Onze Kunst. Jaargang 3
(1904)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Boeken & tijdschriftenL'exposition des ‘primitifs français’ au point de vue de l'influence des frères Van Eyck sur la peinture française et provençale par Georges H. de Loo communication faite a la société d'histoire et d'archéologie de Gand Librairie nationale d'art et d'histoire, G. van Oest & Co, Bruxelles, 1904.AL wie zich op de tentoonstelling der Fransche Primitieven te Parijs geërgerd heeft aan het bandelooze chauvinisme, dat de verdiensten, den invloed, de beteekenis der Fransche Kunst, ten koste van ieder andere en vooral van de Nederlandsche, tegen recht en rede in de hoogte wou steken; wie zich gedrongen voelde om de randen van catalogus en tijdschriftopstellen telkens met groote vraagteekens te versieren; wie zich ten slotte vroolijk gemaakt heeft met de kouwe drukte, het geschetter, de onophoudelijke zelfbewierooking van de inrichters, met hun vreugdevol gekakel om het wind-ei dat ze gelegd hadden, met hun heldhaftige ontdekking van een kunst, die al lang gekend en op prijs gesteld was, - wie, in één woord, behoefte gevoeld heeft aan wat verstandige taal na al die ongenietbare rhetoriek, verwijzen we gaarne naar het bescheiden brochuurtje van den Heer G. H(ulin) de Loo. Een ingaande bespreking der tentoonstelling wordt hier niet gegeven; de schrijver neemt haar alleen als uitgangspunt, om de zoo belangrijke kwestie van den invloed der gebroeders van Eyck nader te bestudeeren. - Aan zijn eigenlijke studie laat hij enkele beschouwingen voorafgaan, waarin in groote trekken de juiste beteekenis der tentoonstelling voor de algemeene en in het bijzonder voor de Fransche kunstgeschiedenis wordt aangetoond. De waarheid wordt hier zoo eenvoudig, helder en onpartijdig gezegd, dat zijne woorden op vele verhitte gemoederen wel eenigszins de uitwerking van een koudwaterdouche moeten gehad hebben. Deze inleiding bevelen wij dan ook in het bijzonder ter lezing en overweging aan. In het vervolg van zijn studie toont de Heer Hulin, aan dat, zoo in de xiiie eeuw de Fransche kunst zonder tegenspraak oppermachtig was benoorden de Alpen, die toestand in de xive eeuw spoedig veranderde; de groote meerderheid en in ieder geval de verdienstelijkste in Frankrijk werkende meesters waren, reeds onder de regeering van Koning Karel V, Nederlanders van geboorte. Maar de groote ommekeer ontstond met den invloed der van Eycksche kunst, die zich over heel Europa, Italië niet uitgezonderd, uitstrekte. De Heer Hulin bespreekt dan de nieuwe elementen door de gebroeders van Eyck in de schilderkunst ingevoerd, en toont aan hoe die van lieverlede overal - en in het bizonder in de Fransche kunst, - werden overgenomen. Verder wordt dan bestudeerd hoe die invloed zich in de verschillende deelen van Frankrijk openbaarde, aan de boorden der Loire, in de Provence, in de Rhône-streek. Hij toont ons dien invloed in de engelen, geschilderd op het gewelf der kapel van Jacques Coeur te Bourges, - in de portretten van den | |
[pagina 108]
| |
overigens zeer eigenaardig-Franschen Jehan Fouquet, - in den z.g. ‘Maître de Moulins’ (Jehan Perréal?); - hij betoogt dat beide portretten uit de verzamelingen Liechtenstein en Wilczek, aan Fouquet toegeschreven, volstrekt niet van Fouquet zijn, maar zonder eenigen twijfel tot een onmiddellijk navolger van Johannes van Eyck behooren, die tevens een onzer grootste, tot nog toe onbekende meesters moet geweest zijn. Evenals de Heer Hymans het in dit tijdschrift deed, wijst de Heer Hulin verder op de verwantschap der Annunciatie van Aix met de Nederlandsche kunst, en eveneens met den eigenaardigen Conrad Witz van Bazel. - Nicolas Froment van Avignon kenschetst hij dan als een Provençal flamingisé, in tegenstelling met de andere, meest Vlaamsche meesters, die zich min of meer aanpasten in het Fransche midden waarin zij gingen werken. Tot zelfs in den zeer oorspronkelijken, zelfs Italiaanschen invloed vertoonenden Enguerrand Charonton, ontdekt de Heer Hulin nog de onrechtstreeksche nawerking der van Eycken. Ten slotte wordt de zeer verbazende Pietà van Villeneuve besproken, die bij geen der hooger vermelde werken te rangschikken is - maar een zeer eigenaardig en apart karakter draagt. De schrijver wijst op de overeenkomst van dit stuk met een Mater Omnium, die sedert het verschijnen van zijn studie in het Museum te Chantilly weer ‘ontdekt’ is geworden.Ga naar voetnoot(1). De Heer Hulin komt dan tot de volgende slotsom: ‘...au milieu du XVe siècle, il n'y a en Europe que deux types de peinture tout-à-fait originaux et doués d'une puissance d'expansion: celui de l'Italie centrale, et celui des Pays-Bas. De ces deux centres de pression maximale s'échappent des courants qui se répandent et se croisent dans toutes les autres régions: l'Allemagne, la France, la Provence, l'Espagne, les deux Siciles. ‘A la suite du renouvellement de la peinture par les frères van Eyck, le courant flamand prédomina d'une façon marquée, sinon exclusive. Plus tard, ce fut le courant italien qui prit le dessus, et qui finit au XVIe siècle, par l'emporter jusqu'au sein même des Pays-Bas’... Het spreekt vanzelf dat deze studie tegenspraak moest uitlokken. In het September-nummer van de Revue de l'Art Ancien et Moderne geeft de Heer Henri Bouchot, de verdienstelijke inrichter der tentoonstelling, maar helaas een der ergst aangetaste lijders aan gallomanie, een repliek, waarvan het hoofdargument...., lieve lezers, zult ge me gelooven wanneer ik het zeg? .... het hoofdargument, wanneer men dit een argument mag heeten, is dan.... dat al wat wij over de van Eycken weten of meenen te weten, op geen vasten grond rust, dat dit alles twijfelachtig, fabelachtig, legendarisch is.... Ja juist: la légende des van Eyck is een geliefde uitdrukking in de pen van den heer Bouchot, de pen waarmee hij schrijft, sprekende over de Aanbidding van het Lam: ‘le thème en est français expressément, sans nul conteste....’ Zoo het een genoegen zijn kan, om te antwoorden op dezen en dergelijken onzin, die in gemeld artikel zonder veel samenhang wordt verkondigd, dan laten wij dit genoegen gaarne aan den Heer Hulin over. Het was er ons alleen om te doen, de aandacht te vestigen op het verdienstelijk werkje, dat deze over de Parijsche tentoonstelling geschreven heeft. P.B. Jr. |
|