| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Amsterdam
Tentoonstelling van St. Lucas in het Stedelijk museum
Dag- en weekbladen hebben rijkelijk vol gestaan over deze tentoonstelling, in lange stukken waardeering en blaam uitdeelend. Maar de diepere kant aan alle kunst, haar beteekenis voor het tijdsgewricht waarin zij ontstond, is er weinig door geraakt. Trouwens als die recensenten zich heel eerlijk afvroegen of het met dat doel de moeite waard geweest ware over deze met schilderijen aangekleede zalen zulke lange stukken te schrijven, dan geloof ik dat de meesten zoo verstandig zouden zijn toe te geven, dat ook deze tentoonstelling weer was als vele van de laatste jaren: onvruchtbaar en dus overbodig. Er was niets verrassend nieuws, evenmin iets bekends dat als altijd weer vorstelijk voor den dag trad. Er waren schilderijen en nogeens schilderijen, ingezonden door juffrouwen en heeren, sommige verdienstelijk bekwaam gedaan, andere lorrig in elkaar geliefhebberd. Het ware misschien mogelijk geweest door zeer strenge schifting een aardig tentoonstellinkje van een 10 tot 12 nummers bijeen te krijgen, waar men streven in bespeurd had en ernst, want het groote stuk van van Soest, (Berg-en-dal) hoewel wat droog van stof en niet volledig in verband, was teminste een vast geschilderd en groot gezien stuk natuur; in Langevelds werk was iets knaps; Dooyewaards Larensch Landschap was beschaafd, hoewel nog altijd niet sterk persoonlijk, Bodifee's Torengang te Deventer heeft iets eerlijks, al komt het niet buiten het rauwe; het hofje van Mejufvrouw C Ritsema, krachtig van open kleur, helder en hartig, trouw van modelé, vertoonde kwaliteiten, die haar vroeger tentoongestelde, weleens wat op effect poseerende, dames met gele rokken niet hadden doen vermoeden. En zoo was er nog wel meer, waaronder de kranige Kuyper-karikatuur van Hahn; maar de groote massa was weer zoo ijselijk onbelangrijk, nu eens poenig, opdringerig nieuw, dan slap van duizendvoudige verdunning en verwatering van goede voorbeelden, - wie bevrijdt ons
van de Mastenbroek-Marissen? - dat de arme bezoeker herinnerd werd aan den goudzoeker, die van ochtend tot avond aan de beek het zand zeeft en onderzoekt om eindelijk met een splinter van zeer matig gehalte voor lief te moeten nemen.
Er is al heel wat gescholden over zulke ‘liefdadigheidsfeesten’ voor de leden van Arti en Lucas en daar het toch niet blijkt te helpen is voortaan zwijgen misschien beter; maar deze verzuchting moet ons tot een ‘ceterum censeo’ worden achter elke bespreking: Mochten er van 10 onzer schilders 8 andere minder moeilijke en zelfs lucratiever baantjes kiezen! Geen mensch zou het betreuren en de enkelen, die werkelijk in de schoonheid hun eenige bevrediging vinden, zouden er vreugdevuren om ontsteken.
Het is eigenlijk raadselachtig; want al hebben nu veel dezer ijverige doek met-verf-bedekkers de kracht niet om der menschheid door hun producten een bescheiden genot te schenken, er moeten toch menschen van smaak onder zijn,
| |
| |
die zelf verfoeien wat anderen leelijks maken. Hoe blijven zij blind voor hun eigen onmacht? Gaat het hen als moeders met achterlijke kinderen, of is het een soort van sleur? Ja, de ironische filosoof, die tijdens zijn lang verblijf in het verfbeminnende München maar al te dikwijls voor deze zelfde problemen gesteld was, heeft het wel gezegd, dat het niet precieser kan:
‘Ein hoffnungsvoller junger Mann Gewöhnt sich leicht das Malen an!’
En ieder weet hoe moeilijk de mensch zijn slechte gewoonten weer aflegt.
Tegenover de meer dan honderd schilderijen stonden maar zeer weinig beeldhouwwerken en daarvan was er wederom streng genomen maar één als een nieuwe vreugdevolle belofte.
Ik meen de naakte jongensfiguur van Mejuffrouw Therèse van Hall.
Die strak gemodeleerde romp met de hoekig gebogen magere armen, de knokelige groote handen in de zij, stond daar zoo jeugdig frisch, zoo prachtig ongeschminkt glad en naakt al uit de verte gezien, dat men er recht op afstevende. En van dichter bij bleek op dien harden, ranken hals een proletarierkop te staan, een cynisch kleinoogig kwajongenstype van zoo doordringende felheid van expressie, zoo voortreffelijk geconterfeit in sprekende details en tegelijk toch zoo monumentaal tot geserreerde eenheid gedwongen onder den gladden pels van kort haar, dat men er altijd weer heen terug keeren moest. Dat rare scheeve puntneusje, branieënd in de lucht, die ondoordringbare, gladjeugdige voorhoofdsplaat, het magere wangenvel om de breede kaken getrokken, flauwend in 't midden, gespannen om 't been, het was er alles zoo door en door uitgehaald, dat geen twijfelen aan de echtheid van deze visie overbleef. Wat wel bij nader toezien verloor was de onderste partij van de wat nuchter behandelde borst, te kringend weggestreken, te weinig doortrokken van dat hevige leven dat trilde in dien krassen jongenssnoet. De oplossing was niet volkomen en het zoeken naar architectonische geslotenheid in het geheel, waardoor dit werk verder zoo gedistingueerd blijft, was hier niet opgevoerd tot klaren eenvoud, die alleen overtuigend is; het deed aan als moegezocht en toen tenslotte maar afgemaakt. Maar we zijn dankbaar voor deze enkele uiting van een serieus kunstbegrip tusschen al het halve gedoe en we kunnen met vreugde ook deze artieste scharen in de rij van hen, die ons een edele renaissance schijnen te brengen van een kunst tot wier heerlijkheid in de middeleeuwen Hollandsche meesters zooveel hebben bijgedragen. Naast Zijl, die als de sterkst intuitieve, de meest zinnelijk aangelegde, de kranigste maar kinderlijkste tevens is, naast den fijneren en intelligenteren Mendes, den meer architectonisch voelenden Altorf is nu hier een jonge kunstenares te stellen wier talent twee
voorname zijden toont. Eene oerhollandsche: de gave voor het absolute portret; de andere strikt van onzen tijd: de begeerte naar het ingetogene en zeer sobere in sculptuur, de zin voor wat de dingen monumentaal en gebonden doet voelen, zoodat ze niet zijn als een aardig schetsje, niet als een meesterlijk instantanée, maar dat hen iets algemeens losmaakt van het te onbelangrijk individueele, en heft tot de stijlvolle gedragenheid van een streng rytmisch vers.
De overige sculptuur? Van Juffrouw van Hall nog een Meisje, minder gelukkig al was er hetzelfde in beproefd. Wat stijf gebleven in den strakken linker arm door al dat zoeken naar strafheid en bovendien gelegd op een brok terrein, waarvan de consistentie niet duidelijk was, zoo golvend, caoutchouckachtig glad, dat men aan een gladden fauteuil zou denken, wat toch blijkbaar niet de bedoeling was. Maar ik heb ook niet gezegd dat hier een volledig bereiken te constateeren viel; er zijn beloften aan wier betrouwbaarheid te twijfelen, het voortreffelijke werk van de zelfde artieste op een vorige Tentoonstelling in aanmerking genomen, ons onmoglijk valt.
Van Dupuis een Jongen met kikker, mooi en glad gegoten, goed brons. Dat is iets waarmee we niet verwend zijn. Leenhoffs bronzen toch b.v. moet men altijd aanvoelen om zeker te weten, dat 't geen gebronsd gips is. Maar voor 't overige was er bij alle goede bedoeling en studieus modeleeren van borst, heupen en schouders iets onaan- | |
| |
genaams Bronze-Barbédienneachtigs in. Te veel Carpeaux herinneringen, die we in Parijsche Salons zoo dikwijls te zien kregen. Zelfs de grimas van dien jongen, die grijnzend naar den wreed aan een touwtje gebonden kikker omkijkt is stereotiep en onwaar, een indruk nog versterkt door de conventioneel, fransch sculpturaal op zij gestreken haarlok op 't voorhoofd. Beter dan de kleiachtige bronzen van Van Wijk dus, maar missend dat hooghartig eigene wat Mendes bronzen kenmerkt. Dupuis heeft toch te veel neiging tot bevalligheid en zoetheid en bij het uiterlijk fijn verzorgen observeert hij zonder ontroering het slanke strekken van zoo'n jongenslichaam, dat ons zijn beurtelings spannen en week flauwen, om zijn strevende kracht en teere rankheid een der wonderste poëmen van de verschijningswereld is.
Bourgoujon heeft nog meer neiging iets publiek bekoorlijks te maken en wordt daardoor in zijn Meisje met kikker, vol kleine toetsjes en streelende zetjes, warrelig, week en zoet.
Bij het de-trap-afgaan, onder den akeligen Rijnwijnregen van het gele glas in deze zonderlinge vestibule, langs de rood-fluweelen worsten, die leuningen moeten verbeelden, overwoog ik nog eens wat nu alles te samen wel te beteenen had en dacht ik zoo of we nu niet den volgenden keer eens een tentoonstelling mochten beleven van een 10tal sculptuurwerken en even zooveel schilderijen, een tentoonstelling, zooals Amsterdam er maar geen schijnt te kunnen krijgen, enkel voor genot een perfect geestelijk dessert na al deze schilderijen indigesties.
| |
Musea en verzamelingen
In het Nederlandsch Museum (Ceramiekzaal) is sedert korten tijd een stuk tentoongesteld, zooals men er maar zeer weinig vindt. Een groote schotel Perzisch aardewerk uit de 15e eeuw.
Een bak eigenlijk - want het is te diep voor een schotel, - gedecoreerd met een ornament van groote groene granaten op dikke stengels, waartusschen en waaromheen zich fijne ranken slingeren, buigzaam en lenig, elastisch neergeschreven, uitloopend in tulpen en zwellend tol lancetvormige bladen van olijfgroen en blauw als lapislazuli. In dit dessin is een frischheid van opzet, samen met een machtige palstaande zwaarte en een hautaine grootheid zonder weerga. Als organisch leeft het voor ons; als ontbloeiden op 't oogenblik die beide pompons statig aan hun buigende stelen, als vloeide en gleed, als vleide en spreide zich om die dikke vruchten heen het tierelierend gerank, het geurig gebloesem van stengels en waaierende tulpjes, als aanschouwden we zelf het wonder van ontstaan, het mystisch crystaliseeren van dezen schoonheidsdroom, zoo pakt ons de onverstoorbare eenheid van dit edele lijnenspel en die hoogste voornaamheid van kleur, bedolven als alles is, irreëel overtogen met den magischen glans van een wonderzachte, vetvloeiende glazuur.
Er zijn zooveel menschen tegenwoordig die prijzen besteden op de tot in 't belachelijke opgedreven veilingen van blauw porselein en wel aardig Delftsch aardewerk; maar wie eenmaal heeft leeren liefhebben wat deze schotel ons van ceramiek-versiering naar vorm kleur en stof kan leeren, die kijkt zijn goedige potjes uit de achtiende eeuw aan als bleekneuzige nakomertjes. Het schijnt mij een daad van paedagogisch gewicht voor allen die belang stellen in de eigenaardige kunst van den pottebakker, dat dit prachtig staal van oude oostersche sierkunst hier een plaats vond. Welbeschouwd houden het enkel de producten uit den besten tijd der Italiaansche ceramisten het er tegen uit en de losser geteekende maar nog guller verglaasde werken uit de periode toen men in Delft nog met kleuren werkte en niet door Japan en China van de wijs geraakt was, kunnen er naast staan zonder te verbleeken. In buitenlandsche Musea kan men lang zoeken voor men gelijkwaardige stukken vindt. De familie der Rhodosschotels, die haar versiering hieraan ontleende, is er decadent bij.
In de openbare zalen van het Prentencabinet is een aardige tentoonstelling van ornamentgravures. Nu Italianen-Duitschers-Franschen een volgenden keer komen eens Hollandsche ornament- | |
| |
graveurs aan de beurt. Dan hierover een uitvoeriger bericht.
| |
Portret van Philip V D. Kellen, door Jan Veth
Tusschen de portretten van den goedmoedig deftigen Apostool door Hodges, de pintere facie van den kneuterig-preciesen Vinkeles, het wat ingebeelde gezicht van Daiwaille, dat u aanstaart als een melancolieke kater op een regendag, hangt nu Veth's portret van den afgetreden directeur van 's Rijks Prentencabinet. De gelijkenis is perfect, dat breede gezicht als van een oud-Hollandschen Schutterkapitein met witten kinbaard en knevel, onder de welvende koepeling van den kalen schedel, geeft geheel den indruk van dien man aan wiens veelomvattend weten, wiens sterke liefde voor zijn Hollandsche prenten en prentjes de verzameling zooveel dankt. Wie hem gekend hebben zullen in die rooddoorsiepelde wangen, dat kronkelig doorwerkt geader der slapen, het stekend geborstel der wenkbrauwen nog allerlei meer eigenaardige trekken van het frappante uiterlijk terugvinden. Tot zoover v.d. Kellen en de historische beteekenis van dit portret.
Nu tot Jan Veth. Het geheel is geschilderd met die aandacht voor het innerlijk wezen van het model, met die psychologische belangstelling die Jan Veth's portretten toch altijd een niet te miskennen beteekenis zal verzekeren. Er zijn mooie plekjes in voorhoofd en oogen, overwonnen moeilijkheden in de structuur van de oude huid; maar het is niet gebonden tot één geheel in de factuur. De kop is intens doorwerkt, met duizend toetsen en kleine tikjes, terwijl halsboord en jas als uit een anderen geest geschilderd zijn, breed geborsteld, alsof er twee tijden van den schilder in aan te wijzen waren. Vergelijk Holbein en Hals in hun verschillende manier, die bij beiden onafgebroken doorgaat in al hun werken. Vergelijk wien ge wilt van de grooten, altijd is er eenheid; waarom hier niet? Maar er is iets meer storends dan de ongelijkheid van kop en romp; reeds het oor, reeds de onderlip zijn breeder en minder geacheveerd van doen dan de andere gezichtspartijen, het oor is zelfs groezelig onzuiver van teekening en modele, de onderlip mist plastiek.
En toch trots al deze bezwaren, het zijn er meer dan ik noemde, meer dan tegen het portret van den Heer Vening Meinesz waren aan te voeren, minder, heel wat minder dan men over Meschaert zou kunnen opperen, trots al dit afdingen op de gaafheid van schildering, waarvan veel van de uiterlijke schoonheid afhangt, leeft er in deze beeltenis iets menschelijks, dat van grooter gewicht is en waartegen de elegante roze gezichten van Hodges, die zooveel meer savoir faire verraden, akelig geschminkt lijken, waartegen zelfs de grappige Demmeltraadt van Daiwaille [een der beste konterfeitsels uit het begin der 19e eeuw, dien men mede in deze buurt vergelijken kan] iets zouteloos krijgt. Een intelligent beschouwen van wat er onder zijn bereik valt spreekt uit Veth's werk en groote soberheid geeft aan deze portretten dat ‘fatsoenlijke’, dat bij de meeste tegenwoordige portrettisten ver te zoeken blijft. Al dit werk is vol karakter en geest, maar het is verre van alle elegantie, derft de kracht van breeden trant en blonk tot nog toe zelden van rustige schoonheid.
Er blijft de vraag hoe staat dit jongste werk binnen Veth's oeuvre. Dit voor een anderen keer.
W.V.
| |
Uit Berlijn
Tentoonstelling van de Berlijnsche secession
De groote beteekenis die de Secession in de weinige jaren van haar bestaan verkreeg, heeft zij voornamelijk aan de voortreffelijkheid harer tentoonstellingen te danken, die bij een tamelijk goede algemeene doorslag, een reeks zeer eigenaardige werken brachten. De driejaarlijksche staat hier echter in geenen deele mee op gelijke hoogte; wel is ze in het algemeen genomen tamelijk goed, wij leven nu eenmaal in een bloeitijdperk der schilderkunst en het is inderdaad verwonderings- en
| |
| |
bewonderenswaardig hoe voortreffelijk het werk, zelfs van kleinere talenten uitgevallen is; maar een heel sterken, een heel grooten, die dingen ziet en weergeeft welke niemand buiten hem zien en weergeven kan, een zoodanige was hier niet vertegenwoordigd. En daarom zie ik er van af om in 't bijzonder eenige namen te noemen. Het beste vond men in de landschappen. Wij worden er ons hier eerst recht van bewust wat het Impressionisme en Plein-Airisme al zoo bereikt hebben. Naast het landschap komen zij het meest het binnenhuis en het stilleven ten goede; onze zintuigen zijn buitengemeen ontvankelijk geworden voor het zachte spel van lucht en licht in vertrekken met weinig harmonieuse kleuren en ook het portret staat op tamelijk aanzienlijke hoogte.
De Nederlanders hebben aan de vier jaarlijksche expositie helaas slechts een zeer gering aandeel genomen: Claus, Dubois, Jan Veth en Oppler, dat is al en zelfs deze hebben geen werk ingezonden dat om hun talent van een nieuwe zijde doet zien.
| |
Bij Keller & Reiner
heeft een tentoonstelling plaats gehad van Victor Rousseau, welke ons voor de eerte maal een overzicht over zijn geheele werk vergunde. Hoewel zijne gipsafgietsels altijd een tamelijk hard en droog effect hebben, stelden deze zoowel als zijn bronzen ons toch in slaat om een sterken indruk van zijn persoonlijkheid te ontvangen; Met deze tentoonstelling heeft Rousseau zich een welverdienden naam bij ons gewonnen.
| |
Kunstzaal Cassirer
Over de laatste expositie in dit salon, die zich op een standpunt van zuivere kunst wist te handhaven, moet ik een paar woorden zeggen, hoewel het ditmaal geen Nederlander, maar een Franschman geldt. Voor de eerste maal kwam Cézanne 's werk ons in voldoend aantal onder de oogen, Cézanne, die voor Zola's OEuvre, model gezeten heeft. Waarheid is de kern van zijn geheele wezen. Geen waarheid die haar doel ziet in het alleruiterste realisme, maar eene die in de diepste kern der dingen doordringt, die haar eigen ziel overal, in al wat haar omgeeft ontdekt en wat ze ontdekte onmiddellijk en sans phrase weet weer te geven, opdat ook onze ziel tot erkenning van die waarheid komen mag. Er waren ook heele goede dingen onder zijn portretten en enkele heerlijke stukken onder zijn landschappen, maar het grootst en verwonderlijkst van alle waren zijn Stillevens. Wanneer hij met den groosten eenvoud een roggenbrood, een keukenmes en een aarden kruik naast elkaar zet, dan is ons dit als een openbaring van zijn eigen ziel en hij is een van de onsterfelijken!
W.
| |
Uit Den Haag
Haagsche kunstkring tentoonstelling van Japansche, Chineesche en Indische kunstvoorwerpen ingezonden door de firma Kleykamp
Er is op deze expositie van Oostersche kunst die ruim 300 nummers omvat, natuurlijk veel dat alleen waarde als curiositeit heeft. Maar toch duikt onder het middelmatige, minderwaardige, vernuftige en aantrekkelijke wel eens een ding op dat dieper uw aandacht weet te boeien. Makimono's zijn er, Kakemono's, oude teekeningen afkomstig van Makimono en van de groote artisten der Kanoschool uit de 17e eeuw, oude en nieuwe Japansche bronzen, netsuké's, miniatuur snijwerken in hout, ivoor en been; er is Satzuma aardewerk, cloisonné-émail, oud en nieuw Japansch en Chineesch aardewerk, Japansch snijwerk in hout en ivoor.
En uit die veelheid treden in uw aandacht enkele dingen naar voren die de roem van deze Oostersche kunst eenigermate rechtvaardigen. Ge onderscheidt de tragische, tragisch-comische en comische elementen, die in bijna elke min of meer belangrijke kunstperiode zijn aan te wijzen. Men heeft langen tijd beweerd dat de Oostersche
| |
| |
artiest sterk idealiseerde, maar leert nu ook den reëelen kant te zien van deze kunst die haar stof zoekt in het Leven, die haar motieven ontleent aan het geestelijk beweeg van haar tijd. Men verwarde te zeer haar decoratief karakter met wat idealiseering scheen. En er zullen er nu reeds gevonden worden die enkele uitingen té reëel vinden, evenals zij de kostelijke openheid van menige Oud-Hollandsche boert plegen te veroordeelen.
No 71. - Dames zich vermakend aan de Soumida.
Vooral onder het plastische gedeelte zijn hier mooie dingen. Ik wil als typische exempels er een paar memoreeren, als de Vier vechtende blinden, bijzonder in haar aard door het even opwekken van metaphysische gedachten; de Wanhoop, waarin een geestestoestand van algemeenen aard verpersoonlijkt schijnt.
En als immer zien, wie door het uiterlijke heen den innerlijken schijn weten te ontwaren, ook in deze kunst de uitingen van een beschavingstijdperk dat naar den innerlijken kant zijner ontwikkeling genoeg overeenkomstigs heeft, genoegzaam het algemeen menschelijke uitstraalt om door de superieure geesten van elken tijd begrepen en bewonderd te worden.
H.d.B.
| |
Kunstveilingen
DE firma R.W.P. de Vries te Amsterdam, beweegt zich in den laatsten tijd veel op een gebied, dat over het algemeen in Holland onaangeroerd wordt gelaten, nl. op dat der Japansche prenten. Reeds hield zij er een veiling van, organiseerde l.l. winter een geheele expositie en heeft nu op 1 en 2 Juni weer een kleine 500 nummers Japansche prentkunst publiek verkocht. - Dat men ten onzent te weinig aandacht heeft geschonken aan voortbrengselen der Japansche kunst is niet onverklaarbaar. Onze Europeesche, en speciaal Hollandsche, kunst bestaat niet, zooals de Japansche, geheel en al uit een genieten van lijn en kleur, zij tracht veeleer met behulp van laatstgenoemde, stemmingen en aandoeningen te wekken. Zij gaat wat dieper en staat in nauwer verband met het gemoed. Het is niettemin geheel ongegrond den Japanners te verwijten, dat zij zich te veel aan het uiterlijke en decoratieve houden. Hun koude en kalme aard maakt voor hen een kunst als de onze, zij 't dan niet geheel onbegrijpelijk, dan toch onsympathiek. Echter hebben zij met hun eenzijdige opvattingen een lijn- en kleurenkunst geschapen, die ons verbaasd doet staan; wij westerlingen kunnen onder onze voorouders of tijdgenooten er geen
| |
| |
aanwijzen, die door zijn werken blijk heeft gegeven een zoo zuiver verhoudings-, evenwichts- en kleurgevoel als dat der Japanners te bezitten.
No 185. - Minesawa, provincie Sagani; op den achtergrond de Foudji.
No 143. - Vrouwen visschend aan een beek.
De meeste Japansche kunstenaars van naam waren op de veiling vertegenwoordigd, enkele met een groot aantal werken; ook van de minder beroemde uit de laatste helft der 19e eeuw was er werk, dat echter zeer onvoordeelig afstak bij al het kranige dat in de jaren 1700-1850 tot stand is gekomen. Jammer genoeg misten wij de oudste grootmeesters als Moronobu, Sukenobu en Kiyonobu. De collectie opende, als oudste specimina, met werk van Harounobu (1718-1770); deze artist kenmerkt zich door een bijzonder fraai bruin gamma, waarin bijv. no 6, Vrouw op een terras aan de Soumida, mooi was uitgevoerd (fl. 32). Dan volgden, in chronologische volgorde, o.a.: Koriousaï (no 15), Waschvrouwen, fl. 42; Kiyonaga (no 23), Courtisane wandelend met twee Kamouros, fl. 61; Massanobou, met zijn rijke compositie, voorstellend een theehuis aan de Yoshiwara, fl. 42; Outamaro, overvloedig vertegenwoordigd, (no 59), moeder met kind, fl. 30; (no 65), Strandgezicht, fl. 45; (no 66), Avondlandschap met Courtisane, fl. 35; (no 67), twee jonge vrouwen in een tuin, fl. 35; (no 71), vrouwen met een ballon spelend, prachtig sober van kleur, zie de afbeelding, fl. 90; (no 72), Nettenvisscherij, fl. 35; de zeldzame Sharakou (no 77), Acteursportret, met een buitengewone expressie, door enkele lijnen bereikt, fl. 86; Yeshi (no 88), Courtisane met volgelingen, fl. 35; Yesho (no 95), Dansende meisjes, een wellust van rose en lila, fl. 32; Yezan (no 143), Hengelende meisjes onder bloeiende boomen, een uiterst fijne compositie van rose, violet, groen, geel en zwart, in drie groepen mooi verdeeld, fl. 61. (Zie de afbeelding), Yeisen en Kounisada met hun rijke afbeeldingen van Courtisanes, geishas en prinsessen in hun
schitterende kimono of yukatan. Vervolgens de verwonderlijke Hokousaï, die zich zoo sterk van zijn kunstbroeders onderscheidt door zijn meerdere soberheid van kleur en zooveel geestiger, minder conventioneele teekening, (no 178), Strand van Tago, fl. 40; (no 181), Riviergezicht op
| |
| |
de Soumida, fl. 36; (no 185), zie repr., Minesawa met de Toudsji in het verschiet, een volledig landschap, weergegeven met niet meer dan onvermengd blauw, groen, wit en geel, fl. 60; (no 189), Duikende schelpvischsters, een zeldzame prent, zie repr., fl. 70. Ten slolte nog de met enkele markante kleuren aangegeven, forsche landschap-impressies van Hiroshigé, (no 206), De windvlaag, fl. 40; (no 228a), Album met 69 gezichten in de 60 Japansche provincies, fl. 250. Hierop volgden een aantal Surimono's, kleine, bijzonder geacheveerde prentjes meestal met zilver of goud opgehoogd, die de Japanners als invitatiekaarten of gelukwenschen gebruiken. De beste kunstenaars besteedden hieraan hun zorg, bijv. Hokousaï's leerlingen Hokkei, Gakoutey, (no 242), De beschermgoden van geschiedenis, dichtkunst, muziek en oorlog, 4 bladen, fl. 72; (no 245), verzameling van 50 Surimono's bracht fl. 175 op.
No 189. - Visschersvrouwen van Awabis.
Op 31 Mei heeft de Heer H.G. Versteeg (Boussod, Valedon et Cie) in den Haag de collectie moderne schilderijen van den Heer Blom Coster verkocht. Naast veel minderwaardigs waren er enkele zeer verdienstelijke werken, die dan ook zeer behoorlijke prijzen hebben opgebracht. Van Bosboom waren er twee schilderijen en twee aquarellen; (no 4), orgelspelende monnik, fl. 1800; (no 5), gezicht in de Groote Kerk te Alkmaar, met mooi helder licht en fijne tintjes op den achtergrond, paneeltje van 19×15 cm., fl. 1210. De twee aquarellen prijken thans in de collectie Drucker te Londen De eerste stelt een Oud-Hollandsch magistraats-interieur voor, waar boeren hun pacht komen betalen; een mooi licht valt in deze kamer, waar de toon van het bruine eikenhout overheerscht, fl. 2810; de tweede is een gezicht op het strand te Scheveningen, een voor den meester ongewoon onderwerp, wat hij echter op meesterlijke wijze, met prachtige uitdrukking van licht en atmosfeer, heeft weergegeven, fl. 3300. Hoeveel zoeter deed daartegenover een glad meisjeskopje van Bouguereau, dat toch nog fl. 2800 deed. Beter hielden Daubigny en Dupré de eer der Fransche natie hoog. De Daubigny was een krachtige opzet van hetzelfde onderwerp, als hij behandeld heeft op zijn groote schilderij in het stedelijk Museum te Amsterdam: avondschemering om een plas water, terwijl de zon achter een strook boomen verdwijnt. De avondlucht vormde één rijke kleur combinatie, 't landschap zelf was nog wat erg weinig doorgevoerd, fl. 4020. De Dupré was een veel compleeter werk. Een uitgestrekt, vlak landschap, met water op den voorgrond, overwelfd door een met zware wolken bedekte lucht. Heerlijke tinten sluimerden overal in die groene weiden en mollige ronde boomgroepjes. Het stuk werd het eigendom van de heeren Arnold en Tripp voor fl. 18300; de eenige Israëls, een klein stukje van geen bijzondere qualiteit, voorstellend
een meisje met haar kleine zusje bij een haard, werd voor fl. 3400 aan dezelfde firma toegewezen. Het bekende onderwerp van J. Maris, een visschersschuit recht van voren gezien, op 't strand liggend, kochten de heeren Tooth voor fl. 12400; Van Willem Maris waren er twee zeer uiteenloopende werken; één nl. uit 1863, drinkende koeien, dat een sterken, Franschen invloed verried, vooral aan Troyon herinnerde, fl. 1510; het andere, eendjes in het riet, was een goed specimen van het bekende type uit lateren tijd, fl. 4200. Een charmant stukje van Mauve was no 24, grazende schapen bij kreupelhout; hoewel van zeer bescheiden afmetingen en zeer eenvoudig opgevat, bezat het alleraantrekkelijkste, fijne qualiteiten, fl. 6600,
| |
| |
(Knoedler). Een oppervlakkige Mesdag, bommen in zee, fl. 1500, en een werk van Pasini, Vóór den Moskee, fl. 2700, besloten de serie van dure meesters. Van de enkele oude schilderijen valt te vermelden een geaffecteerd stuk van Adriaan Van der Werff, de boetvaardige Magdalena, voor fl. 400.
Nog moeten wij melding maken van een antiquiteitenveiling op 17 en 18 Mei door den Expert Schulman te Amsterdam gehouden. Zij bevatte den inboedel van het kasteel Biljoen en de Verzameling-Alberda van Ekenstein uit Groningen. Op allerlei gebied was er iets kostbaars, bijv. onder de meubelen: een compleet salon-ameublement in late Louis XIV-stijl, fl. 2970; (no 7), een renaissance-kast met inspringend bovenstuk, fl. 530; (no 16), een boekenkast in goede Engelsche Louis XVI-stijl, fl. 520. Onder het Chineesch porselein: een courant, uit 100 stuks bestaand, blauw servies, fl. 775; een paar fijne Fransche punt potjes met deksels, fl. 900; en twee dito bekertjes, fl. 400. Onder het Europeesch porselein: een groot en druk garnituur van laat-Meissener, bestaande uit een jardinière en twee vazen, fl. 750; een soepterrine uit een beter tijdperk, met gezichten in Hollandsche steden, fl. 250. Van het vele Delftsch noemen wij: (n0 230) een stel van 2 flesschen en een pot met een rijk cachemire-décor, fl 600; (no 242), een paar polychrome bordjes met scheepjes, door Dextra, fl 236; (no 243) een beeldje van een doedelzakspeler, fl. 365; (no 244), een fraai geëmailleerd beeldje van een haan fl. 240; (no 245), een Pynackerschotel met Chineesch décor, fl. 255; (no 316), een fraaie, blauwe schotel, gedecoreerd met figuren in een landschap fl. 270; en (no 657), een curieuse schotel van zg. zwart Delftsch, fl. 200. Onder het zilver liep in het oog een zilveren lepel met gezicht op het oude Amsterdamsche Stadhuis en gemaakt in ‘'t yaerder inwying vant nieuw stadthuis den 29 July 1655’. fl. 200. Eenige oude schilderijen sierden daarenboven de wand; over 't algemeen waren deze laatste wat boud gecatalogiseerd. Echter waren er drie onder van onbetwijfelde
authenticiteit en zuiverheid, nl. (no 722), Nicolaas Maes, meisje met twee hertjes in een park, fl. 1250; (no 725), Pieter Neefs, een aardig kerkinterieur, fl. 440; en (no 731), Otto Marsens van Schrieck, Insecten en reptilen, fl. 240:
F.V.H.
|
|