Onze Kunst. Jaargang 3
(1904)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
Iets uit en iets over den atlas van Mr S. van Gijn te DordrechtONDER Oud-Hollands steden, die 't oud-Hollandsch steden-mooi nog het zuiverst hebben bewaard, behoort Dordt. Dordt hééft nog zijn deftige rijen koopmanshuizen, hoog-uit zich spiegelend in breede havens; het heeft nog buurtjes, vol met oude topgeveltjes; nog oude hofjes en oude poortjes. Maar het geldt ook hier gelijk overal elders: wie het zien wil moet zich haasten. De een na de ander vallen ze, de typische trapgeveltjes, oude bekenden van menigeen, die ze voortaan missen moet op zijn dagelijksche stadswandeling. In de verweerde, aangebruinde muren, die de binnenhavens overschaduwen, komen helle plekken: fonkelnieuwe gevels, schel afstekend tegen de oudere, verbreken de heerlijke kleurenharmonie, die, meer nog dan het architectonisch mooi, de intieme bekoring vormt dier stille binnengrachten. En de oude, gewelfde bruggen, streng van lijn, met hun eenvoudige leuningafsluiting, ze verdwijnen, en maken plaats voor ijzeren constructies, hinderlijk aanmatigend en schreeuwend leelijk door veelheid van ornament.... Zoo verdwijnt met elken steen, die valt, iets dat ééns onvergelijkelijk mooi moet zijn geweest, en nu nog, in zijn verminkten vorm, niet nalaat dagelijks te bekoren: Oud-Dordt, stad van roem en van beteekenis weleer, Oud-Hollands trots, en zetel zelfs van zijn regeering, .... om plaats te maken voor een nieuwerwetsche provinciestad, eigenlijk zoo onbeduidend van uiterlijk, banaal als de rest. Och, dat men toch beseffen mocht dat ook het verleden zijn rechten heeft, dat er een lokale stijl, een lokale kleur bestaat, en dat men bij het vernieuwen ook behouden kan. Waarom bestaat te onzent nog te weinig die eerbied voor hetgeen vroegere geslachten ons hebben nagelaten als dien men aantreft te Brugge bijvoorbeeld, waar men het nieuwe dikwerf zoo goed weet aan te passen aan het oude, en blijk geeft van het besef dat de eigenaardige physionomie van een stad aan | |
[pagina t.o. 94]
| |
AELBERT CUYP: Groote kerk te Dordrecht.
(Collectie-van Gijn, aldaar.) | |
[pagina 95]
| |
het uiterlijk, ook van nieuwe huizen, eigenaardige eischen stelt, al richt men ze inwendig ook in naar de eischen van het nieuwere leven. Zal ook bij ons de eerbied voor de historische traditie nog eens meer algemeen ontwaken? Zal het besef nog eens terugkeeren - een besef, dat blijkbaar vroeger in hoogere mate bestond dan thans - dat ons huis ons uitwendig niet alleen toebehoort; dat hetgeen allen kunnen zien en allen kan hinderen, in zekeren zin gemeengoed is, en dus aan andere eischen moet voldoen dan hetgeen enkel voor ons zelven is bestemd? En dat de beperking, die ons wordt opgelegd in het volgen van onzen smaak, waar het geldt het uiterlijk van ons huis, te grooter is, naarmate de lokale stijl en daarmede de uitgesproken individualiteit van de stad onzer inwoning, tot dusver te zuiverder werd bewaard? Wij vreezen het. Onze tijd is te materialistisch, dan dat wij zulk een hoog ontwikkeld gemeenschapsgevoel, waarbij allen betrokken zijn, zouden kunnen verwachten. De reclamegeest beheerscht ons bovendien zóó, dat we van al onze winkelstraten één rij reclameborden maken, waar alle architectonisch mooi toch verdwijnen zou onder de bontheid van opzichtige beschildering. Eindelijk: de bevolking der steden is te vlottend geworden; men bouwt niet meer voor zich en de zijnen, men bouwt voor vreemden. Onverschillig-weg, langs rechte rooilijnen, worden de huizen naast elkander gezet. Geen andere gedachte beheerscht veel-al den bouw dan deze: van een zoo gering mogelijk kapitaal zoo hoog mogelijke rente te trekken. Alle toewijding ontbreekt, die toewijding, die ons van vroeger, zelfs in armelijke achterbuurten, zulke typische geveltjes heeft nagelaten, waar, in een jaartal, een opschrift, een spreuk, een stuk familiegeschiedenis werd bewaard.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 96]
| |
Door al die omstandigheden staan we dan ook, vreezen we, voor de onafwijsbare consequentie, dat ons eens van al onze oude stedenpracht, weinig anders meer zal overblijven dan de vage herinnering, of de min of meer heldere voorstelling, die we er ons van kunnen vormen uit de oude afbeeldingen, de oude prenten, die ons zijn gebleven... De oude prenten.... We staan met die woorden in eens midden in ons eigenlijk onderwerp. Want om Dordrecht was 't ons niet in hoofdzaak te doen, maar, meer nog, om de merkwaardige verzameling prenten en teekeningen over Dordt, die Mr S. Van Gijn aldaar bezit, en die bovendien is ondergebracht in een huis, dat op zich zelf een merkwaardigheid is omdat het als type gelden kan van een oud-Hollandsche patricierswoning uit vroegeren tijd. Gelukkig dat ze er zijn, die weinigen, die, met liefde, met toewijding, met hartstocht soms, bijeenbrengen wat in afbeelding bestaat van ons heerlijk verleden; die, al kunnen zij dan de dingen zelf niet altijd redden, waaraan een deel onzer grootheid hangt, althans beletten dat ook de herinnering eraan verloren gaat; die, tot zelfs de ontelbare kleinigheden, die in het dagelijksch leven achteloos door aller handen gaan en elk op zich zelf weinig waarde hebben, maar allen bijeen een beeld geven van den geest des tijds, een uiting zijn van de volkszede, bijeenhouden, om ze later te doen spreken en als onschatbare bewijzen te doen dienen wanneer het heden weer zal zijn overgegaan tot de geschiedenis. Tot die menschen, die voor de stad waar ze wonen, met liefde en met zorg, hebben bijeen gebracht wat de herinnering kan levendig houden aan het uiterlijk, de ontwikkeling, de eigenaardige plaatselijke gebruiken der stad; haar bestuurders en beroemdheden, in één woord aan dat heele, in wisseling van vreugde en leed zoo rijke gemeenschapsleven onzer oude steden, behoort Mr S. Van Gijn. Geen enkel onderdeel werd vergeten; alles wat van belang was voor de geschiedenis der stad werd opgenomen. Al bleef de topografie en het staatkundige leven hoofdzaak, ook het maatschappelijk leven in zijn velerlei uiting en de plaatselijke kunst kreeg haar rechtmatige plaats. Zoo ontstond een geschiedenis in beeld, welsprekender dan het breedst opgezette geschiedverhaal; zoo werd het verleden, de langzame wording en groei der stad vastgelegd in al de phasen harer ontwikkeling; zoo bleef de herinnering bewaard aan de kunstuitingen van vroegere tijden, waar het gold vooral de uitwendige versiering der huizen of de inrichting der intérieurs; zoo werd, in één woord, een hoeveelheid studiemateriaal op allerlei gebied opgestapeld, niet enkel plaatselijk van belang maar veelal ook van belang voor de algemeene landshistorie, waar gewichtige gebeurtenissen haar uitgangspunt vonden in de stad, | |
[pagina t.o. 96]
| |
STORM VAN 'S GRAVESANDE: Binnenhaven te Dordt.
(Collectie-van Gijn, aldaar.) | |
[pagina 97]
| |
die vroeger, politiek en commercieel, zooveel grootere beteekenis had dan thans. Een volledig beeld te geven van zulk een verzameling is, zonder groote uitvoerigheid, uit den aard der zaak niet mogelijk. Het is ook de bedoeling niet. De bedoeling van deze korte inleiding tot het eigenlijke bijschrift bij de afbeeldingen, die Mr Van Gijn ons toestond van eenige zijner mooiste prenten en van zijn kunstvol intérieur in dit tijdschrift op te nemen, was enkel, naast een rechtmatige erkenning van de groote verdienste van een verzamelaar als Mr S. Van Gijn, een opwekking voor anderen te zijn om aan de stad hunner inwoning denzelfden onschatbaren dienst te bewijzen. Wie na ons komen zullen er hun dankbaar voor zijn.
* * *
Het waren allereerst een staal van oude en een van nieuwe kunst, die we kozen, toen Mr Van Gijn ons toestond een greep te doen in zijn Dordtschen atlas: een teekening van Aelbert Cuyp, Gezicht in de Groote kerk te Dordrecht, en een ets van Storm van 's Gravesande, Binnenhaven te Dordt. Men weet dat Cuyp in 1620 het levenslicht zag in de stad, die altijd veel leden aan het oud-Hollandsche schildersgilde heeft geleverd, maar vooral in de eerste helft der 17de eeuw aan min of meer bekende meesters zeer vruchtbaar was. Want Ferdinand Bol, Nicolaes Maes, Samuel van Hoogstraten en Aert de Gelder kunnen allen - om van minder bekenden niet te spreken - als tijd- en stadgenooten van Cuyp worden aangemerkt. De jonge Aelbert werd geboren in een huis, staande op den hoek van de Schrijversstraat, doch verhuisde met zijn ouders, nog vóór zijn 3de levensjaar, naar een huis ‘op ten Nieuwbrugge’, de Samson genaamd, waarvan Mr Van Gijn een teekening in kleuren bezit, die Jan Veth als model diende voor zijn ets, in jaargang 1884 van Oud-Holland meêgedeeld. Bij zijn huwelijk in Juli 1658 met Cornelia Boschman, vestigde hij zich in de Wijnstraat, twee huizen voorbij de voormalige IJzerwaag of Wijnkooperskapel, waar hij tot zijn dood bleef wonen. Al wilde dan wellicht het toeval dat hij niet aldaar, maar ten huize van zijn schoonzoon, Pieter Onderwater, brouwer in de Drie Leliën, overleedGa naar voetnoot(1), zoo is Cuyp toch door geboorte en onafgebroken inwoning op en top een Dordtenaar en is het dus met reden dat de oude Merwestad in 't bijzonder trotsch is op dézen beroemden zoon. | |
[pagina 98]
| |
Bezat de stad vroeger, in verschillende particuliere verzamelingen, een keur van werken van Aelbert Cuyp, die rijkdom is den weg opgegaan van veel wat voor ons land verloren gingGa naar voetnoot(1). In Engeland vooral, waar men het werk van Cuyp zeer weet te waardeeren, bevindt zich thans veel van dien meester. Toch hebben we hier te Dordt, evenals elders in ons land, nog wel iéts overgehouden, al behoort hetgeen bleef dan ook niet tot het allerbeste van 's meesters werk. Het Rijksmuseum en het Museum Boymans te Rotterdam bezitten elk een 8-tal stukken van Aelbert Cuyp, die ook in het Mauritshuis te 's Gravenhage, in de collectie-Six te Amsterdam en in nog enkele andere particuliere verzamelingen vertegenwoordigd is. Mr Van Gijn zelf bezit een mansportret, waarvan het niet onmogelijk wordt geacht dat het de beeltenis is van den meester, van wien overigens geene portretten bekend zijn. Het Dordrechtsche Museum eindelijk heeft thans 7 stukken van hem; het behoort tot het beste wat deze, ook in ander opzicht lang niet onbelangrijke verzameling bezit, die kort geleden naar een nieuw ingericht gebouw, veel ruimer dan hetgeen tot dusver in gebruik was, werd overgebracht.
Niet door inwoning of afstamming, als Cuyp, heeft Storm van 's Gravesande betrekking op Dordt. Deze kunstenaar, zooals zoovelen zijner gildebroeders, is blijkbaar alleen aangetrokken geworden door het eigenaardig schilderachtige der stad, toen hij zijn vele schetsen ontwierp, waarvan het meerendeel tot zoo'n breede rij van mooie etsen zou worden uitgewerkt. De atlas van Mr Van Gijn bezit niet minder dan een 40-tal teekeningen en etsen van Storm, die alle op Dordrecht betrekking hebben en omstreeks het jaar 1884 zijn vervaardigd. Op topographische nauwkeurigheid kunnen zij niet altijd bogen. Daarom was het den teekenaar ook blijkbaar niet te doen. Maar zij geven toch zoo volkomen weêr wat Dordt is; ze bewaren zoo geheel het eigenaardige van die stad; ze dwingen onwillekeurig - wat juist zoo ligt in het karakter der dingen - om altijd meer te denken aan hetgeen was dan aan hetgeen is; zij doen ons zoo goed zien Oud-Dordt in het Dordrecht, zooals het thans nog bestaat, Oud-Dordt, zooals het langzamerhand geworden is: verweerd en verkleurd, maar daarom juist zoo verfijnd en vermooid door den stagen arbeid der eeuwen. En het is juist daarom dat het werk van Storm, al geeft het dan ook niet weêr alle details en wijzigt het zelfs hier en daar iets naar den smaak | |
[pagina 99]
| |
van den kunstenaar, toch zoo uitnemend op zijn plaats is in een atlas, die, meer nog dan voor de kunst, vooral van belang wil zijn voor de geschiedenis en de topographie van de stad. J. RUTTEN: Het voormalige huis ‘St Joost’ Aardappelmarkt, hoek Kuipershaven, te Dordrecht.
(Collectie-van Gijn, aldaar.) Van geheel anderen aard is het werk van Rutten, van wien we om meer dan één reden, en met voorbijgang zelfs van anderen, wier werk wellicht hoogere kunstwaarde heeft, een staal wilden opnemen. In het werk van Rutten toch ligt, in verband met het hoofddoel, waarmede de atlas van Mr Van Gijn werd aangelegd, het zwaartepunt dier collectie. Door niet minder dan ruim 700 nummers is deze Dordtsche teekenaar in de verzameling vertegenwoordigd. | |
[pagina 100]
| |
Geboren in 1809, ontving Rutten zijne eerste opleiding bij den Dordtschen portret- en genre-schilder Schmidt, en hoewel hij zich, na voltooiing zijner studiën, in hoofdzaak toelegde op het geven van teekenonderwijs, bleef hij schilderen, en werden vooral een groot aantal studiën door hem genomen naar oude gebouwen, waaraan Dordt tusschen de jaren '30 en '50 nog zoo rijk was. Eerst later, omstreeks 1866, kwam het denkbeeld bij hem op die vroeger gemaakte studiën bijeen te verzamelen en uit te breiden tot alle overblijfselen van Dordrechts oude bouwkunst, die nog niet door den tand des tijds, de onverschilligheid der menschen of tengevolge van veranderde eischen of behoeften waren gevallen. Verdeeld over een tijdruimte van bijkans 50 jaren ontstond aldus die uitgebreide en volledige verzameling, die, door de toewijding en de nauwgezetheid van den teekenaar, voor de kennis onzer vaderlandsche bouwkunst van zoo onschatbare beteekenis werd. In 1879 ging de verzameling in haar geheel over in het bezit van Mr van Gijn en vulde daardoor aan wat aan afbeeldingen van oude gebouwen of stadsgezichten reeds aanwezig was van Schouman, van Pronk, van van Lexmond, van J.C. Schotel, van Bendorp en anderen. ‘Dordt herboud’ zou men kunnen zetten als opschrift boven die reeks van portefeuilles, waarin het werk dier teekenaars is ondergebracht: straat voor straat, huis voor huis ziet men daarin Oud-Dordrecht weêr vóór zich verrijzen, zooals het eens was, in al zijn schilderachtigheid, in al zijn intieme aantrekkelijkheid, in al zijn détails zelfs, want ook intérieurs; poortjes en slopjes; vensteromlijstingen en cartouches; gevelsteenen met naïeve voorstellingen of volksrijmen; muurankers en uithangborden, waren, voor de nooit rustende teekenstift van Rutten vooral, een steeds welkome buit. Het stemt weemoedig om te zien welk groot aantal der door hem geschetste gebouwen weder werd opgeofferd sinds in 1879 - hoe betrekkelijk kort geleden nog - de teekenstift aan Ruttens vaardige hand ontviel. Maar om de wille van de vaderlandsche kunst stemt het juist daarom in dubbele mate tot dank, dat er niet alleen mannen gevonden zijn, die hun talent hebben geleend om althans de herinnering aan de dingen, die in den stroom des tijds moesten ondergaan, tot leering van volgende geslachten te bewaren, maar ook dat er anderen waren, die, onder het brengen van veel offers aan tijd, aan moeite, aan geld, dien arbeid wilden bijeenverzamelen tot een groot en nuttig geheel.
Wij besluiten met een tweetal kijkjes in Mr van Gijn's intérieur, dat - we vermeldden het reeds - door zijn kunstvolle inrichting op zich zelf een merkwaardigheid is. Het huis werd in 1729 gebouwd ten behoeve van burgemeester | |
[pagina 101]
| |
Johan Neurenberg. Zijn wapen en dat van zijn vrouw, Catharina van der Voort, prijken nog in het plafond van het trappenhuis. Blijkens het jaartal 1730 in het schoorsteenstuk van de gobelinzaal werd deze fraaie kamer dus tijdens den bouw van het huis aangebracht. De kostbare gobelins, uitmuntend geconserveerd, stellen verschillende tafereelen voor uit een Italiaansch herdersdicht van Guarini, Il pastor Fido; de naam van den vervaardiger is verloren gegaan. Daarentegen dragen het schoorsteenstuk en de beide dessus-de-portes de naamteekening van Adriaen van der Burch, een Dordtschen schilder uit het begin der 18de eeuw, die vooral als portretschilder nogal naam had. Van hem wordt verhaald dat hij in 1728 naar Brussel ontboden werd om het portret van den hertog van Aremberg te schilderen, hetgeen hij blijkbaar met eere volbracht.Ga naar voetnoot(1) Gobelinzaal (1730) in de huizing van Mr S. van Gijn, te Dordrecht.
De oud-Hollandsche kamer, onze laatste afbeelding, is, in tegenstelling met de gobelinzaal, die geheel in den ouden vorm werd be- | |
[pagina 102]
| |
waard, grootendeels nieuw. Ze werd ingericht naar het ontwerp van den architect C. Muysken. Enkele onderdeelen zijn oud, en uit andere, gesloopte, Dordtsche huizen hierheen overgebracht. Zoo de schoorsteenkap, die uit Sint-Joost afkomstig is, het voormalige hoekhuis van de Aardappelmarkt en de Kuipershaven, hetzelfde, dat we als specimen kozen van Rutten's kunst; de kap is van omstreeks 1625, het jaar, waarin Sint-Joost werd gebouwd. Ook het ameublement der kamer is oud en uit mooie met zorg bijeengebrachte stukken samengesteld. Oud-Hollandsche kamer in de huizing van Mr van Gijn, te Dordrecht.
Ontwerp van den architect C. Muysken. Zoo is er harmonie tusschen het huis en de merkwaardige verzameling, die daarin werd ondergebracht. Het geeft blijk van oud-Hollandsche degelijkheid, van oud-Hollandschen goeden smaak uit een tijd, toen nog niet alles van elders moest komen of in den vreemde werd gezocht, maar hetgeen noodig was voor een smaakvol intérieur blijkbaar op eigen bodem en in veelal uitmuntenden vorm werd gevonden. Ook dáárom kan het aanschouwen van de collectie van Mr van Gijn en diens smaakvol huis van zooveel nut zijn voor hem, die daarin door den gastvrijen eigenaar wordt toegelaten: dat het hem leert ken- | |
[pagina 103]
| |
nen en waardeeren een deel van den nationalen, van zijn eigen, rijkdom. Het aanschouwen van hetgeen Mr van Gijn bijeenbracht, geeft leering en voordeel in meer dan één opzicht. Het werkt, in figuurlijken zin, als een bloedzuiveringskuur: men gaat als beter Nederlander heen dan men kwam.
Th. M. Roest van Limburg. Dordrecht. |
|