Onze Kunst. Jaargang 3
(1904)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Julius LagaeGa naar voetnoot(1)DE kunst van Lagae heeft lang op de bekrachtiging van het succes moeten wachten en toen zijn faam zich eindelijk heel langzaam gevestigd had, was ze wel eerlijk door hem verdiend, door zijn ononderbroken, zwijgenden arbeid en dankte hij haar niet aan het luidruchtige marktgeschreeuw van enkele vrienden of zekere kunstkringetjes, maar alleen aan de waarde en het aantal zijner werken. Dit talent, dat bijna geheel uit zich zelf is ontstaan en door een vasten en volhardenden wil ontwikkeld en tot rijpheid gebracht is, heeft zich nooit laten verleiden door de voorbijgaande grillen der mode, of door de vluchtige triomfen, die zij haar gunstelingen bereidt. Hij zelf heeft het publiek als 't ware gedwongen om hem op te merken, door zijn kranige en weldoordachte werken, die hij tot de grootste volkomenheid, waartoe ze hem vatbaar schenen, heeft opgevoerd, en die in hunne snelle opeenvolging een bewonderenswaardig volhouden in het streven openbaren naar de verwezenlijking van zijn ideaal. | |
[pagina 110]
| |
Fotografisch Portret van J. Lagae.
In zijn wijze van werken ontwikkelt Lagae een groote mate van veerkracht en doorzettingsvermogen, die het uitvloeisel zijn van den strijd om het bestaan, in een maar weinig door de fortuin begunstigd kunstenaarsleven; want evenals de beroemde Florentijnsche beeldhouwers, Donatello, Luca della Robbia, Verrocchio en andere, die hij later met zooveel liefde en ijver heeft bestudeerd, is hij de zoon van arme menschen uit het volk. Helaas loopt echter onze tegenwoordige tijd niet over van Maecenassen die, zooals, indertijd Lorenzo de' Medici, rijk en scherpzinnig genoeg te zijn om jeugdige, veelbelovende kunstenaars op te sporen en te beschermen. Want hoewel het Lagae, ook in den aanvang, niet geheel aan aanmoediging en steun ontbrak, heeft hij toch uiterst moeilijke dagen beleefd, en al het neerdrukkende gekend van slecht betaald werk om den broode, - daarbij altijd gekweld door 't angstig-ontzenuwend gevoel van een machtige, onweerstaanbare roeping, waarvoor hij toch in de naaste toekomst geen uitweg zag. Toch behield hij altijd het geloof en het onwankelbare vertrouwen van de jeugd in de toekomst, evenals den vasten wil om te openbaren, wat hij halfvaag nog en onbewust in zich voelde woelen en werken. En dat vertrouwen werd niet beschaamd! De buitengemeene waarde van het werk, dat hij in het atelier van den houtsnijder, bij wien hij werkte, had uitgevoerd, werd door eenige kunstkenners opgemerkt en door hun invloed werd de jonge beeldhouwer naar de Academie van Schoone Kunsten te Brussel gezonden, en al spoedig in staat gesteld om met goed gevolg naar den prijs van Rome mee te dingen. Wanneer men het werk van Lagae bestudeert, krijgt men al dadelijk den indruk, dat hij sedert den eersten keer dat hij den boetseerstok | |
[pagina t.o. 110]
| |
JULIUS LAGAE: BOETE.
(Museum te Gent). | |
[pagina 111]
| |
hanteerde, telkens is vooruitgegaan, elken dag een stap verder in de goede richting gedaan, elken dag zijn denkbeelden en zijn kunst verrijkt heeft, tot hij eindelijk zelf een heldere en duidelijke voorstelling kreeg van het doel, dat hij zich voor oogen zou stellen en van de middelen om het te bereiken. En toch aarzelt hij nog altijd zelf om het brevet van meesterschap te aanvaarden, dat zijn vrienden en zelfs zijn mededingers, hem reeds zoo lang hebben toegekend! En in ieder geval zal het gevoel van de hoogte, die hij reeds heeft bereikt, hem er nooit toe verleiden om zijn degelijke en gewetensvolle werkwijze op te geven en, als zooveel anderen, voldoening te vinden in oppervlakkige modewerken, die eigenlijk niet veel meer dan de kunstjes zijn van een virtuoos. En zoo blijft hij getrouw aan de beste neigingen van dat ernstige en krachtige ras, waaruit hij is gesproten en waarvan hij al de gezonde, mannelijke overleveringen heeft bewaard. Men kan zelfs zeggen dat zijn kunst zich bijna geheel van anderen onafhankelijk heeft gevormd. Theorieën en voorschriften, waaraan door het onderwijs op de Academie zulk een groote waarde wordt gehecht, evenals de nieuwe opvattingen der laatste jaren aangaande esthetiek, hebben in zijn geest nauwelijks eenig spoor achter gelaten, omdat ze te vreemd of te zeer in strijd waren met zijn eigen aard. Hij heeft, zooals ik reeds zei, eerst de Academie bezocht en daarna verder gestudeerd in de ateliers van Van der Stappen en Lambeaux, maar al wat hij uit dien tijd heeft overgehouden is alleen zijn technische en practische kennis. Hij was zich klaarblijkelijk op dat tijdstip nog niet heel duidelijk van zijn eigen persoonlijkheid bewust, maar zijn aangeboren smaak deed hem op geheel natuurlijke wijze alles verwerpen wat aan de eerlijke weergave der werkelijkheid zou hebben geschaad. In het begin werd hij door een zijner oudere kunstbroeders krachtig aangewakkerd, een van onze beste meesters, Juliaan Dillens, die een groote genegenheid voor hem opgevat had en die er met al de edelmoedigheid van echt verdienstelijke mannen altijd genot in vindt om jongeren te helpen en aan te moedigen. Reeds in zijn eerste belangrijke werken is Lagae als kunstenaar geheel zich zelf geworden en schijnt hij zijn stof geheel te beheerschen. Zijn aangeboren eigenschappen, een bijna koppige en ruwe wilskracht, die hem altijd heeft afgehouden van den weg, die niet in overeenstemming was met zijn eigen neiging, heeft zich later gevoegd en verzacht. En in de opvatting en uitvoering, zelfs van zijn vroegste werken heeft hij reeds al die kwaliteiten ontwikkeld, die de ondervinding van later jaren alleen nog maar afronden en volmaken, tevens zekerder en fijner maken zou. In zijn krachtige en teedere, uitvoerige en sobere behandeling, zien wij dadelijk dat hij van Vlamingen afstamt, van dat | |
[pagina 112]
| |
volk waaruit de grootste vertolkers van het menschengelaat geboren zijn. Hij is een Vlaming, maar een Vlaming, die ook den Latijnschen bodem betreden heeft en de bekoring ondergaan van het Sabijnsche landschap en van de Apennijnen, waar het licht in de fijne, ijle lucht, de heerlijkste vormen schijnt uit te houwen en in den zonneglans trillen doet. Hij heeft in Florence en Rome gewoond, in dagelijksch, innig verkeer met de meesterwerken der klassieke Oudheid, van de Middeleeuwen en de Renaissance en, evenals alle krachtige naturen die studeeren, vergelijken en met een soort van wellust de vreugde indrinken van alle mooi, zonder dat hun eigen oorspronkelijkheid daardoor geschaad wordt, heeft Lagae in zijn bewondering voor het werk van anderen, enkel maar kracht geput voor zichzelf. De lange en ernstige studie der groote klassieken heeft zijn jeugdige vlijt geprikkeld en aan die vruchtbare jaren in Toskanje en de Eeuwige Stad, danken wij de schoone beelden uit zijn eersten tijd, waarin zijn meesterschap zich al zoo heerlijk geopenbaard heeft: Moeder en Kind en vooral zijn Boete. Hij heeft geen enkele der atavistische neigingen van zijn kunst verloren, maar zijn kennismaking met den harmonieusen Ghiberti, den teederen Luca della Robbia, den realistischen Donatello en den bevalligen Mino da Fiesole, hebben hem een duidelijker voorstelling van den stijl en van die sierlijke evenredigheid der verhoudingen gegeven, die de heerlijkste eigenschappen zijn der beeldhouwkunst. En het schijnt dat het gevoel voor de eischen en de uitdrukkingsmiddelen van zijn kunst, dat in zijn binnenste sluimerde, door de beschouwing van die heerlijke modellen in volle klaarheid is ontwaakt. Het was wel niet mogelijk dat zijn voorkeur zich op iets anders vestigen zou dan op de Florentijnsche meesters der xve eeuw en op hun groote voorgangers: Giotto en Orcagna... Maar Michel-Angelo dan? Michel-Angelo is in de kunstgeschiedenis een van die reuzen boven en buiten alle verhouding, die zich met niemand laten vergelijken, die buiten alle overlevering staan en die men niet met gewone maten kan meten. En evenals iedere echte kunstenaarsziel, heeft Lagae een vereering gemengd met ontsteltenis gevoeld voor dat geweldig genie, wiens grootsche visioenen vorm en kleur hebben aangenomen in de Sixtijnsche kapel te Rome en in die der Mediceërs te Florence. Want zijn die scheppingen niet even buitengewoon, als de woeste en verheven geest die ze heeft voortgebracht? Die vormen, wier geweldige omtrekken Buonarroti heeft opgeroepen in marmer en kleur, pasten alleen aan zijn eigen droomen en daarom heeft hij ook nooit eigenlijke discipelen, maar enkel slaafsche en stumperige nabootsers gehad. Zulk een buiten alles staande kunst lag alleen binnen het begrip van een vernuft van gelijken omvang; moest de evenknie ervan | |
[pagina t.o. 112]
| |
JULIUS LAGAE:
VADER EN MOEDER (Museum te Karlsruhe). | |
[pagina 113]
| |
geboren worden, dan zou die, noodzakelijker wijze verschillend, in zich zelf andere uitdrukkingsmiddelen moeten vinden.
* * *
Onder de door Lagae te Florence uitgevoerde werken noemen we in de eerste plaats, als een der meest belangrijke, zijn groep Boetedoening. De kunstenaar heeft hiervoor de tragische geschiedenis van een onwettigen hartstocht tot onderwerp genomen, die ons door een middeleeuwsche kroniek is overgeleverd. De moordenaar en zijn medeplichtige werden, nadat men hen op de wreedste en vernederendste wijze gegeeseld had, voor jaren uit hun land verbannen, waarin ze niet mochten wederkeeren dan nadat ze, bedelende en te voet, een pelgrimstocht volbracht hadden naar de voornaamste Heilige Steden van Europa en 't Heilige Land. In het werk van Lagae zien wij hen weergekeerd van het lange uitputtende zwerven, aan het einde van hun tocht en misschien ook aan het einde van hun leven. We zien hen voortgaan, half bewusteloos en zonder gedachten, met den machinalen stap van zwervers die geen eigen huis, geen haard meer hebben en die door niemand worden verwacht. Daar gaan ze heen - mager en heel uitgeteerd - half naakt, langs de eindelooze wegen. Ze zien er uit als lang gejaagde wilde dieren en in hun droevig-omsluierde oogen, waarin zelfs het weerzien van den geboortegrond geen lichtje heeft ontstoken, leest men den twijfel aan de ontvangst die hen wacht, den angst om op den drempel van hun eigen huis als vreemden te staan, vergeten, niet meer herkend en zeker weinig welkom. Dit aangrijpend onderwerp zou zich gemakkelijk voor declamatie en voor melodramatische effecten hebben geleend en daardoor onweerstaanbaar gewerkt hebben op den smaak van het groote publiek. Maar een dergelijke tooneelschikking ware zoozeer in tegenspraak geweest met het talent van Lagae, dat ze zelfs niet bij hem is opgekomen, en zonder daarom ook maar eenigszins aan de treffende beteekenis van zijn onderwerp te schaden, heeft hij aan de beide figuren van zijn Boetedoening al de roerende grootheid gegeven van eenvoud en ingehouden kracht. Ze zien er uit als schijnwezens uit een droom, als verrezenen uit een wereld van duisternis en lijden, die nu eindelijk weer door de zon van 't leven zijn gewekt, maar die door den lichtglans nog schuw zijn en verblind. In de trekken, in de geheele houding van zijn figuren, ligt wel 't beeld van een droefheid, die te lang heeft geduurd om nog aan 't geluk van 't leven te kunnen gelooven, en van zulk een onverbiddelijke kastijding, dat zij in hen die haar moesten ondergaan, het geloof in vergeving heeft gedood. | |
[pagina 114]
| |
In een ander tooneel van het eeuwige drama van lachen en lijden, de Verlatene, een beeld, dat enkele jaren later door hem werd uitgevoerd, heeft Lagae aan de wanhoop niet die dorre gelatenheid en ten minste de verlichting van tranen gegeven.... 't Stelt een dorpsmeisje voor, dat naar haar werk wil gaan, maar eerst in het veld nog even neerknielt voor een Maria-kapelletje, aan den kant van den weg, om in een kort gebed troost te zoeken voor haar verdriet. Maar plotseling wordt ze weer door 't gevoel van haar verlatenheid aangegrepen en begint wanhopig te snikken met het gezichtje verborgen in haar schort. Het werk, de gedachte van den kunstenaar, zijn niet alleen toe te schrijven aan de fijne bewerktuiging van zijn verbeelding, of liever zijn scheppingen zijn meer de uitkomst van een samenwerking van verstand en gevoel en worden vooral gevoed door zijn vatbaarheid voor emotie en droomen, dank aan de onbewuste werking onzer ziel die den geest verwarmt en opwekt en aan zijn ingevingen den toon en het innige wezen van zijn eigen persoonlijkheid mededeelt. Het werk is de spiegel van de ziel van zijn maker, - maar bij enkele kunstenaars is daarenboven hun geheele leven, de inrichting van hun gansch bestaan, de geschapenheid van hun woning, de afspiegeling van hun eigen persoonlijkheid en de teekenen van hun ideale neigingen die zich in schoonheid hebben verwezenlijkt in hun werk. Die aanwijzingen treffen ons bizonder bij Lagae en het is zeker dat er, onder de kunstenaars van dit land, maar weinige zullen gevonden worden, wier leven zich in alle vormen met meer eenheid, met meer getrouwheid aan de mannelijke tradities van den bodem en het ras ontwikkeld heeft. Bij een man van dat slag komt alles voort uit diezelfde bron, en inderdaad, hetzij men werk van hem bekijkt, of met hem spreekt, of zijn hartelijk gemeende gastvrijheid geniet, voelt men dat zoowel zijn kunst, als de overtuiging die hij uitspreekt en zijn gelukkig huis vol wezens die hem liefhebben, het werk zijn van zijn eigen handen, alles evenzeer voortspruit uit zijn eigen wil, uit zijn eigen krachten, waarvan niets de aangeboren rechtschapenheid verstoren kan. De Vlaming is niet erg gul met zijn woorden en in 't algemeen valt het hem niet gemakkelijk van uit te spreken wat hij denkt, en juist omdat hij zoo verlegen en lichtgevoelig is, zegt hij zoo weinig. Alleen in zijn kunst onthult hij al de fijnheid van zijn gevoel, al die teere verborgenheden van het hart, die zich niet onder woorden laten brengen, maar die des te heerlijker worden weergegeven in den weemoedigen klank van een lied, het gloeiende of sombere koloriet, de blijde of droeve visie van een schilderstuk, of de houding en de oplijning van een beeld. | |
[pagina t.o. 114]
| |
JULIUS LAGAE:
MOEDER EN KIND. (Koninklijk Museum, Brussel). | |
[pagina 115]
| |
Onder de menigte der hedendaagsche Belgische kunstenaars, zijn er enkele en daaronder Lagae, die in hun manier van werken en zien duidelijk blijk geven dat zij afstammelingen zijn van de Vlaamsche primitieven uit de xve eeuw en dat ze getrouw zijn gebleven aan den geest en het streven van hun groote voorgangers, in een eerlijken en ernstigen arbeid waarin de kunstenaar zich met al zijn kracht, met heel zijn hart gegeven heeft. Van daar wellicht zijn afkeer van mode en chic, van die onwaarheid tegenover zichzelf, die er enkelen toe brengt om hun geestelijke onmacht onder zekere uiterlijke handigheden en goochelarijtjes te verbergen, in plaats van de natuur op den voet te volgen, onafgebroken te raadplegen en te beluisteren en op een wijze weer te geven, die tegelijk breed en in de kleinste bizonderheden getrouw, juist en verheven is, - de Natuur, de eenig ware bron, de eenig ware leidsvrouw voor alle plastische kunst, waar geen enkele gedachte buiten den vorm bestaan kan en geen vorm iets buiten de werkelijkheid vermag. De beeldhouwer drukt zich in vormen uit, zooals de schrijver het doet met woorden en evenals de laatste op de algemeene begrippen der taal, den stempel van zijn eigen geest moet drukken, de gewone woorden tot zijn eigene maken, terwijl hij toch den gebruikelijken zin er van eerbiedigen moet, bestaat de rol van den beeldhouwer er in om te blijven putten uit de bron van de eeuwige realiteit der vormen, die nieuwe schoonheid zullen krijgen onder zijn hand. Men zal dan gemakkelijk begrijpen dat in het werk van een realist zooals Lagae, de beelden, die als illustratie van een legende of fictief verhaal moesten dienen, noodzakelijk minder mooi moesten uitvallen dan die, waar de gevoelens van den kunstenaar werden uitgedrukt. Die werken zijn voor 't meerendeel portretten, die met al die aandacht, die oneindige zorg voor de juiste afbeelding van 't leven zijn weergegeven, alleen nog verhoogd door een soort van zwijgende openbaring van het innigste wezen van den kunstenaar zelf. Moeder en Kind, een der eerste werken van zijn rijperen tijd, die hij gedurende zijn verblijf te Florence gemaakt heeft, schijnt opzettelijk aan den aanvang van zijn eigenlijke kunstenaarsloopbaan te zijn geplaatst, als een soort van ex-voto, een offer aan de beschermgeesten van den huiselijken haard en tegelijk als een hulde aan de moedige en geduldige gezellin van den meester, die onlangs zijn schoone groep zelf uit het marmer heeft gehouwen. En dit overbrengen in duurzamer materie, heeft de bekoring van dit mooie beeld nog verhoogd. Ze is zoo heel eenvoudig en zonder eenige aanstellerij, die jonge vrouw, die haar armen om haar kind slaat en op haar ernstig, zacht gezichtje, met het eenvoudig-zuivere profiel, leest men een rustig besluit tot onveranderlijke toewijding en liefde, | |
[pagina 116]
| |
terwijl haar groote oogen schijnen te worden verlicht door dat onbeschrijfelijk geluk van de moeder, die iederen dag opnieuw den zoon te voorschijn doet komen uit de nevelen van het onbewuste en opnieuw het kind schept dat ze heeft gebaard. Datzelfde jongetje vinden wij weer in een allerliefst ivoren beeldje en later nog eens met zijn zusje in de lieve gekrulde engelenkopjes van zijn kindergroep. Ons esthetisch genot voelt zich nog veredeld en verreind voor die warme, ernstige groep van Vader en Moeder, waar de ouders van den kunstenaar zich met al den eerlijken eenvoud van hun nederig volksleven aan ons vertonen. De vader in zijn stijfgevouwen zondagsche kiel en de moeder met haar muts met banden, in de wijde plooien van haar Vlaamschen kapmantel. 't Zijn zoo echt gezichten van werkzame, nederige menschen, dat van den vader een beetje meer gehavend door den tijd, dat van de moeder met een uitdrukking van naïeve en bijna kinderlijke onbewogenheid, waaraan het werk en de lotgevallen van zoovele jaren een zekere vredige berusting hebben meegedeeld. Het aantrekkelijke van werk als dit, ligt niet uitsluitend in zijn plastische volmaaktheid; zulke voorstellingen vragen onze aandacht niet alleen door hun tegelijk weldoordachte en hartstochtelijke waarheidsliefde, maar door hun sprekend getuigenis van de zuivere bronnen waaruit de kunstenaar geput heeft toen hij schiep. De geheele kunst van Lagae wortelt eigenlijk in zijn liefde voor den bodem - voor zijn eigen land dat hem bezield heeft bij zijn warmste ingevingen. Want daarin vinden wij vereenigd zijn geestdrift en zijn groote liefde voor zijn geboortegrond, voor het vaderland, met al wat dat woord aan lieflijke of pijnlijke herinneringen met zich brengt, herinneringen van lijden en vreugde, - van fierheid en weemoed. Terwijl de vrome hand van den artist de trekken afbeeldde van Vader en Moeder, is tegelijk in zijn gedachten en in zijn ziel, het beeld van Vlaanderen opgerezen, en dat gevoel, dat hem zoo had ontroerd, heeft zijn talent als 't ware verheven en aan zijn figuren een ongedachte grootheid meegedeeld. Die krachtige oudjes zijn wel inderdaad een beeld van ons Vlaanderen, zooals het nog heden is, met al zijn deugden van geduldig dragen, volhardendheid en geloof. Maar ook heeft Lagae er in willen verheerlijken de eeuwige jeugd, het onvergankelijke van zijn bekoring en heldenmoed, en met alle recht meenen wij te mogen hopen dat wij weldra op een der historische pleinen van Gent zijn Flandria zullen zien verrijzen, de fijne, sierlijke gestalte van die schoone jonkvrouw die zich zoo fier omhoog richt op de sidderende hakenei, waarop zij gezeten is. Zijn portretten van de Vlaamsche dichters Guido Gezelle en K. Ledeganck, het laatste opgericht te Eecloo, het eerste te Kortrijk, zijn | |
[pagina t.o. 116]
| |
Phot. Grauwert.
JULIUS LAGAE: STANDBEELD VAN LEDEGANCK TE EECLOO. | |
[pagina 117]
| |
mede een daad van kinderlijke devotie. Het beeld van Ledeganck is opgevat in zijn gelukkigste manier en met veel distinctie en lichtheid, in het kostuum van het tijdvak, weergegeven en op een voetstuk geplaatst, waarvan de hoog opgewerkte vrouwenfiguren de drie Zustersteden voorstellen: Gent, Brugge en Antwerpen. Het borstbeeld van Gezelle bewaart dat peinzende, zachte en toch bezorgde gelaat van den priester-dichter - zacht door zijn liefde voor de natuur, bezorgd door zijn medelijden met de nederigen... Phot. Paul Becker.
JULIUS LAGAE: Portret van den Heer Lequime (Koninklijk Museum, Brussel). Om geheel volledig te zijn zouden we nog een werk van hem moeten vermelden dat nu nog pas in opzet bestaat, zijn Visscher te Paard, een van die kranige, ruwe zeebonken, die men met het vroege morgentij op 't paard, dat 't garnalennet voortsleept, als centauren langs de kust zien rijden, door het schuim en de branding van de | |
[pagina 118]
| |
zee. 't Is een prachtige voorstelling van 't zeeleven van ons Vlaamsche volk en we willen hopen dat het verlicht gemeentebestuur van een der steden uit die streek op den goeden inval zal komen om het op zijn vischmijnGa naar voetnoot(1) of schilderachtige vischmarkt op te richten.
* * *
Op alle mogelijke tentoonstellingen ontmoet men altijd een overvloed van bustes, maar hoe weinige vindt men er maar, die iets anders zijn dan pronkstukken, officieele en officieuse voorstellingen, minder van een mensch dan van een personage, in de gedwongen houding van zijn beroep of zijn maatschappelijken en politieken rang? En we wenden ons gewoonlijk zonder eenige belangstelling af van het werk, waarin de maker klaarblijkelijk zelf geen belang gesteld heeft, hetzij hij het als niet de moeite waard beschouwd heeft, en bij gevolg als beneden zijn talent, hetzij dat zijn te kort schieten in datzelfde talent hem onverschillig heeft gelaten voor dat raadsel, dat alleen zij kunnen oplossen die heen kunnen zien door elk menschelijk gelaat. Het vraagstuk is uiterst moeilijk en ingewikkeld, en het behoeft geen verder betoog dat een kunstenaar, die meer is gewend om zich aan de voorstellingen zijner eigen fantaisie, dan aan de raadgevingen der natuur te storen, er niet in slagen zal om ze op te lossen. Want deze heeft behoefte aan een natuur die in overeenstemming is met zijn eigen willekeurige theorieën, in overeenstemming met zijn eigen anarchistische formules, anders gaat hij haar maar vervormen, vermooien of zich zelf wijs maken dat ze inderdaad is zooals hij haar ziet. In zijn oogen is de natuur niet anders dan de ruwe stof, die er alleen maar op wacht om door zijn geoefende handen op nieuw gevormd en gekneed te worden, en nooit heeft hij er aan gedacht dat alles wat zij schiep in zekeren zin al van te voren gedaan was en met een eigen zelfbewust leven bezield, - dat elke vogel, ieder insect en iedere plant een ondeelbaar organisch geheel vormt, waarvan elk onderdeel in 't nauwste verband staat met al de andere en er op berekend is om in overeenstemming met die alle te werken en niet gewijzigd worden kan, zonder het evenwicht van het geheel te verstoren. De omschrijving van de kunst van Lagae, waaraan we ons gewaagd hebben, zal zeker voldoende zijn om den lezer te doen gevoelen hoezeer hij was voorbereid om met de beste kans op een goeden uitslag het moeilijke beeldhouwen van het menschenhoofd aan te durven. Tegelijk met de bovengemelde, aanzienlijke werken, heeft Lagae | |
[pagina *39]
| |
Phot. Alexandre
JULIUS LAGAE: GENT (DE DRIE ZUSTERSTEDEN). (Gedenkteeken Ledeganck, Eecloo). | |
[pagina *41]
| |
Phot. Alexandre.
JULIUS LAGAE: Z.E. Mgr. GOOSSENS, Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen. | |
[pagina 119]
| |
eenige bustes van een zeer vast en krachtig modelé, uit Florence meegebracht, naar zijne modellen Luigi en Angelo, en van een jonge Romeinsche, Amalia, een kind van het Trastevere, met de krachtige en toch zachte lijnen van haar gezicht en heel dat aantrekkelijke van een jong en vroolijk wezen, dat het leven schijnt in te ademen en begeerig in te zuigen, door die half geopende, mollige lippen en die groote, wijd open oogen en de trillende vleugelen van haar neus. Phot. Paul Becker.
JULIUS LAGAE: Portret van den Beeldhouwer Juliaan Dillens. (Kon. Musea, Berlijn). Men zou eigenlijk dit deel van Lagae's werk tot in alle onderdeelen moeten ontleden en een voor een al de borstbeelden, die hij ooit heeft gemaakt, met elkaar moeten vergelijken om aan te toonen dat, welke waarde ze ieder afzonderlijk ook mogen hebben, ieder nieuw werk het vorige weer overtreft, dat de kunstenaar, als 't ware, zijn eigen mededinger is en dat zijn kennen en kunnen voortdurend toenemen. Maar we zijn helaas gedwongen om ons tot het opsommen van zijn meest karakteristieke bustes in hun chronologische orde te | |
[pagina 120]
| |
bepalen. Ten eerste die van den Heer G. Hap, die ons met zijn heerschzuchtig gelaat, zijn gebiedende oogen onder gefronste brauwen, sterk denken doet aan den een of anderen Doge of Romeinschen magistraat uit den tijd der Republiek. Verder die van Z.E. Mgr. Goossens, Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen, een zeer interessant gezicht, van grootsche, statige uitdrukking, die volmaakt het bewegelijke, goedige en fijne van het gelaat van den befaamden prelaat wedergeeft. Dan zijn Visscher van de Panne met den harden, beenderigen kop, korten stoppelbaard en twee kleine scherp-arglistige oogjes, die uitblinken uit zijn verweerd en verrimpeld vel.... Eindelijk een paar portretten van zijn laatsten tijd, waarmee hij grooten opgang in Parijs en Brussel gemaakt heeft, van den Duitschen schilder Schönleber met een buitengemeen zacht en aantrekkelijk gezicht onder den massiven Reiter schedel, 't stralende, levendige beeld van den scherpen en toch beminnelijken Brusselschen kunstliefhebber Lequime en eindelijk prachtig in zijn nobele karaktervolle expressie, dat van zijn ouderen vriend en kunstbroeder Dillens. Vooral de gezichten van de beide laatsten zijn buitengewoon goed bestudeerd. Verder dan dit zou een kunstenaar onmogelijk kunnen gaan of aan een menschengelaat een vaster en trillender samenstelling kunnen geven, - die energie, die koorts van een wilskrachtige kunst, die den vorm geheel beheerscht en meesterstukken voortbrengt, beter doen gevoelen. Een vasten wil en groot geduld zijn niet genoeg om zulke triomfen te vieren. Het teederste doordringingsvermogen en de gaven van een Ziener bijna zijn er toe noodig, want de waarheid wordt ook aan den kunstenaar, slechts in een soort van heilige vervoering geopenbaard. Elk menschengezicht is voor hem een nieuw mysterie van lijnen en uitdrukking, waarvan hij den sleutel vinden moet en dat hij onophoudelijk en telkens weer op nieuw moet bestudeeren om er geen trekje, niet de kleinste schakeering van te laten ontsnappen, omdat ze alle aaneenhangen in 't nauwste verband en het verwaarloozen van het kleinste detail, een gaping, een leemte zou veroorzaken, waardoor de gelijkenis zou verdwijnen, hoe goed die ook opgemerkt ware in het geheel. Hij weet dat het eigenaardige van een physionomie niet alleen bestaat in den geheelen bouw van den kop, maar in ieder rimpeltje, ieder spoor van hartstocht of lijden, die de gewoonte en het leven er op hebben afgedrukt. Want is ons aller gelaat onder de vingeren van het leven niet als een schets, die gedurig gevormd wordt en veranderd, grover of fijner wordt, zoodat de uitdrukking er van bij afwisseling stoutmoedig en fier, vernederd, tevreden of onrustig zou zijn? Iedere voldane neiging, iedere gedachte, gevolgd, bestreden of tegengegaan, | |
[pagina t.o. 120]
| |
Phot. Alexandre.
JULES LAGAE: GUIDO GEZELLE. Gedenkteeken te Kortrijk). | |
[pagina 121]
| |
iedere beweging van onzen geest en ons hart, hebben meegewerkt om onze trekken te vormen tot wat ze zijn en er toe bijgedragen om ons profiel zwaarder te maken of te doen verfijnen, of om een bitteren trek te groeven om den mond. Er zijn bevestigende en ontkennende gezichten, gezichten die twijfelen of ons ontwijken en op elk hunner heeft het lot met zijn stift de gebeurtenissen van ons leven neergeschreven. Voor talenten als dat van Lagae biedt een dergelijke realiteit, met al die vele, verschillende gezichten, te vele en aangrijpende dingen om te ontcijferen en te begrijpen, dan dat zij van welk werk der verbeelding dan ook een dergelijke bekoring zouden kunnen verwachten. De wereld verschijnt voor hun oog als een wonderbaren en grootschen cyclus van gebeurtenissen, waarvan geen enkele verwaarloosd kan worden of onbeteekenend is, en zij zouden te kort schieten in hun zending van kunstenaar, zij die in het uiterlijke der schepselen, niet altijd trachten de ziel te vatten die hun den polsslag van 't leven en de gedachte mededeelt. Het stoffelijke is hiervan alleen het uiterlijke deel en ontvangt van haar de geschapenheid en den vorm, die de kunst al zoekend en tastend tracht weer te geven, tot op het gelukkige oogenblik wanneer duizend half bewuste opmerkingen zich oplossen in éen glanzende openbaring en de ontroerde kunstenaar in zijn werk het levensgeheim weet neer te leggen, dat hij zoo pas heeft onthuld.
Arnold Goffin. |
|