Onze Kunst. Jaargang 3
(1904)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Vier cartons van Barend van OrleyIN zijn Schildersboeck zegt van Mander, sprekende van Bernard of Barend van Orley, dien hij Bernard van Brussel noemt: ‘Daer zijn cortelinghe in Hollandt in den Haghe ghebraeght, bij Syne Exellentie graef Maurus, sesthien stucken geschilderde Tapijtpatroonen, die van Bernardt seer wel en constigh syn ghehandelt; op elck deser comt een man oft vrouw (voor) groot als 't leven, wesende het gheslacht en afcomst van het huys van Nassouwe nae 't leven.’ Naar die tapijtpatronen werden, zooals van Mander verder meêdeelt, op last van prins Maurits, olieverfschilderijen vervaardigd door den schilder Hans Jordaen van Antwerpen. Alphonse Wauters, die aan den bekenden Brusselschen meester een uitvoerige studie heeft gewijdGa naar voetnoot(1) maakt ook, in hoofdzaak op gezag van van Mander, melding van de behangselpatronen en de daarnaar door Jordaen vervaardigde olieverfschilderingen. ‘Les tableaux de Jordaens et leurs modèles,’ zoo besluit hij zijn mededeelingen op dit punt, ‘existent encore, suivant toute apparence, dans les greniers de l'un ou l'autre palais de la maison de Nassau ou des princes qui lui sont apparentés. Les tentures qui étaient tissées d'or et d'argent, ornaient jadis le château de Bréda; mais, du temps de Descamps, elles avaient disparu, au moins en partie, par suite de vols considérables commis par la fille du concierge du château.’ Een historisch onderzoek in andere richting stelde mij toevallig in de gelegenheid de veronderstelling en de mededeelingen van Wauters te toetsen aan de vermoedelijke waarheid. Daarbij kwamen niet alleen eenige verrassende bijzonderheden aan het licht over een zeer belangrijk werk van den Vlaamschen meester, maar werden tevens enkele der cartons van Orley, waarvan van Mander reeds mel- | |
[pagina 9]
| |
ding maakte, teruggevonden. De aangetroffen historische bijzonderheden mogen, als bijschrift bij de reproductiën dier cartons, hieronder een plaats vinden.
Van Orley werkte in opdracht van graaf Hendrik III van Nassau, toen hij zijn behangselpatronen ontwierp, waarvan van Mander vertelt. Deze graaf Hendrik was een prachtlievend en kunstlievend heer, wiens eigen middelen, maar nog meer, wiens schatrijk derde huwelijk met Mencia de Mendoza, eenige erfgename van den bekenden aartsbisschop van Toledo, Gonzalès de Mendoza, hem veroorloofden op zijn kasteel te Breda te leven op vorstelijken voet. De weelde aan het hof van dezen opperkamerheer en vertrouwden raadsman van Karel V grensde aan het fabelachtige. Een stoet van edellieden omringde steeds de gravin; men at uit gouden vaatwerkGa naar voetnoot(1). Bovendien was het Nassausche hof te Breda de plaats, waar de vele kunstenaars en geleerden, met wie de graaf op zijn talrijke reizen met den keizer had kennis gemaakt, elkander ontmoetten, en daardoor het middenpunt van een opgewekt geestelijk leven. Ludovicus Vives behoorde tot den hofstoet der gravinGa naar voetnoot(2). Eobanus Hessus, van wien we een gedicht kennen op graaf Hendrik, zal ook geen vreemde zijn geweest in diens huis. De geleerde Nicolaus Everardi, voorzitter van het hof van Holland, later van den Hoogen Raad te Mechelen, was een vriend van den graaf, en het ligt voor de hand dat zijn drie zonen, die allen als latijnsch dichter bekend zijn geworden, verkeerd zullen hebben aan het Bredasche hof. Van den jongste en meest beroemde, Johannes Secundus, den dichter van de Basia, weten we het zeker, uit een brief, dien hij richt aan zijn vriend Jan van Schorel, waaruit we tevens vernemen van de vriendschappelijke verhouding tusschen zijn vader en graaf HendrikGa naar voetnoot(3). Zelfs Erasmus kende den graaf en het is dus niet onmogelijk dat ook de voet van dezen beroemden humanist het gastvrij erf der Nassau's te Breda zal hebben gedruktGa naar voetnoot(4). De vorstelijke staat, dien graaf Hendrik voerde, was zeker niet vreemd aan zijn, slechts korten tijd nog vóór zijn dood genomen besluit, om te Breda een geheel nieuw paleis te stichten, waarvan het ontwerp werd opgedragen aan den beroemden Italiaanschen kunstenaar Bologna. Als diens medewerkers bij den houw en de inwendige | |
[pagina 10]
| |
inrichting worden genoemd Jan van Schorel en Barend van Orley, de laatste voor het ontwerpen van patronen voor wandbehangen, waarin hij een meester was. Het is zeker te betreuren dat de vroegtijdige dood van den graaf (1538) de voltooiïng van diens Bredaasch kasteel heeft belet, dat, naar de bedoelingen van den stichter, een bouwwerk zou zijn geworden, waarvan men in deze landen de wedergade te vergeefs zou hebben gezocht. De ontwerpen van Orley bleven dus ook onuitgevoerd; zelfs geraakten, in de troebele tijden die volgden, de behangselpatronen zoek, om eerst een eeuw later te worden teruggevonden. Nadat prins Maurits eerst naar de oorspronkelijke modellen van Orley de olieverfschilderingen had doen vervaardigen, waarvan van Mander spreekt, gaven hij of zijn onmiddellijke opvolgers ten slotte den last, naar de oorspronkelijke bedoeling van den ontwerper, de kostbare weefsels te doen vervaardigen, die langen tijd een sieraad waren van het Prinsenhof te Breda. Volgens van GoorGa naar voetnoot(1), die de wandbehangen ongetwijfeld met eigen oogen heeft gezien, stelden deze niet alleen voor - allen levensgroot en te paard - graven en gravinnen van Nassau, maar ook prinsen en prinsessen van Oranje, eene mededeeling, die er op wijst, dat de oorspronkelijke ontwerpen van Orley, alvorens ze werden uitgevoerd, door latere hand werden aangevuld. Dit vermoeden wordt bevestigd - en we vinden hierbij tevens een spoor, dat merkwaardig aansluit bij de mededeelingen van van Mander - door een post in de ordonnantieboeken van prins Frederik Hendrik van 1 Augustus 1638, waarbij machtiging wordt verleend om aan Geraert van Honthorst, schilder, te betalen ‘de somme van 2200 guld, ter sake van 4 cartons off patroonen van Hooge Loffel. Memorien de Heeren Prinsen Willem, Philippe Guilleaume ende Maurits ende van S.H. om Tapijten naar te wercken, bij hem door last van S.H. gemaeckt ende gelevert, yder van 550 guld., maeckende te samen de somme van 2200 guld.’Ga naar voetnoot(2) Uit dezelfde ordonnantieboeken vernemen we dat althans een viertal der wandbehangen op last van prins Frederik Hendrik werd uitgevoerd. Den 20en Mei 1639 wordt namelijk ‘gedepescheert op 't contract gemaeckt met Maximiliaen van der Gucht, Mr Tapitsier, wonende tot Delft, voor het maecken ende leveren van 4 stucks tapisserijen van den huyse van Nassau tot 26 guld. de elle, ordonnantie ter somme van 4992 guld. door dien de selve bij metinge groot zijn bevonden 192 ellen viercant, bedragende over de voorn. 192 ellen tot 26 guld. de elle 4992 guld.’Ga naar voetnoot(3) De prins was zelfs zóo | |
[pagina t.o. 10]
| |
BAREND VAN ORLEY: Adolf van Nassau, Roomsch keizer, en Imagina van Limburg, zijn gemalin
(München, Pinakotheek, Prentenkabinet). | |
[pagina t.o. 11]
| |
BAREND VAN ORLEY: Voorstelling uit het huis van Nassau. [Otto I(?) en Agnes van Solms(?)].
(München, Pinakotheek, Prentenkabinet). | |
[pagina 11]
| |
voldaan over de uitvoering, dat aan meester van der Gucht en zijn gezellen werden toegeteld 100 gulden, ‘die S.H. aen deselve tot eene vereeringe is schenckende, wegens het maecken van 4 stucken tapytseryen van den huyse van Nassau.’Ga naar voetnoot(1) Dat de wandbehangen, al wordt het in de ordonnantieboeken niet uitdrukkelijk vermeld, voor het kasteel van Breda bestemd waren, mogen we wel aannemen door de beschrijving, die van Goor er later van geeft en door de overweging dat het zeker niet vreemd is dat, na de herovering van Breda in 1637, het Prinsenhof aldaar, alvorens het weder tot stadhouderlijk kwartier werd bestemd, aanmerkelijk zal zijn opgeknapt en versierd. Want het was, terwijl Breda in Spaansche handen was, 12 jaren achtereen een doorgangshuis geweest voor vreemde bezettingen, die telkens bij hun vertrek, wat los en vast was hadden medegenomen. En juist na 1637 werd het blijkbaar weder met voorliefde en herhaaldelijk de verblijfplaats van het stadhouderlijk gezin. Amalia van Solms vertoefde meermalen te Breda, soms geheele zomers achtereenGa naar voetnoot(2) en opende er o.a. in persoon de nieuwe Illustre Schole, waarmede de prins die stad in 1646 begiftigde. Dat juist zij bijzondere zorg had voor de kostbare wandbehangen blijkt nog eigenaardig uit de briefwisseling, door die vorstin later gevoerd over het afstaan van het kasteel van Breda voor den vredehandel van 1667. Hare kasteleine schrijft zij daarbij onder meer persoonlijk aan dat zij ‘wel goede sorge sal hebben te dragen dat de meubelen en toebehooren wel worden opgesloten en bewaart, in sonderheyt de tapijten, die aldaer zijn van thuys van Nassau, sonder aan yemandt bekent te maken dat deselve daer sijn...’Ga naar voetnoot(3) Ware het niet dat van Goor, dien we reeds aanhaalden, nog melding maakte van de behangsels, wij zouden, na den laatstaangehaalden brief van Amalia van Solms, hun spoor geheel en al zijn kwijt geraakt. Wauters vermoedt, op gezag van Descamps, dat zij bij een diefstal, door de dochter eener kasteleine van het Bredasche kasteel gepleegd, zijn verloren gegaan. Waarschijnlijk komt ons dit - na raadpleging van de oude Nassausche domeinarchieven - niet voor. Uit die archieven blijkt wèl dat in 1712 een belangrijke diefstal plaats had, door de dochter der kasteleine gepleegd met een dienstmaagd als complice, maar het gestolene bepaalde zich, blijkens een brief van den rentmeester tot ‘behangsels, ledikanten, deekens, spreyen, linnens en diergelijke tilbare goederen’,Ga naar voetnoot(4) terwijl het geheele bedrag van | |
[pagina 12]
| |
hetgeen op het gestolene door een pandhouder werd voorgeschoten, alle renten inbegrepen, 791 gld 12 penn. bedroeg, voor welk bedrag al het gestolene ten slotte weder werd ingelost. Waren bij den diefstal de kostbare tapijten zoekgeraakt, dan zou de rentmeester daarvan zeker in het bijzonder hebben melding gemaakt, en had ook van Goor ze niet meer kunnen vermelden, die zijn beschrijving van Breda eerst in 1732 te boek stelde. Waar de wandbehangen dan bleven? Wij vermoeden dat zij bij de verbeurdverklaring van de stadhouderlijke goederen in 1795 het lot deelden van den overigen inboedel van het Bredasche kasteel: in schuiten gepakt ging toen alles naar den Haag om aldaar publiek te worden verkocht. Sic transit... Niet onmogelijk blijft het altijd dat de kostbare weefsels, toen in vreemde handen geraakt, nog bestaan, en hier of daar zijn opgehangen ter versiering van een landhuis of kasteel. En evenmin onmogelijk is het dat de tegenwoordige eigenaar zich niet eens bewust is van de historische waarde, die zij vertegenwoordigen voor het roemruchtige stamhuis, waarvan zij eens den trots uitmaakten. Mochten deze regelen hem wijzer maken, zoo zou daardoor nog de kans open blijven dat meer licht, dan wij thans kunnen bijbrengen, werd ontstoken over een stukje kunstgeschiedenis uit een tijdperk, dat het volle licht zoo volkomen waard is.
* * *
Doch niet alleen van de hierboven beschreven tapijten, maar ook van de oorspronkelijke modellen van Orley scheen tot voor korten tijd het spoor geheel verloren. Wauters spreekt het vermoeden uit, gelijk we reeds aanhaalden, dat zij nog wel te eeniger tijd aanwezig zouden blijken op de zolders van een of ander Nassausch paleis en uit den slaap der vergetelheid zouden ontwaken. Tot zekere hoogte is zijn vermoeden bewaarheid. Althans van vier der oorspronkelijke cartons van Orley is het gebleken dat zij nog aanwezig waren, zooal niet op de rommelkamer van een vorstelijk paleis, dan toch op een plaats, van waar zij tot meer algemeene bekendheid konden worden gebracht. Reeds eenige jaren geleden gaf Hirth in zijn Kulturgeschichtliches Bilderbuch eene Darstellung aus der Geschichte des Hauses NassauGa naar voetnoot(1), naar een carton van Barend van Orley, aanwezig in de oude Pinakotheek te München. De speurzin van den heer E.W. Moes, thans Directeur van 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam, deed de rest. Naar diens aanwijzingen en met de medewerking van Dr W. Schmidt, Directeur van het Prentenkabinet van de oude Pinakotheek, | |
[pagina t.o. 12]
| |
BAREND VAN ORLEY: Voorstelling uit het huis van Nassau. [Hendrik I (?) en Adelaïde van Heinsberg (?)].
(München, Pinakotheek, Prentenkabinet). | |
[pagina t.o. 13]
| |
BAREND VAN ORLEY: Hendrik III, graaf van Nassau, heer van Breda, en zijn drie gemalinnen:
Françoise van Savoye, Claudine van Chàlons en Mencia de Mendoza. (München, Pinakotheek, Prentenkabinet). | |
[pagina 13]
| |
mocht het mij gelukken photografiën te bekomen van het viertal cartons van Orley, dat daar aanwezig bleekGa naar voetnoot(1). Alles wijst er op dat we hier te doen hebben met de ontwerpen, door Orley in opdracht van graaf Hendrik III van Nassau uitgevoerd ter versiering van diens kasteel te Breda. Blijkens inschriften, boven de cartons aangebracht, stellen zij voor de graven Otto, Adolf (de keizer), Johan en Hendrik, allen met hunne vrouwen. Waarschijnlijk echter bevatten die inschriften - wel met oude doch met latere hand geschreven - onjuistheden. Zoo staat het o.a. ontwijfelbaar vast dat de man met de drie vrouwen niet een Johan is, zooals het opschrift luidt, maar graaf Hendrik III zelf, de eenige der oudere Nassau's, die drie vrouwen heeft gehad. Behalve het aantal vrouwen stellen nog allerlei andere bijzonderheden in het licht dat deze afbeelding graaf Hendrik geldt. Zoo o.m. de kleederdracht der verschillende personen en de baarddracht van den graaf, die in overeenstemming zijn met de gebruiken van den tijd; ook de omstandigheid dat de derde vrouw op een muilezel gezeten is, wat op hare Spaansche afkomst wijst. Eindelijk is een zekere gelijkenis van graaf Hendrik's portret met andere afbeeldingen van dien vorst uit den tijd zelven niet te miskennen: de voorstellingen bijv. van Péril en Hogenberg van de intocht van Karel V en paus Clemens VII te Bologna in 1530, bij gelegenheid van de kroning des keizers tot koning van LombardyeGa naar voetnoot(2). Op elk dezer prenten komt graaf Hendrik onder de hoofdpersonen voor; als opperkamerheer des keizers rijdt hij onmiddellijk achter dezen en den paus Het is van te meer belang juist van het hierbedoelde carton de identiteit der daarop voorgestelde personen vast te stellen omdat deze afbeelding in historisch opzicht verreweg de belangrijkste der aangetroffen teekeningen is. De schilder toch werkte in opdracht van den graaf zelven, wiens tijdgenoot hij was; het mag dus zeker wel worden aangenomen dat we hier inderdaad met portretten van hem en zijn vrouwen te doen hebben, in tegenstelling met de andere voorstellingen, die, betrekking hebbende op veel oudere Nassau's, meer dan | |
[pagina 14]
| |
waarschijnlijk enkel aan de phantasie van den ontwerper zullen zijn ontleend. Behalve van den graaf bezitten we dus in dit carton afbeeldingen van Françoise van Savoye, Claudine van Châlons en Mencia de Mendoza.Ga naar voetnoot(1) Ons boezemt de middelste vorstin - van wie, voor zoover we weten, geene andere afbeeldingen bekend zijn - de meeste belangstelling in, omdat zij het leven schonk aan den zoon, die het eerst den roemrijken Nassauschen naam verbinden zou aan den prinsentitel van Oranje: René van Châlons. Deze René was dus de eerste prins van Oranje-Nassau: de voorganger van den Zwijger; de eerste tevens uit zijn geslacht, die, als een roemruchtig voorbeeld voor allen, die na hem zouden komen, op jeugdigen leeftijd nog, de eer der Nederlandsche wapenen zou koopen met den dood....Ga naar voetnoot(2).
Dezelfde wensch, die ten opzichte van de tapijten werd geuit, moge ook ten aanzien van de oorspronkelijke patronen worden neergeschreven: dat de hier gegeven bijzonderheden er iets toe mochten bijbrengen om ook de overige cartons van Orley, indien deze nog bestaan, of de door Jordaen of Honthorst vervaardigde navolgingen, aan het licht te brengen! De gelukkige bezitter, of de beheerder der openbare verzameling, die ze zal wekken uit hun rust, zal zeker de Redactie van dit tijdschrift bereid vinden om ook die werken tot meer algemeene bekendheid te brengen, en mij om er de lotgevallen van na te gaan, of bij de reproductie de aanteekeningen te stellen, waartoe ze mochten aanleiding geven. Dordrecht. Th. M. Roest van Limburg. |
|