Het is een goed, lichtsterk en expressief werk, nog zeer behoedzaam geschilderd in vloeiende olieachtige materie, alleen in het gezicht sterker geëmpateerd. De mond en de oogen gevoelig en tevens exact geteekend, de kleur van de lichtslikkende stof van sprookjesachtigen rijkdom en diepte.
Het stuk is gemerkt 1631.
In het Prentencabinet is een tentoonstelling van Fransche lithographien, beginnende met rarissima 1809 en eindigend met Fantin Latour 1898. Dus naar tijdsorde veel, naar qualiteit.... te weinig. Nagaande wat er nu van al deze prenten om andere dan historische en antiquarische belangen, verdient tentoongesteld te worden, zijn we met de lijst van 104 nummers te spoedig klaar.
No 7. Horace Vernet, le lancier en vedette, 1816.
Een mooi teekeningetje met voorzichtige lijntjes, teder in elkaar gezet.
Het paardje niet geheel juist, maar met veel gevoel geteekend, enkele andere deelen, als de stok van de lans bv., bepaald perfect.
No 36. Achille Deveria.
Sommeil. Een meisje slapend op een breed bed van onverbeterlijke stofuitdrukking in het linnen hemd en de ingezonken matras; eenvoudig en van nobele kompositie.
No 47. Isabey. Vue de Rouen.
Romantisch grachtje. Men denkt aan Jongkind, Nuyen en Bauer. Met groote liefde geteekend; onwáár natuurlijk!
No 49. M. Charlet zegt de catalogus. ‘L'ennemi est repoussé sur tous les points.’
Een sneeuwballengevecht. Litho met veel kleur en bewegelijke teekening; voor 't overige gemerkt: Raffel.
Nn 58. Auguste Raffel. Catalans sur la Rembla de Barcelone.
Daar steekt in die Spanjaarden, die met zulk een dettige nonchalance bij elkaar staan, zooveel ras, en de geheele litho is zoo prachtig week van toon, de zwarten rijk en diep, het licht zacht en malsch, de modelés vol en krachtig, dat dit eigenlijk het eerste stuk is om eens oprecht van te genieten. En toch is het nog erg glad.
No 62. Eugène Delacroix.
Lion dévorant un cheval. Van wreede grootheid!
No 69. Guillaume Sulpice Gavarni.
Thomas Vireloque; die aapachtige halfgeleerde bedelaar; prachtig van behandeling.
Ns 70. Une famille pauvre.
No 71. Satan.
Alle drie mooie prenten zoowel van techniek als begrip.
No 103. Eduard Manet. Révolution.
Dat zijn dus een tiental nummers. De overigen zijn werkelijk slechts curiosa, of nog niet eens curiosa. Het is jammer, dat de anders zoo aardige Tentoontstellingjes van het Prentencabinet, die in ieder geval getuigenis afleggen van het juiste principe des ijverigen directeurs, toch vooral wat te laten zien van de welbewaarde schatten, ook wel eens zooals nu eenigszins ontaarden in een uitstalling van onze armoe op een enkel gebied. Men schaamt zich een beetje. Immers er was toch voor vele artiesten, wier klinkende namen de catalogus vermeldt, bij langer verzamelen nog heel wat anders te vinden en zal nog heel wat anders gevonden worden dan het hier geëxposeerde. Hadden we nog niet genoeg, welnu waarom dan er reeds mee voor den dag gekomen? Is er van een groot schilder niets meer dan een enkel spelenderwijs gemaakt proefje in deze techniek, dat juist zijn geringe bedrevenheid in deze materie toont,
| |
| |
waarom, zoo zouden we willen vragen, dan dit tentoongesteld? Wie niets van Géricault kent dan deze lithos, krijgt toch zonder twijfel een geheel verkeerd oordeel. En Daumier, wat was daar veel beters van te geven!
Neen, hoe zeer ook ingenomen met het idee, we moeten er dezen keer toch op wijzen, dat een zoo onvolledige afdeeling voorloopig nog maar beter in de kasten gebleven ware en liever niet gecompleteerd moest zijn met bladen, die niet anders zijn dan lithographische reproducties naar schilderijen van andere meesters.
Hier hadden toch enkel de peintres-lithographes de ware belangstelling verdiend.
Met des te hooger verwachtingen zien we echter een volgende expositie uit rijker fondsen van onzen prentenschat te gemoet.
W.V.
Een bespreking van de door den Heer Drucker aan het Rijksmuseum in bruikleen afgestane schilderijen wordt, wegens plaatsgebrek, tot de volgende aflevering verschoven.
Red.
| |
Uit Antwerpen
De Scalden VIe tentoonstelling in het kunstverbond van 19 november tot 4 december 1904
Het streven van de ‘De Scalden’ verdient in meer dan een opzicht waardeering en aanmoediging. Men kent o.a. de jaarboeken die deze jonge vereeniging in den laatsten tijd uitgegeven heeft, en waarvan vooral het Collens-Album en de bundel Kindervertelsels uitstekend geslaagd waren. Ook hunne tentoonstellingen bevatten steeds iets merkwaardigs, en de laatste, in het Kunstverbond gehouden, getuigt weer luide van den ijver en den goeden wil waaraan het den ‘Scalden’ allerminst ontbreekt.
Men vindt hier meubelen, glasramen, smeedwerk, juweelen, aardewerk, beeldhouwwerk, schilderijen, teekeningen - in een woord allerlei voortbrengsels op het gebied van beeldende of versierende kunst. Onder deze dingen is er méer dan één dat door opvatting of uitvoering onze aandacht vraagt, meer dan één dat werkelijk kunstwaarde bezit.
En toch gelooven wij dat in hun geheel genomen de exposanten op een dwaalspoor zijn, of juister gezegd, dat het hun eigenlijk aan een vast spoor ontbreekt.
Het belangrijkste deel op de tentoonstelling werd ingenomen door de gebruikskunst - en het is ook op dit gebied dat de kring zich het meest beweegt; met andere woorden: de ‘Scalden’ hebben een der moeilijkste vraagstukken der moderne kunst aangedurfd, een vraagstuk waarvoor sedert een vijftiental jaren alle ‘beschaafde’ volkeren met koortsig verlangen een oplossing zoeken.
Wanneer men zich nu afvraagt welke houding de ‘Scalden’ tegenover dit vraagstuk hebben aangenomen, op welke wijze ze het hebben aangevat, langs welke wegen zij naar de oplossing hebben gezocht - dan moet men antwoorden, dat een leidende gedachte hier totaal ontbreekt, dat hier een totaal gemis bestaat aan een stelselmatig voortwerken in een bepaalde en duidelijk te onderscheiden richting.
In dit opzicht is deze tentoonstelling een jammerlijke warboel. Men vindt hier herinneringen uit The Studio, uit Deutsche Kunst und Dekoration en dergelijke tijdschriften, min of meer begrepen, min of meer verwerkt. De jonge kunstnijveren staan onder allerlei invloeden; - men heeft hun het hoofd op hol gebracht door groote woorden over het herwordende kunstambacht, over het schoone in het dagelijksch leven. Vol geestdrift grijpen ze naar potlood en lineaal... maar wat ze daar dan eigenlijk mee moeten verrichten, is hun niet duidelijk, zij beseffen niet hoe het verre ideaal dat hun voorgespiegeld werd te benaderen is - en dan vervallen zij in navolging van wat in Engeland, in Frankrijk, in Duitschland of elders werd voortgebracht.
Hoe moet het den braven Antwerpschen burger wel te moede zijn ge- | |
| |
weest, die met de beste bedoelingen naar deze tentoonstelling kwam, om nu eens te weten hoe hij zijn salon of zijn eetkamer, naar den smaak van zijn jongste dochter, ‘in den esthetieken stijl’ zou laten stoffeeren. De man zal er zeker heelemaal van de wijs geraakt zijn, en in wanhoop bij Tietz een suite in ‘plaqué’ notelaar zijn gaan bestellen....
Neen! een opvoedende, zuiverende invloed kon van deze tentoonstelling niet uitgaan - en dat is onze groote grief. Het ontbreekt den ‘Scalden’ nog te zeer aan het besef, aan de bewustheid van wat er moet bereikt worden, en hoe dat te bereiken is.
Goede elementen vindt men er genoeg, maar zij missen een degelijke opleiding, een rationeele ontwikkeling, of die dan ook door onderwijs of door eigen studie verkregen werd.
Het is niet voldoende, wanneer men op het gebied der gebruikskunst iets voortbrengen wil, om wat tijdschriften te doorsnuffelen, wat tentoonstellingen te bezoeken. Ambachtelijk voortbouwen op een bestaande traditie kunnen wij niet meer - daar alle traditie sedert lang is afgestorven en verdord. Wie in onzen tijd iets degelijks en oorspronkelijks wil voortbrengen, moet, bij gebrek aan het spontane genie, dat bij intuïtie weet welken weg het te volgen heeft, - ernstig werken, aanhoudend studeeren, teruggaan tot de vroegere eeuwen, en daar trachten te ontdekken hoe en waarom de werken van schoonheid, die ons nog steeds tot voorbeeld dienen, ontstaan zijn, uit welke practische of esthetische eischen zij geboren werden. En wanneer men de wetten, die men daar bestudeerd en begrepen heeft, weet aan te passen aan ons moderne leven, dan bestaat er kans dat er iets zal voortgebracht worden dat niet enkel maar zal voldoen aan de modegril van een oogenblik, maar dat ook voor later tijden een waarde zal behouden....
En wanneer de ‘Scalden’ dan per se een voorbeeld onder oogen willen hebben, en niet alleen en uitsluitend met eigen kracht willen voortwerken, dan raden wij hen aan zich niet te wenden tot Engeland, noch tot Frankrijk, en vooral niet tot Duitschland - maar tot onze stamgenooten ‘aan d'Aemstel en aan 't Y’. - Ik beweer volstrekt niet dat alles wat daar voortgebracht wordt goed werk is - en nog veel minder dat dit werk een volmaakt en definitief karakter heeft. Maar wel geloof ik, dat daar de zuiverste princiepen worden gehuldigd, dat daar op de gezondste basis wordt gewerkt en dat vandaar ook de vruchtbaarste opwekking kan uitgaan.
Op de tentoonstelling vond men reeds eenig werk van Noordnederlanders - maar die staaltjes waren al heel pover en bovendien nu juist niet erg goed gekozen om een denkbeeld te geven van de eigenlijke beweging benoorden Moerdijk.
Maar nogmaals: laten de ‘Scalden’ vooral niet vervallen van de eene navolging in de andere; laten ze vóór alles trachten zelfstandig en oorspronkelijk te zijn; laat ieder trachten zich een eigen ideaal te vormen, en laat hij met hart en ziel werken om dat ideaal te bereiken.
Dan zal de invloed van de ‘Scalden’ ook in wijderen kring heilzaam en opvoedend kunnen zijn. Voorloopig is hij dit tot onzen spijt nog niet.
P.B. Jr.
| |
Schilderijen tentoonstellingen
Antwerpsche kunstverslaggevers mochten zich de laatste zes weken het vuur uit de sloffen loopen, om de tallooze tentoonstellingen bij te houden, die als om prijs in de verschillende ‘Kunstzalen’ werden gehouden. In den goeden ouden tijd kende men, buiten het Kunstverbond, niet anders dan de traditioneele Verlatzaal. Sedert deze werd afgebroken, om bij de Beurs ingelijfd te worden (waar ze ook eigenlijk sedert lang bij behoorde) zijn de kunstzalen als paddestoelen uit den grond gerezen: de zaal der Métropole, der Variétés, de zaal Forst, de zaal op de Schoenmarkt, de nieuwe zaal in de Twaalfmaandenstraat... te veel om te melden, en te veel vooral om te bezoeken, wanneer de eene tentoonstelling er op de andere volgt.
Onze lezers zullen het ons dus ten goede houden, zoo we van al deze ten- | |
| |
toonstellingen geen uitvoerig verslag leveren. De kunstenaars die het verdienen, zullen in dit tijdschrift nog wel eens afzonderlijk behandeld worden, ....en de andere zal men liefst maar stilzwijgend voorbijgaan.
We willen hier dus maar voor memorie enkele namen vermelden, in afwachting dat de gelegenheid tot meer ingaande bespreking zich voordoet.
Vooreerst Piet Verhaert, die een groote dertig werken te zien gaf, landschappen zoowel als genrestukken, binnenhuizen of historieschilderingen. Verhaert's degelijk talent, dat thans tot volle ontwikkeling is gekomen, heeft men hier eens te meer naar waarde kunnen schatten. - Edg. Farasijn was op zijn tentoonstelling als altijd sympathiek. Zijn werk heeft de groote verdienste van eerlijk en eenvoudig te zijn. Hij tracht nooit méer te bereiken dan wat hij zeker weet te kunnen geven - maar wát hij aanvat, brengt hij dan ook steeds tot een goed einde. Zoo munten zijne schilderijen steeds uit door klaarheid, zuiverheid van accent, en deelen ons steeds de stille emoties mee, die de schilder zelf bij het werk ondervond. Ook Henry Rul weet ons te boeien door aardige hoekjes natuur, brokjes landschap, liefst in een paarsachtige gamma gehouden die o.i. niet altijd de juiste is en een beetje vermoeiend wordt. Niettemin is en blijft zijn werk altijd serieus, en bevat zijn tentoonstelling geen enkel stuk, dat niet door een of andere eigenaardigheid de aandacht verdient. Het werk van Pros. de Wit en Leo Brunin dat te zamen werd tentoongesteld, past al heel weinig bij elkaar. De Wil's landschappen zijn forsch, tot het zware en geëmpateerde toe. In zijn streven naar zoneffecten wordt hij hard en log en mist zijn schildering al te zeer doorschijnendheid en atmosfeer. En toch heeft hij poot en temperament! - Brunin's werk is ook hier weer als altijd: uiterst verzorgd en keurig in de uitvoering, maar levenloos, dor en droog. Enkele landschapjes door hem tentoongesteld, zijn geheel uit denzelfden pot geschilderd als zijn fluweelen lappen of zilveren kannen. Een virtuozen-kunst, die wij om hare vaardigheid kunnen bewonderen, maar die ons geheel onverschillig laat.
Naast een expositie van Louis van Engelen willen wij ten slotte melding maken van een belangrijke tentoonstelling van Als ik kan. Zooals men weet bestaat deze vereeniging thans geheel uit jonge elementen, die eerst nog wat schuchter en onzeker, stilaan tot meer bewustheid en meer zelfstandigheid zijn gekomen. Vermelding verdienen F. Gogo en J. Posenaer met studies uit Spanje, G. Jacobs met een stroomgezicht, J. Opsomer met hoekjes uit Lier, e.m.a. Over 't algemeen een tentoonstelling die men met genoegen bezocht, en een belofte is voor de toekomst.
Y.
Op Zaterdag 17 December werd te Antwerpen, in de Gasthuisstraat, het Museum Mayer van den Bergh geopend.
Het Museum, bevattende hoogst belangrijke werken van oude meesters, kunstvoorwerpen, enz., blijft particulier eigendom en zal slechts met bijzondere toestemming bezocht kunnen worden. Wij hopen laterde gelegenheid te vinden om deze belangrijke verzameling uitvoeriger te bespreken.
B.
| |
Uit Brussel
De Labeur le Sillon le cercle artisque - van Strydonck en Taelemans
Het seizoen der Schoone? Kunsten is in vollen gang. Iederen winter neemt het aantal onzer tentoonstellingen toe, maar houdt de waarde der stukken en het talent onzer kunstenaars hiermee wel gelijken tred? Integendeel! De ziekte der improvisatie en het al te haastige afwerken tast zelfs de ernstigste kunstkringen en onze beste artisten aan. Men moet nu eenmaal tentoonstellen, tot iederen prijs tentoonstellen, anders raakt men in 't vergeetboek. En natuurlijk dat het werk hieronder lijdt.
Maar klagen helpt niet. Laten we liever ons best doen om bij dezen overvloed van beschilderde doeken de enkele goede dingen uit den hoop prul- | |
| |
len en vooral onder de middelmatigheden uit te halen.
In den Labeur, de kunstvereeniging, die de veertiendaagsche tentoonstellingen in het Moderne Museum ingericht heeft, merkte ik vooral op, de Stillevens van George van Zevenbergen, de Cocottes van Henry Thomas, de zwartkrijt-teekeningen van Van der Straeten, de de houtskooldito van André Collin en heel goede waterverfschilderingen van Walther Vaes, zijn Steenhouwer, waarmee hij onlangs den prijs van Rome gehaald heeft. Verder een paar allerliefste Binnenhuisjes van Thevenet, heele levendige portretten van August Ollefe, kijkjes in kerken en kloosters van Alfred Delaunois, een beetje anecdotische en karikatuurachtige boerentooneeltjes van Martin Melsen en een paar heele mooie Merckaerts, nog een van de echte landschapschilders van 't ras van Gilsoul.
De Sillon, die hier zijn XIde tentoonstelling hield, telt onder haar leden verscheidene kunstenaars wier succes gedurende het jongste Parijsche Salon algemeen door de dagbladen is erkend. Vooral Alfred Bastien toont zich op nieuw een zeer knap kolorist en zijn Spaansche portretten, die hij van zijn reis tras los montes heeft meegebracht, toonen dat hij veel heeft geprofiteerd en een geheel nieuwen kijk op de dingen gekregen. Zijn kranig Jagersportret, dat buitengewoon fijn van uitvoering is, mag wel tot de belangrijkste werken gerekend worden die ons van dezen heel ongelijken maar altijd interessanten artist zijn bekend. Wagemans, met zijn soberder, scherper onderlijnd en minder sonoor talent, had hier zijn Vrouw in 't zwart tentoongesteld, waarvan ik mij herinner dat het door een Parijsche criticus bij 't beste werk van Whistler, Sargent en Lavery vergeleken is. Op dezelfde tentoonstelliing van den Sillon merkte ik een Kinderhoofdje van Swyncop op dat buitengewoon uitvoerig en krachtig van bewerking was en door Z.M. Leopold II is aangekocht. Verder vermeld ik nog de Vastgemeerde Schuiten, van Apol, die zoo buitengewoon mooi van kleur zijn en die ik overigens al op de laatste Antwerpsche tentoonstelling had opgemerkt. Een der portretten van Gaudy onderscheidt zich door groote diepte en zielkundige analyse. Over 't geheel echter zijn de schilders van den Sillon wel eens een beetje oppervlakkig en staren zich te veel op de materie blind, maar toch nemen enkelen hunner een plaats onder de meest in 't oog vallende artisten van onze jongere richting in.
In den Kunstkring is er onlangs een goede expositie gehouden van Willem Van Strydonck die een knap kolorist en tegelijk een heel teeder, heel verfijnd luminist is, en van Taelemans die zijn vaste hand en zijn heel eerlijk talent gebruikt voor allerlei vaag-intime half archaïke herinneringen aan hoekjes van half in puin gevallen, half vergeten stadjes, waar de brokkelige stukjes muur al het droeve en treurige van een menschengezicht hebben. Deze beide kunstenaars hebben een ongeveer gelijk succes behaald, het vurig lyrisme van den een stemde wonderwel overeen met de droomerige innigheid, de veel minder luidruchtige vroomheid van den ander.
G.E.
| |
Uit Den Haag
Haagsche kunstkring Henricus ‘dat liedeken van here Halewin’ uitgave van de erven Bohn, Haarlem
Henricus heeft vroeger al geïllustreerd. Later heeft hij verrast door een exposeeren van Oostersche onderwerpen, die veelal conscientieuser en dieper van zin dan vroegere arbeid, hem een meer algemeene waardeering brachten. Hier en daar zag men dan nog wel eens een enkele pastel, of teekeningen, als bijbelillustraties - wij schreven hierover reeds - maar na die reëele en meer fantastische impressies van het Oosten is dit eigenlijk weer het eerste werk dat door bizonderheid opmerkelijk is. De wereld blijft die der zin-rijke verbeelding. Uiterlijk is de overgang min of meer van absoluut op decoratief kunstgebied.
| |
| |
Ook in Holland is na het mindren van buitenlandsche - vooral Fransche - invloed, een algemeen bezinnen en een ontbloeien van oorspronkelijker kracht merkbaar. Na de algemeenheid van het impressionisme, een tijd van verbizondering; nadien een veralgemeenen van wat er eigendommelijk was in de geestelijke cultuur van ons volk. Ook dit streven van Henricus is een teeken van dien zin. En met welwillendheid is men dan ook van het goede in dit werk komen getuigen.
In de directe beteekenis van het woord zou men deze collectie lithographiën, verluchtigings-arbeid kunnen noemen. Als een reeks decoratieve, luchte verbeeldingen begeleiden zij de melodische verluiding de gevoelsperioden. Gelukkig is soms wel het aangeven van stemmingen, het vinden van motieven, maar niet immer vinden wij er als dadelijke echo der wondere intensiteit van het oude lied, noch de dramatische plastiek die in haar naïviteit tot huiverende ontroering zet. Juist wat er ondanks de stelligheid der contouren aan psychologische analyse gemist werd, scheen in enkele der nog embryonale, oploopende drukken, door een indirect wijzen op wat meer geheimzinnigheid, te vergoeden. Henricus heeft verdienstelijke arbeid geleverd, maar in mij heeft hij het algemeene van die middeleeuwsche wereld van sentimenten niet gansch en al, noch zelfs genoegzaam doen herleven. Bij de waardeerende en uitteraard welwillende erkenning van decoratief moois, blijft toch het gemis van traditie in decoratieve kunsten voorloopig nog te zeer voelbaar om van een tastbaar en volledig welslagen te mogen spreken.
H.d.B.
| |
Kunstveilingen
Overvloed
van zeer te waardeeren producten der moderne Hollandsche schilderkunst heeft gedurende de maand November de aandacht van het kooplustig en kunstminnend publiek gaande gehouden. Als om strijd hebben de heeren Frederik Muller & Co en C.F. Roos & Co getracht de veilingszaal in ‘de Brakke Grond’ te Amsterdam zoo aantrekkelijk mogelijk te vullen.
De collectie Rud. J. Kyzer, die de eerstgenoemde firma te verkoopen had, was er eene, zooals zij in Holland niet dikwijls onder den hamer komen; de heer Kyzer had in een gunstigen tijd, d.w.z. in de jaren toen de grootmeesters der moderne school het beste leverden wat zij konden doch nog niet door 't groote publiek op voldoende hoogte werden geschat, vele van hun werken, meest aquarellen, bijeengebracht, daarmee heel wat minder kapitaal moeiende dan heden ten dage tot 't bijeenbrengen van een dusdanige verzameling zou zijn benoodigd. Door zeer typeerende werken waren elk der geniale kunstenaars uitstekend in deze collectie vertegenwoordigd; waarin bijv. komt 't genie van Jacob Maris meer uit dan in zijn weergaven van een oud Hollandsch stadsgedeelte aan 't water, van Bosboom in een boeren- of kerkinterieur, van Mauve een fijn herfst- of winterlandschapje en van Israëls in een greep uit 't zwoegend visschersleven? - De serie der kostbaarste aquarellen opende met het werk van Bosboom. Vooreerst twee grandiose gezichten in een boerendeel, elk met een prachtige lichtverdeeling, 't eerste echter veel zorgvuldiger behandeld dan het tweede; in beide, op den achtergrond, warm, brutaal binnendringend licht, zijn frissche kracht verliezend in de groote, holle, zwaar overkapte deel, waar de ligging van allerlei voorwerpen ter sluiks door het kleurenscheppende licht worden verraden. (resp. fl. 2020 en 910). Dan volgde een kijkje in een gothische consistoriekamer, allerpittigst verlicht door het uit de karige en hooggelegen vensteropening binnenvallende zonlicht (fl. 2025); een ongewoon contrast met Bosboom's gebruikelijke onderwerpen vormde een impressie die hij eens in de landelijke buitenlucht had opgevangen: een gezicht op schaapskooien in een zandige streek. Zoo heerlijk eenvoudig was dit geval weergegeven, alsof hem op dat oogenblik de geest van van Goyen of Doomer had bezield (fl. 1050). Voor iemand, die toevalligerwijs niet met
| |
| |
Israëls' werk bekend ware geweest, zou hier de gelegenheid hebben bestaan om hem uit drie aquarellen juist te leeren kennen, zóó treffend had de meester in deze drie bladen den treurenden, zwoegenden eenvoud in harmonische vereeniging met den wegkwijnenden dag tot ons weten doen spreken. Het eerste had tot onderwerp een vrouw, die met haar kind in een sombere woning bij een venster haar avondmaal nuttigt; een treffend effect maakte die onschuldige, kleine smeerpoes in de van eindelooze zorgen getuigende omgeving (fl. 3175). Het tweede blad was een juweeltje van intimiteit: langs een donker beschaduwde vaart trekt een man met loomen, sjokkenden gang een zandschuit voort, bestuurd door zijn vrouw met een kind op de armen; de volkomen rust en vrede, die dit tafereeltje ademde was waarlijk onovertreffelijk (fl. 5000). Nummer drie, een klein aquarelletje, verbeeldde een oude vischvrouw, gebukt onder 't gewicht van haar mand, bij het vallen van den avond huiswaarts keerend (fl. 970). Dan volgt het hoogst representatieve werk van Jacob en Willem Maris. Ten eerste van Jaap twee magnifieke stadsgezichten in Dordrecht, een groote en een kleinere; het waren slechts kleine hoekjes, enkele huizen zich spiegelend in het water. Maar hoe was de gansche kleurenschat dier oude verweerde krotten, hier, beheerscht door éénzelfde, zilvergrijze tonaliteit, op 't papier in al haar kracht overgebracht! Een weelde van tinten en schakeeringen zóó groot, dat zij den kleurgevoeligen Hollander half dronken stemde (resp. fl. 4500 en 3300). Van een meer etherisch voorkomen, dan voorgaande twee bladen was een derde aquarel, ‘Marée basse’, een pink geankerd op het strand, omgeven door dien eigenaardigen verzilverden gloed, die ontstaat als het licht plotseling uit 't wolkenfloers breekt en de vochtige atmosfeer doorstraalt (fl. 3400). Van Willem Maris een met warm ochtendzonlicht overgoten slootkant, waaraan twee
drinkende koeien (fl. 2100). Dan volgt Mauve, die fijne aristocraat onder de schilders, hier o.a. met twee bladen zijn reputatie luisterrijk handhavend; op het eerste een oude herder, langzaam achter zijn schapen voortschuifelend door de dikke sneeuw, die het geheele landschap in een stemmigen eenvoud heeft gebracht. Het geheel ademde voortreffelijk de verheffende, sprookjesachtige rust, die van een sneeuwlandschap uitgaat (fl. 4500). Een andere aquarel had tot onderwerp een plek langs een weg waar houthakkers bezig zijn met 't kappen van boomen bij triest herfstweer (fl. 1850). Neuhuys was vertegenwoordigd door een zeer krachtige aquarel, een boerenvrouw met haar kind aan de borst; met rake vegen en sprekende kleuren was een zeer indrukwekkend geheel op 't papier gebracht (fl. 1400). Een fraai, fijn herfstlandschapje gevormd door een weide met hofstede waarbij eenige grazende schapen, deed Poggenbeek's naam eer aan (fl. 650) en een krachtige impressie van een kleinen binnenhaven bij somber weer was Weissenbruch's talent ten volle waardig (fl. 700). - Behalve de aquarellen van de collectie Kyzer, werden nog vele verdienstelijke schilderijen verkocht, waarvan wij de belangrijke laten volgen:
No 124, een bijzonder fijn boschgezichtje van Th. de Bock, hier en daar met Corot-qualiteiten (fl. 720); No 125, Breitner, Artillerie-Manoeuvres, een klein stukje getuigend van bijzonder teer kleurgevoel (fl. 610); No 129, een fraai polderlandschap met koeien door W. Maris (fl. 4150); No 130, Mauve, boerenmeisje met koe gaande langs een korenveld, een curieus stuk met fransche invloeden, uit zijn vroegen tijd (fl. 3100); No 154, v.d. Sande Bakhuyzen, boschgezicht op een warmen zomerschen dag, aquarel (fl. 400); No 157, een forsche aquarel van Mesdag, pinken bij ruw weer op zee, (fl. 850); No 158, Mauve, twee landbouwers bij een tafel in een eenvoudig boerenvertrek, een door zijn stemmigheid weinig opvallende aquarel, echter zeer verdienstelijk (fl. 1810); No 159, een groot doek van Auguste Bonheur ‘En Bretagne’, waarop een kudde schapen en koeien zich bewegend op een rotsachtige kust langs de zee (fl. 1600); No 185, Breitner, de Dam te Amsterdam op een Zondagavond, aquarel, zeer juiste impressie van 't gewoel der donkere menschenmassa tusschen de verlichte trams (fl. 520);
| |
| |
No 199, de Haas, weide, op den voorgrond twee krachtige stieren (fl. 500); 230a, een zeer mooi, ruim en helder landschap met koeien door W. Maris (fl. 5700); No 288, aquarel van Weissenbruch, landelijke rust (fl. 725); No 298, een knappe, frissche aquarel van W. de Zwart, Veemarkt, (fl. 710).
Wij willen thans 't een en ander meedeelen omtrent het goede wat de heeren Roos & Co in ‘de Brakke Grond’ vertoonden. Het beste was de veiling van 25 October, waarin dan ook een aanmerkelijke ‘Clou’ de aandacht trok, zooals uit de volgende prijsopgaven zal blijken: No 3, Artz, dorpsinterieur waar twee meisjes naaiwerk verrichten, een aantrekkelijk stukje met qualiteiten van Neuhuys er in (fl. 510); No 9, Blommers, visschersmeisje haar klomp in zee latende varen, het geheel met een mooien zilverglans overtogen (fl. 1400); No 10, de Bock, boschgezicht bij zomer (fl. 850) en No 11 een riviergezichtje van denzelfden, dat men op 't eerste oogenblik door de fijne grijze tonaliteit aan Daubigny zou willen toeschrijven (fl. 330); No 15, Bosboom, gezicht in een groote protestantsche kerk vóór de preek, een verdienstelijk stuk uit 's meesters vroegen tijd (fl. 5300); No 16, id., een kijkje in den St Bavo, ook vroeg (fl. 500): No 17, Breitner, na afloop der manoeuvre, de artillerie onder plasregens huiswaarts keerend, mooie opzet (fl. 900); No 19, Cermak, jonge hongaarsche vrouw haar kindje aankleedend, dat zich in een handspiegeltje bekijkt, verdienstelijke behandeling, maar op den duur vervelend genre (fl. 2550); No 46, J. Israëls, jonge visschersvrouw, treurig uit 't venster starend, een gevoelvol stukje, mooi van toon, maar wat erg gevoileerd (fl. 2500); No 47, Jacobsen, de Rijn bij een zomerschen nacht, een erg donker stuk, doch goed specimen der Düsseldorfsche school (fl. 820); No 87, de ‘clou’, een uitstekende Emile van Marcke, koeien aan de zoom van een donker bosch; het was een kranig doek uit van Marcke's rijpsten tijd, waarop de
invloeden van Diaz, Rousseau, Troyon e.a. uitstekend waren verwerkt (fl. 21.100); No 67, J. Maris, gezicht van de duinen op de zee bij onstuimig weer, een zeer krachtig opgezette schets (fl. 4000); No 68, id., het witte bruggetje, een veelal door hem behandeld onderwerp, door de ets van Zilcken bekend (fl. 5000); van M. Maris een interessant portret van den schilder Leon uit 1857 (fl. 700). W. Maris was uitstekend vertegenwoordigd, nl.: No 71: ‘L'heure de traire’, een mooi, rijk met vee bevolkt weiden-panorama bij 't vallen van den avond (fl. 4000); No 72, ezeltjes op het strand, overgoten met een zoo geheel ander zonlicht dan de meester over zijn veelvuldige polderlandschappen weet uit te spreiden (fl. 3450); No 73, tjalk bij buiïg weer laveerende over eene breede rivier, een paneel, dat geheel en al den indruk maakte van een, intusschen zeer wel geslaagde, navolging van van Goyen (fl. 2000), en No 75, drinkende witte koe, een zeer goede herhaling van hetzelfde onderwerp in Amsterdam's Stedelijk Museum (fl. 2500). No 84, Neuhuys, kind in een ouderwetschen kinderstoel, een blein schilderijtje met mooie hoekjes (fl. 1000). Verder noemen wij nog eenige verdienstelijke werken van Roelofs en van Schiedges (een, ‘Herfst’ genaamd, bracht fl. 1600 op) en een aardig vroeg stukje van Weissenbruch, hollandsch riviergezicht (fl. 1000).
Tot afwisseling te midden van al die moderne kunst, vroeg van 15-18 Nov. de firma Frederik Muller & Co onze aandacht voor een mooie, omvangrijke antikiteitenveiling, waarin ook nog enkele oude schilderijen waren begrepen, o.a. No 13, een curieuse, anonyme voorstelling van vijf-en-twintig verkleede leden der Dordtsche rederijkerskamer ‘Reyn Geneught’ († 1600), fl. 555; No 29, Jan Steen, ‘de Alchymist’, de geestige voorstelling van de tot armoede vervallen, maar toch steeds voortzoekende oude stijfkop (fl. 2050), en No 33, een Dorpskermis, door R. van Vries, warm van toon (fl. 450). Van het beeldhouwwerk noemen wij een paar hoogst interessante reliefportretten van een heer de Vladeracken en vrouw, door een hollandschen meester, † 1520, in den geest van L. van Leyden in hout gesneden (fl. 2000). en een tuingroep, voorstellend Syrinx en Pan, door den 18de eeuwschen Antwerpschen beeldhouwer Baurscheit (fl. 1000). Uit den schat van meubelen, porselein, Delftsch aarde- | |
| |
werk, zilver en bijoux zullen wij slechts hier en daar een greep doen. Meubelen: No 64, gothisch kastje, fl. 1050; No 68, groote 17de eeuwsche kast, fl. 830; No 126, twee fraaie Louis XVI commodes van ingelegd rozenhout, fl. 1000; No 126, twee 17e eeuwsche uittrektafels, fraai gebeeldhouwd, fl. 850; No 194, zes Empire fauteuils, fl. 650. Chin. en Jap. porselein: No 373, blauw stel van 3 potten en 2 bekers, zeshoekig, fl. 2015; no 374, polychroom (familie verte) stel, fl. 890; no 420, twee kandelaars in den vorm van dames een tulp vasthoudend (famille rose), fl 685; No 421, twee theepotjes in den vorm van haantjes, fl. 300.
Delftsch, behalve veel mooie stellen: No 605, bloemvaas met gezichten op twee buitenplaatsen aan de Vecht, fl. 520; No 634, een rijk versierde polychrome plaque, fl. 300, en No 635, twee curieuse blauwe tegeltjes met portretten van twee protestantsche dominées uit de 17de eeuw, fl. 860. No 752, groot saksisch servies, fl. 3000; No 753, suite van vijf Saksische beeldjes, de 5 zinnen verbeeldend, fl. 880. Na veel kostbare paarlen, diamanten, goud- en zilverwerken volgden dan nog eenige dure Engelsche sportprenten en tot besluit een kleurendruk van Débucourt's ‘Promenade publique à Paris’, die fl. 850 ging.
F.v.H.
|
|