| |
| |
| |
| |
Japansche prentkunst
VELER oogen zijn thans door den onzaligen Russisch-Japanschen oorlog op dat zoo merkwaardige land van de Rijzende Zon gevestigd; en wanneer we de berichten uit dit verre Oosten volgen, zoo zijn we telkens meer en meer verbaasd te zien, dat dit eens voor Europeanen ontoegankelijke rijk thans in alle opzichten uit de nieuwste ontdekkingen der wetenschap, van de nieuwste uitvindingen der nijverheid partij heeft weten te trekken. Voor den soldaat van vroeger, behangen met de zonderlinge harnasplaten is reeds sinds eenigen tijd de op Europeesche leest geschoeide militair in de plaats getreden; hunne vernielings-werktuigen, zij schijnen nog schrikwekkender te zijn dan die der Russen, hun vloot en hunne pantserschepen zij wijzen op studie die hunne technische mannen op Europeesche inrichtingen voltooiden, en zoo zouden we voort kunnen gaan, want groot is het aantal Japansche jongelieden, die deels op gouvernementkosten Europeesche hoogescholen en onderwijsinrichtingen bezoeken, om met de verkregen kennis hun land ten dienste te zijn.
In menig opzicht zal dan ook die aanraking met het Westen blijken bevorderlijk te zijn tot den bloei van handel en nijverheid, tot de ontwikkeling der wetenschap, maar niet in alles is echter Europa de meerdere van Japan, en waar in dit land van de chrysanthemum, het kunstgevoel op zoo'n hoogen trap stond, dat het zich geheel met het leven van het volk vereenzelvigd heeft, dat het in hun doen en laten is ingeweven, daar zal de navolging van ten onzent heerschende kunsttheoriën, zeer zeker niet bijdragen tot behoud van het persoonlijk karakter, van het eigen schoonheidsideaal dat de Japansche kunst door alle eeuwen heen gekenmerkt heeft.
We behoeven dan ook slechts de houtsneden van den Chineesch-Japanschen oorlog, die reeds eenigszins een Europeesch tintje hebben, naast de oorlogstafereelen uit een oude riddersage te leggen, of de Japansche olieverfschilderingen op de jongste Parijsche wereldtentoon- | |
| |
stelling te vergelijken met de kakemono's uit het bloeitijdperk der Kano-school, om tot de gevolgtrekking te komen, dat hier de Japanner misgetast heeft met zijn eigen ziens- en uitdrukkingswijze prijs te geven voor de min of meer conventioneele wijze van beschouwen ten onzent.
Het zal dus ook niet lang meer duren of de Japansche prentkunst, waar mannen als Outamaro, Yeishi, Hokusaï, in geschitterd hebben, sluit hiermede een hoofdstuk harer geschiedenis af, zooals zij reeds feitelijk gedaan heeft sinds de anilineverf bij hare drukken in toepassing gebracht werd; en de zoo gevoelige kleurdrukken, zij zullen plaats maken voor harde en grove prenten of voor zeer modieuse kleurphoto's en zijden drukjes, die meer in overeenstemming zijn met onze damesboudoirs. ‘Almost immediately after the opening up of the country to Europe the art of coulourprinting began considerably to deteriorate under European influence’ zegt Ernest Hart en al zijn er na dien tijd nog kunstenaars geweest als Hokusaï's leerlingen, als Kiosaï, en later als Okakura, een der meest bekende medewerkers aan het geïllustreerde tijdschrift Kôkwa, toch mist hun werk steeds min of meer de bekoring, die van een drukje als ‘De avondwandeling der zangeres Koharu met den papierhandelaar Jihéi’, door den fijngevoeligen Outamaro, uitgaat. Een zeldzaam genot is het dan ook een verzameling prenten uit dezen bloeitijd der Japansche houtsnijkunst bij een te zien, zij toch getuigen nog meer dan de schilderingen van vroeger datum, van die schoonheden van land en volk, van de onnaspeurlijke volmaking der natuur. Met de komst van de kleurendruk als uitingswijze der Japansche kunstenaars hangt immers geheel samen een zich vrij maken van traditioneele voorstellingswijzen zoo als die bij voorafgaande kunstscholen de Yamato later Tosa, en de Kano-school eenigszins gebruikelijk was. Wel gaven de kunstrichtingen door Okio voorafgegaan, en gevolgd door den dierenschilder Sosen een nieuwere blik op de natuur en raakte de school van Korin reeds meer aan het openbare leven en zouden we zelfs de school van Matahei als een voorlooper van de school de Japansche houtsnede kunnen noemen; maar toch blijft deze richting, meer bekend als de
Ukio-ye-riu, door hare zoo groote veelzijdigheid en door, zoo niet geheel nieuwe, dan toch tot uiterste volmaaktheid gekomen procedé der houtsnede zeer zeker de merkwaardigste uit de geschiedenis der Japansche kunst.
Wel dagteekent de Japansche houtsnede zoo men wil reeds uit de 8e of 9e eeuw maar die proeven van den apostel Abbot Kukai, den beroemden Kobo-Daishi kunnen bezwaarlijk, even min als de uit de 13e eeuw dagteekenende specimen van den Bouddhisthischen priester Nichiren, als voorloopers van de later zoo beroemde kleurdrukken
| |
| |
beschouwd worden. Ook wellicht nog niet het eerst bekende geïllustreerde boek, dat omstreeks 1608 verscheen, de Isé Monogatari of het daarop volgende Hogen Monogatari of de in 1629 verschenen Spiegel ter opvoeding van jonge meisjes, de Jokio hiden, we kunnen bezwaarlijk aannemen, dat die het ontstaan gegeven zouden hebben aan de houtsneden der Volksschool.
OUTAGAWA TOYOKUNI, (1769-1825):
PORTRET VAN DEN ACTEUR MATSOUMOTO KOSHIRO. (Eigendom van den Schrijver).
| |
| |
KEISAÏ YEISEN, (1792-1848): ZOMERDAG IN DEN TUIN.
(Eigendom van den Schrijver).
Eerst tegen het einde der 17e eeuw begint met Hishigawa Morunobo, den illustrator van novellen, gedichten, topografische hoeken, het nieuwe tijdperk in de geschiedenis der Japansche kunst, het tijdperk dat zich kenmerkt door de uitingen der Volksschool en door den bloei van den houtdruk. Waren Morunobu's prenten in enkel zwartdruk en soms uit de hand gekleurd, dra kwam men er toe over het zwart met een licht rood, beni, heen te drukken om vleeschkleur of fond iets duidelijker te doen spreken.
| |
| |
Japansche Drukkers en Houtsnijders aan het werk.
Toriï Kiyonobu, de teekenaar van zoo menig theaterbillet, wordt geacht als de eerste, die door meerdere blokken den kleurendruk verkreeg. Deels gelijktijdig, deels na hem, kwamen nu Kiyomasu, Kiyomitsu, Kiyotané, Kioshigi, Kionaga en Susuki Harunobu, welke beide laatsten door bijzondere kleurenharmonie uitgemunt hebben, en als zoodanig de eigenlijke voorgangers zouden genoemd kunnen worden, die geheel partij wisten te trekken van de effecten door overdrukken enz. te verkrijgen. Naast hen treedt Katsugawa Shunshô, de stichter der Katsugawa's op als leider van een zeer groot aantal volgelingen, waaronder vooral Shunjo, Shunko en Shunyei als teekenaars van acteurs en worstelaars vermelding verdienen, terwijl Shunman als illustrateur, Shunchô voor zijn teekeningen van feesten en Shuntei van oorlogstafereelen een zeer groote vermaardheid verkregen. Als tijdgenooten en volgers zien we dan Toyonobu, Koriusaï, Shigémasa, Toyoharu, waarna een nieuwe generatie van zich doet spreken met Kitagawa Outamaro, Hosoï Yeishi, Yeisan, Toyohiro, Toyokuni en Hokusaï, die meest allen zoowel geïllustreerde boekjes als losse prenten hebben geteekend, - de laatsten in een zeer groot aantal. Kenmerken Outamaro, Yeishi en Yeizan zich voornamelijk door hun groote figuurstudies, door weergave der bevallige Japansche vrouwen, Toyohiro en Toyokuni hebben zich vooreen groot deel aan het theaterleven gewijd en Hokusaï's genre omvat het dagelijksche leven in al z'n verschillende
| |
| |
uitingen.
Houtblokje voor ‘Yama-Mata-Yama’, van KATSUSHIKA HOKUSAÏ, (1759-1849)
(Origineel in het bezit van 's Rijks Ethnografisch Museum te Leiden.
Waar ieder op zich zelf een min of meer persoonlijke wijze van uitdrukken had, ligt het voor de hand, dat dit in hunne leerlingen even zeer merkhaar is. Zoo zien we in Kunisada's acteurs en vrouwenfiguren, duidelijke herinneringen aan Toyokuni, zoodat z'n teekeningen dikwijls moeilijk van die van zijn meester te onderscheiden zijn, vooral waar hij later ze met diens naam als Toyokuni II signeert. Ook Hokusaï's leerlingen volgen geheel diens manier van werken, voornamelijk Hokkeï, alsook Hokkujiu, Hokkuün, terwijl de door zijn spotprenten vooral bekende Kiosaï meer een persoonlijk karakter aan zijn teekeningen weet te geven. Ook Toyohiro's meest bekende leerling Ichiriusaï Hiroshigé gaat meer zijn eigen weg en doet zich weldra kennen als de landschapschilder bij uitnemendheid, wiens gezichten in Yedo, op den grooten weg van Kioto-Yedo, het Biwa-meer, de stations aan de Tokaido, enz. enz., als zoo vele bewijzen van zijn
| |
| |
bijzondere gaven mogen blijken.
ICHIRIOUSAÏ HIROSHIGÉ, (1797-1858): DAME IN DE SNEEUW.
(Eigendom van den Schrijver).
Zoo zijn we langzamerhand genaderd tot het tijdstip, waarvan M.T. de Wyzewa getuigt: ‘Aujourd'hui la peinture japonaise a cessé d'être un art’. En al is dit misschien wat al te sterk uitgedrukt, toch merken we reeds, dat de enkele drukken van Hiroshigé en Hokusaï de fijnheid van kleur missen, zoo kenmerkend voor Kionaga, Harunobu, Shunshô, of Outamaro en Yeishi. De minderwaardige verf, het slechtere papier, de geringere zorg, ziedaar
| |
| |
verschillende invloeden die S. Bing samenvat als: ‘l'envahissement des idées commerciales qui a clos l'ère fortunée où la moindre chose sortie de la main d'un artiste parlait hautement des tendres soins qui avaient présidé à son enfantement’. Naast het eigen karakter, dat de Japansche artisten door hun volksoriginaliteit aan hunne prenten wisten te geven, heeft in niet zoo mindere mate de bijzondere behandeling van snijden en drukken er toe bijgedragen ze te maken tot de kleursymphoniën, die wij kennen.
Het werk van den graveur en van den drukker is dan ook in geene deele te vergelijken met het min of meer mechanische handwerk ten onzent, hij toch oefent door meerdere of mindere pressie van de hand, door wegvegen van den inkt een aanmerkelijken invloed uit op de tegenstelling en het evenwicht in kleur. Ook zijn wijze van werken verschilt van die der Europeesche xylografen; gezeten op den grondmat met kruiselings over elkaar geslagen beenen, heeft hij voor zich een zeer laag tafeltje, waarop het houtplankje, geheel vrij, hoogstens in een raampje geklemd, ter bewerking gereed ligt. Het is niet het harde palmhout in dwarsplaten van den stam gezaagd, maar dat van den Tsugi, de Buscus Japonica of de Adsusa, de Katalpa Kaemferi met zijn reuzenbladen, terwijl eveneens het kersen- en peerenhout in aanmerking komt, maar steeds in platen gezaagd waarvan de nerf met het oppervlak mee loopt. Zijn voorbeeld wordt noch op het blok geteekend noch gephotografeerd, maar eenvoudigweg op dun papier geteekend en met de goede zijde erop geplakt, ten slotte iets afgeschuurd of zoo noodig met sesamolie doorschijnend gemaakt en alles is voor de graveur gereed. De burins ten onzent, die min of meer vlak wegsteken, zijn hier vervangen door scherpe mesjes, die bijna loodrecht terweerszijden van den contour snijden, stijf in de eene hand gehouden worden en door de vingers van de andere bestuurd, om voor uitschieten te behoeden; een aantal halfronde gusjes dienen, om den fond uit te diepen en zoo noodig geheele stukken uit te beitelen, om bij missneden ze door het inzetten van nieuw hout te kunnen vervangen. Een lineaal van ijzer of hard hout voor de rechte lijnen, een borsteltje om de spaanders uit te stoffen, een paar steentjes van verschillende hardheid voor het slijpen en aanzetten der mesjes, en men kent den heelen inventaris van den graveur.
Meestentijds werd het eerst het blok gesneden, dat uitsluitend de omtrek bevatte, en voor een urushiye, die verder uit de hand bijgekleurd werd, was hiermede het werk afgeloopen, maar bij de latere kleurdrukken, nishikiyé, werd van dit eerste blok een afdruk gemaakt en met behulp hiervan de lateren vervaardigd door slechts de partijen die éénzelfde kleur verkregen, hoog te laten staan. Soms kwam het voor, dat de teekening niet door zwarten omtrek begrensd was, maar
| |
[pagina t.o. 24]
[p. t.o. 24] | |
OUTAGAWA KUNISADA, (1787-1865): INTERIEUR VAN EEN THEEHUIS. (Eigendom van den Schrijver)
| |
| |
de kleuren als een aquarel tegen elkaar stonden, en dan werd de moeilijkheid, om de verschillende blokken juist in elkaar te doen passen, zoo veel grooter. Voor behulp van den drukker, wiens accuratesse natuurlijk er veel toe bij brengt, sneed men evenals ten onzent buiten den rand der teekening kleine hoekjes, om het papier te kunnen aanpassen.
Even primitief als de graveur geïnstaleerd is, vinden we ook den drukker, die gehurkt voor zijn laag bankje omringd is door tal van verfpotjes, kwasten, kleine tafeltjes voor de proeven, en een kastje met papier. Het papier vereischt allereerst groote zorg, zoowel bij bereiding als behandeling. Het moet mooi glad, en soepel zijn, en toch eenigszins de waterverf, waarmede altijd gedrukt wordt, inzuigen. Het meeste komt van de schors der Broussonetia papyrifera, hoewel ook eveneens andere grondstoffen gebruikt worden, wat afhankelijk is van het doel, waarvoor men het bezigt, daar de Japanner voor zeer vele dingen, waar wij niet aan denken zouden, zijn toevlucht tot het papier neemt. Zoo is het fijne Kodzupapier, waarop de teekening voor den houtgraveur wordt gemaakt, een andere soort, als het papier waar later den afdruk op komt. En ook dit verschilt naarmate de prent in een boek of als ichimayé in den handel gebracht wordt; de laatste soort is doorgaans iets steviger.
Vóór de drukker aan den gang gaat, moet het papier iets gevocht worden, om beter de verf te kunnen aannemen, het mag maar zeer weinig zijn, opdat ze niet vloeit en daarom wordt een vel nat gesprenkeld en naarmate de dikte van het papier tusschen drie tot zes andere ingelegd, met plankjes erboven op, om ze goed gelijkmatig te doen doortrekken. Nu begint het inkten, dat niet met een rol maar met harde breede penseelen geschiedt. Uit de verschillende naast hem staande verfpotjes neemt hij wat kleur, voegt er zoo noodig iets kleefstof bij en brengt het op de hoogstaande gedeelten van het blok en tegelijk dikker of meer uitvloeiend al naarmate de plaat dit vereischt; komt er slechts weinig van één kleur en is het mogelijk een andere kleur te gelijk af te drukken, dan wordt het blok als het ware beschilderd. Daarna legt men het papier er zeer voorzichtig boven op, waarbij, zoo er al een omtrek op afgedrukt is, zorgvuldig wordt gewaakt, dat de sluithoekjes passen; en dan gaat de drukker er met een eenvoudige vlakke schijf overheen strijken, meerdere of mindere drukking gevende al waar dat noodig is, zoodat hij geheel in zijn macht heeft, een kleur te doen spreken, of te temperen. Die wrijver, een vlakke schijf, is meest van bord-, en opgerold papier, waarover een zeer fijn bamboeblad strak heen gespannen, aan de achterzijde een handvat vormt. Door sesamolie en door telkens op watten af te strijken blijft het oppervlak mooi glad en fijn.
| |
| |
De kleuren, die zij gebruiken, ten minste in goede tijden, waren zeer weinige, maar van een prachtige kwaliteit, en meest uit aard- of plantgrondstoffen bereid. Voor rood hadden zij verschillende soorten, we noemden reeds béni, getrokken uit de kijomé, terwijl ook en cochenillerood shoyenji, shiu, vermillioen en yodo, een carminkleur, vooral in den lateren tijd gebruikt worden. Het geel, een guttegom en oker soort, is sekiwo en odo, shido en ook lamango. Blauw, vroeger een koper-carbonaat konjo of indigo, airo, wordt tegenwoordig meestal door aï Pruisisch blauw vervangen. Het lichte groen, kusa, het oranje yama buki, het violet murasaki benevens wit yubana, of tatsutsi, (to no tsuchi) en zwart sunis zijn wel de voornaamste terwijl bij zeer bijzondere drukken, de surimono's, invitatie en nieuwjaarskaarten, die specimen zijn van bijzondere accuratesse en kleurgevoel, nog goud of zilver poeder, zeer fijn gemalen paarlemoer of blinddruk aan toe gevoegd wordt. Vooral met den blinddruk, inpersen van een blok zonder kleur, verkrijgt men op eenigszins zwaar papier aardige effecten door de speling der schaduw en lichtlijntjes zooals bij de veeren van vogels, de fijne nerven der planten, enz., enz. Men kan nagaan, dat, waar de geheele bewerking van den drukker op diens vaardigheid en kleurgevoel berust, iedere afdruk eigenlijk op zich zelf staat en zeer veel met den voorgaande kan verschillen; zoodat men hier met reden van goede en slechte drukken kan spreken en men u dan ook van éénzelfde prent dikwijls verschillende staten kan toonen. Zoo is de drukker, wiens naam meestal onvermeld is, een man van
ontzaglijk gewicht, want al hield de teekenaar, zoo als Outamaro bij voorbeeld, die juist daarom langen tijd ten huize van zijn uitgever woonde, nog zoo het toezicht op de uitvoering zijner prenten, toch zal men de vaardige hand van den drukker telkens kunnen herkennen.
En als men dan denkt aan de voor ons zoo primitieve hulpmiddelen, dan staat men verbaasd, dat de Japanner daar zulke resultaten mee tot stand gebracht heeft; maar zien we dan weer den invloed van Europa en Amerika op dit zoo leergrage volk, dan voelen we, hoe met hunne schilderachtige kleeding, ook langzamerhand hun eigen kunst, de groote kunst hunner kleurdrukken gaat verdwijnen; doch als een monument van glorie zullen dan blijven bestaan de verzamelingen door particulieren of openbare musea bijeengebracht, en steeds zullen zij blijven getuigen dat Japan een tijd gehad heeft van ontzaglijken bloei, een tijdperk waar we dankbaar op terug kunnen zien, dat ons gegeven heeft in de Japansche prent, de schoonheid van land en volk, vertolkt door de grootsten onder hen, de Meesters der Volksschool.
R.W.P. de Vries Jr.
Hilversum.
|
|