| |
| |
| |
| |
De teekeningen der Vlaamsche meesters (slot.)
De penteekenaars der XVIIIe eeuw
MET de xviiie eeuw loopt de bloeitijd der Vlaamsche Schilderschool en meteen die der groote teekenaars ten einde. Van de verwaterde uitloopers van den machtigen Rubensstam en van de nuchtere waarnemers van het huiselijke leven, die in dien ongenadig langen tijd van verval leefden, wordt hier en daar ook wel een teekening aangetroffen worden, maar niemand laat er zich aan gelegen en ik heb het zonder belang geacht er vele opzoekingen naar te doen.
In die eeuw van onvruchtbaarheid is er echter ergens een eigenaardig spruitje opgeschoten, dat zijn bescheiden leven geleefd heeft in den beperkten kring van eerzame burgers, dat zijne dagen van bloei gekend heeft en dat op het einde der eeuw ten onder gegaan is in den storm, die zooveel oneindig machtiger planten heeft ontworteld en meegerukt. Op dit nederig spruitje wilde ik de aandacht trekken.
In al de Antwerpsche kerken bestaan er godsdienstige genootschappen, broederschappen genaamd, wier leden zekere verplichtingen op zich nemen: het H. Sacrament te vergezellen dat naar de zieken gedragen wordt, regelmatig den eenen of anderen kerkelijken dienst bij te wonen, te zorgen voor de vereering van den eenen of anderen heilige, te bidden voor de overledenen, les te geven in den catechismus enz. Al die broederschappen kiezen jaarlijks hun bestuur en veranderen bij die gelegenheid van deken of prefekt of hoofdman zooals zij hunnen voorzitter noemen. Elke deken laat zijn naam en die zijner medebestuurders opschrijven in het jaarboek van het broederschap en draagt dan zorg dat het blad, welk zijn bestuur moet vereeuwigen, op de eene of andere wijze worde opgeluisterd. Elk jaar ook, gedurende het Octaaf van den heiligen patroon wordt het boek, geopend op de jongste bladzij, in de kerk tentoongesteld. Het was meer bepaald
| |
| |
in de Antwerpsche kerken dat die gewoonte bestond, onze opzoekingen in andere Vlaamsche steden hebben ons daar niets van dien aard laten ontdekken.
Het oudste der ons bewaarde registers is dat van het broederschap van ‘O.L.V. van Goed Succes’ in de Borchtkerk of St-Walburgiskerk, welke in den Franschen tijd werd afgebroken, maar waarvan de boeken naar de Preekheeren- (St-Paulus-) kerk overgebracht zijn. Bedoeld boek vangt aan met het jaar 1657; dan komt het register van de Veertiendaagsche Berechting in het Zuiderkwartier van O.L.V. kerk aanvangende in 1672, en dat van de Veertiendaagsche Berechting in de Borchtkerk beginnende met 1675. De overige vangen aan in de eerste helft of in het midden van de achttiende eeuw, niet dat de broederschappen eerst toen ontstonden, maar de oudere jaarboeken zijn ons niet bewaard gebleven. Die boeken zijn over het algemeen lijvige folio's, in later jaren in statige lederen banden, dikwijls met zilveren beslag, gebonden. In die der rijke broederschappen, want er zijn er aristocratische en democratische onder hen, zijn de teekeningen op perkament, in de andere op papier. In de voornaamste van alle, zooals die van de Veertiendaagsche Berechting in de twee kwartieren van O.L.V. parochie, worden dikwijls de portretten der hoofdmannen behoorende tot de hooge geestelijkheid of leden van adellijke familiën, alsook hunne wapenschilden, tot opluistering op het jaarblad in waterverf geschilderd. In de overige zijn het regelmatig penteekeningen, weleens met inkt gewasschen, die de bladen versieren.
In den beginne en namelijk in de xviie eeuw bestaan die penteekeningen eenvoudiglijk uit schoonschrift, kunststukken van schoolmeesters, virtuozen in het pennewippen, die de belangrijkste letters of regels van hun pronkstuk met weelderig tierende krullen omrankten. In de eerste jaartientallen der xviiie eeuw groeien uit de gestrikte letters echte beeldletters, waarvan de hoofdstijlen gevormd worden uit menschenfiguren of bladwerk of fantazie-ornamenten. Omstreeks het midden der eeuw ontstaat het gebruik, het blad geheel of grootendeels in te nemen door geteekende figuren en aan den tekst enkel een ondergeschikte plaats in te ruimen. Nu eens waren de voorgestelde onderwerpen kopieën van gravuren naar de groote Antwerpsche schilders, dan weer tooneelen van eigen vinding. Dit duurde aldus tot den inval der Fransche republikeinen. Na het heropenen der kerken komt het oude gebruik weer in voege, maar de school der penteekenaars is uitgestorven en wat hare vervangers leveren heeft geen eigenaardigheid meer; er wordt veel knoeiwerk gefabrikeerd en waar zich hier en daar nog een stuk van waarde voordoet staat het alleen in het mengelmoes van onsamenhangende dingen.
Het oudste register is, zooals wij zegden, dat van Onze Lieve
| |
| |
Vrouw van Goed Succes, in de St-Walburgiskerk. Van 1657 tot 1664 zijn de bladen eenvoudig in schoonschrift vervaardigd: in 1665 verschijnen de kunststukken der schoolmeesters met krullen om de letters; gaandeweg worden deze weelderiger en meer ingewikkeld; in 1680 treffen wij voor het eerst figuurtjes in de letters en den naam van den kunstenaar aan. Hij heet ‘Franciscus Hermannus Moreus van Antwerpen.’ Op het blad van 1683 voegt hij bij zijn naam den titel van ‘schrijfmeester der zelve stadt.’ Tot in 1690 zet hij zijn medewerking voort. Hier en daar luistert hij zijn bladen op met goud en kleur en mengt een heiligenfiguurtje in zijn pennewippen. Op het einde der zeventiende eeuw wordt zijne taak overgenomen door Jan Baptist Wynants, die van 1693 tot 1700 bladen met schoonschrift en kleur leverde.
MICHAEL CABBAEY: Portret van bisschop Petrus-Josephus Francken Sierstorff.
(Veertiendaagsche Berechting. O.-L.-V. Parochie Zuid, 1711).
Van 1690 tot 1700 vervaardigde dezelfde ‘Jan Baptist Wynants
| |
| |
gesworen spraeck-en schrijffmeester deser Stadt van Antwerpen’ bladen met kunstschrift in het register van het broederschap der Veertiendaagsche Berechting in de Borchtkerk.
Van 1672 dagteekent het eerste blad uit ‘den Boek van de Medebroeders ende Medesusters alsoock Eygen lichtdraeghers van het vermaert Broederschap der Veertiendaagsche Berechting in het Zuyt Quartier (van O.L.V. parochie) binnen Antwerpen.’ Het is een geteekend portret, miniatuurachtig fijn van uitvoering en onderteekend door Jan-August van der Goes, die als vrijmeester in de St-Lucasgilde in 1694-5 aanvaard en in de Liggeren ingeschreven werd met den titel van ‘Verlichter ende Schilder.’ In 1713 leverde hij in hetzelfde boek het portret van den prefect Joannes Baptista van der Afvyn en in 1718 dat van kanunnik Joannes F. van der Aa. De man was geen penteekenaar, maar bezat een onbetwistbaar talent van portrettist in miniatuur en omgaf zijn conterfeitsels met smaakvolle omlijstingen.
In 1708 vinden wij in hetzelfde boek een portret van den hoofdman Henricus Ullens in kleur, met twee engeltjes in de omlijsting, onderteekend ‘Mic. Cabbaey fecit’ en in 1711 dat van Petrus-Josephus (Francken Sierstorff) bisschop van Antwerpen, heel fraai en porselemachtig in waterverf geschilderd door denzelfde. In het boek van de Veertiendaagsche Berechting O.L.V. Noord leverde hij nog zeven portretten, waarvan het jongste het jaartal 1734 draagt. Michiel Cabbaey werd als verlichter-leerjongen in de Liggeren van St-Lucas ingeschreven in 1672-3 en als meester-afzetter aanvaard in 1675-6; hij stierf in 1722.
In hetzelfde register treedt voor het eerst op in 1722 Henri Casteels. Deze is een echte en een der twee of drie uitmuntende penteekenaars. Hij werd als meester verlichter in 1732 in de Liggeren der Sint Lucas gilde ingeschreven en jarenlang leverde hij pronkbladen aan verscheiden broederschappen. Zijn werk van 1722 is reeds een zeer fraai stuk met vignetten en beeldletters versierd. Voor het daaropvolgende blad van 1723 levert hij een miniatuurportret van Joannes-Walterus Eelken, gedagteekend 1731; in 1730 het portret van bisschop Carolus d'Espinosa; in 1750 dat van bisschop Dominicus de Gentis. Tot in 1757 vinden wij van tijd tot tijd bladen van hem in hetzelfde boek. Van 1727 tot 1756 levert hij elk jaar eene plaat voor het boek der Veertiendaagsche Berechting in St-Walburgiskerk; van 1750 tot 1757 voor het Rekenboek van de Confrerie van het Alderheiligste Sacrament, in 1754 en 1755 voor het register der Confrerie der Christelijke leering in dezelfde kerk. Veel werkte hij ook voor de broederschappen in de parochie van St-Jacobs. Voor de Veertiendaagsche Berechting teekende hij daar van 1735 tot 1752 tal van prachtige platen, voor het Broeder- | |
| |
schap der Geloovige Zielen en voor dat van den Gelukzaligen Doodstrijd vervaardigde hij er ook verscheiden. In het register van het Broederschap van O.L.V. van Loretten, dat zijn zetel had in St-Juliaans Gasthuis, leverde hij in 1751 een groote plaat op perkament en onderteekende die met zijn naam. De vorige bladen van hetzelfde boek gaande van 1702 tot 1751 zijn alle van ééne hand en in eens geschreven; geen twijfel of heel dat meesterlijke werk, ofschoon zijn naam niet dragende, werd ook door Casteels vervaardigd.
HENDRIK CASTEELS: Versierde letters,
(O.L.V. van Loretten - St. Julianus Gasthuis, 1745).
Wij noemden zijn werk meesterlijk en dien naam verdient het wel. Eene eigenaardigheid van hem is het bezigen van allerlei menschelijke figuren tot het vormen van letters. In het blad van 1728 der Veertiendaagsche Berechting in O.L.V. parochie Noord, doen de twaalf Romeinsche keizers dienst als beeldletters; in het titelblad van het broederschap van O.L.V. van Loretten vormen vijf kerkvaders de stijlen van het woord BOECK; in het blad van 1745 in hetzelfde register wordt de naam van den hoofdman COECK versierd met dezes wapenschild, met het beeld van O.L.V. van Loretten en met vier zinnebeelden van de vier werelddeelen. In het blad van 1751 uit het register van het Broederschap der Geloovige Zielen in St-Jacobs zijn de letters GASPAR gebouwd uit de personnages der Aanbidding van de drie Koningen. Rond vele zijner bladen teekende hij lijsten in rocaille-stijl, die uitmuntende staaltjes leveren van dien decoratieven trant: zoo doet hij in het reeds gemelde blad van 1751, zoo nog in de titelplaat van het register van O.L.V. van Loretten. In deze laatste vindt men een staaltje zijner oorspronkelijke samenstellingen: het huisje van Maria, dat van Nazareth naar Loretten wordt overgedragen door de engelen, met de kerk van Loretten en een pelgrim in het benedendeel. In de titelplaat van het Register van het Broederschap der Geloovige Zielen in St-Jacobs teekent hij die kerk en een kerkhof; de Tijd houdt de draperij vast, waarop de titel geschreven staat. Het woord ZIELEN vertoont in zijn letters het Vagevuur, den Dood, den Tijd en drie biddende Zielen. Een ander merkwaardig stuk is de groote plaat, die hij in 1735 voor het Broederschap der Veertiendaagsche Berechting in St-Jacobs teekende. Zij verbeeldt het offer van Noë en den Zondvloed in eene rijke omlijsting en draagt het opschrift:
| |
| |
Inv. et calamo fecit Henr. Casteels. Al die werken getuigen van goeden smaak, van gelukkige, decoratieve vindingskracht. Het zijn daarbij en in de eerste plaats kunststukken van uitvoering: de microscopische figuurtjes, de ornamenten en bloempjes zijn inderdaad bewonderenswaardig van fijnheid in de trekjes en van smeltendheid in de tinten.
HENDRIK CASTEELS: De Communie van den H. Guilielmus.
(Veertiendaagsche Berechting, St. Walburgisparochie, 1751).
Onmiddellijk nadat Casteels zijne medewerking staakte aan het Register der Veertiendaagsche Berechting in het Zuiderkwartier van O.L.V. trad daar Antoon Overlaet op. Hij is de groote, de beroemde man in de dichte schaar van de kleinkunstenaars; hij is de eenige onder hen, die tot nu toe gekend was en dit wellicht minder om zijne grootere verdiensten dan omdat zijne werken oneindig talrijker en ook in veel wijderen kring verspreid waren. Overlaet werd geboren in 1720 en den laatsten dag van dit jaar gedoopt; den 15en September 1761 werd hij als meestergraveur in de Sint Lucas Gilde ontvangen. Den 17en December 1774 stierf hij. Hij was eigenlijk maar zeer weinig een graveur en wij kennen slechts drie etsen van hem: een naar eene ets van Rembrandt en twee naar teekeningen van denzelfden meester. Zijn ware kunst was het penteekenen; hierin overtrof hij al zijne Antwerpsche voorgangers en werd door geen latere vakgenooten in de
| |
| |
H. CASTEELS: Gecalligrafeerde bladzijde.
(Geloovige Zielen - St. Jacobs, 1751).
| |
| |
schaduwe gesteld. Ontelbaar zijn zijne bladen: bij een enkel verzamelaar, den heer Henri Schuermans te Antwerpen, vonden wij er ongeveer twee honderd. Het moet wel zijn dat er in zijn tijd groote vraag was naar die meestal kleine stukjes en hij er een middel van bestaan in vond, want zeker besteedde hij er heel zijn leven aan. Hij kopieerde veel gravuren van vroeger meesters naar Teniers, naar Brouwer, naar Vloeren Breughel, Paul Bril en Saftleven; hij bootste de etsen van Rembrandt na en de groote platen gesneden door de graveurs die onder Rubens' leiding naar zijn schilderijen werkten; de platen van Vorsterman teekende hij bij voorkeur na. Hij conterfeitte enkele personen en teekende ook wel eens, maar zelden, naar de natuur.
Tot zijn belangrijkste werken behooren zijne groote platen geteekend voor de broederschappen; hij leverde er aan de Veertiendaagsche Berechting van O.L.V. Zuidkwartier in 1757, 1758, 1762, 1764, 1765; aan hetzelfde Broederschap in dezelfde kerk, Zuidkwartier, in 1761 en 1762; aan de Veertiendaagsche Berechting in St-Walburgiskerk van 1757 tot 1773; aan het Broederschap van denzelfden naam in St-Jacobs in 1751; aan het Broederschap van O.L.V. van Loretten in 1756, 1758, 1760 tot 1763, in 1769 en 1773, verder aan tal van andere kerkelijke en burgerlijke vereenigingen. Die platen noemde hij gemaakt ‘à la plume noble;’ losser bewerkte stukjes doopte hij wel eens met den titel ‘à la plume hardie.’ Onder de teekeningen in de registers der Broederschappen treft men verscheiden kopieën naar platen van Vorsterman en andere graveurs aan, maar de meeste zijn van eigen vinding en verbeelden tooneelen uit de Bijbelsche en kerkelijke geschiedenis. Een enkel portret treft men in de registers der Broederschappen aan, ofschoon Overlaet veel meer conterfeitsels teekende. Menigeen zijner platen versierde hij met lijsten in den stijl van zijn tijd en met schoonschrift. Het portret waarop wij doelen is dat van kanunnik Petrus-Andreas-Joseph Knijff, in 1760 geteekend voor het boek van O.L.V. van Loretten. Het medaillon is omgeven door engeltjes en genieën, die er uitzien als vriendinnen van Madame de Pompadour, maar even bekoorlijk zijn als de modellen van Boucher. In 1773 vervaardigde hij voor hetzelfde Broederschap een Joannes den Evangelist, die ons een zeer gunstig denkbeeld geeft van zijn talent als figuurteekenaar.
Zijn ‘Heropbouwing van den Tempel van Jerusalem,’ voor de Veertiendaagsche Berechting in de St-Walburgiskerk in 1757 gemaakt, levert het bewijs, dat hij in staat was een historisch tafereel op gelukkige wijze ineen te zetten, zooals het wellicht geen tweede ten onzent in zijnen tijd zou gedaan hebben.
Overlaet meer dan de andere penteekenaars werkt als de graveurs
| |
| |
met regelmatig getrokken en gekruiste lijnen, zooals dit duidelijk te zien is in zijn Joannes den Evangelist.
ANT. OVERLAET: Portret van Kanunnik Petrus-Andreus-Josephus Knyff.
(O.L.V. van Lorretten. - St. Julianus Gasthuis, 1760).
Immer behoudt hij eene malschheid in zijn lichtspel, die het oog aangenaam aandoet en zijn werk een fijnheid, een voornaamheid bijzet, die geene zijner mededingers bereikte. Zijne behandeling van het menschelijk figuur en de gelukkige groepeering zijner personnages dragen er niet minder toe bij om hem
| |
| |
meer dan eenigen anderen onzer penteekenaars den naam van kunstenaar waardig te maken. Bij ons is hij wel de beste vertegenwoordiger van den stijl der xviiie eeuw, die in Frankrijk geboren werd en van daar uit de omliggende landen veroverde.
ANT. OVERLAET: Joannes de Evangelist.
(O.L.V. van Lorretten. - St. Julianus Gasthuis, 1773).
Met onze twee uitmuntendste penteekenaars in hunne loopbaan te volgen zijn wij den tijd wat vooruitgeloopen en wij moeten terug-
| |
| |
ANT. OVERLAET: Het bouwen van den Tempel.
(St. Walburgis-parochie. - Veertiendaagsche Berechting, 1757).
| |
| |
keeren naar de vroegere jaren der xviiie eeuw om de verdere verdienstelijkste mannen in oogenschouw te nemen.
In het begin der eeuw treffen wij vooreerst aan M.N. van Thielen, die in 1701, 1702, 1703 een drietal bladen in schoonschrift leverde in het boek van Onze Lieve Vrouw van Goed Succes in St-Walburgiskerk, en W. van der Marse, die van 1701 tot 1706 soortgelijk werk verrichtte voor het Broederschap der Veertiendaagsche Berechting in dezelfde kerk. Dan komt Carolus van Thielen, die van 1708 tot 1711 voor hetzelfde Broederschap en van 1709 tot 1716 voor dat van O.L.V. van Goed Succes tamelijk onbeduidenden arbeid leverde. In 1710 treedt Dominicus Verpoorten, gezworen stadschrijfmeester, op in het register van het Broederschap der Veertiendaagsche Berechting in O.L.V. kerk Noorderkwartier; in 1711, van 1713 tot 1718 en van 1720 tot 1727 levert hij de bladen voor de Veertiendaagsche Berechting in de St-Walburgiskerk; van 1711 tot 1730 voor de Veertiendaagsche Berechting in St-Jacobs. Wij vinden denzelfden naam weer op de bladen van 1736, 1738, 1742 en 1749 tot 1754 in het boek van het Broederschap der Geloovige Zielen in St-Jacobs; hier is het echter niet meer de oude Dominicus Verpoorten maar wel zijn zoon, die schoolmeester was als zijn vader en in 1763 stierf, zooals het register der Antwerpsche schoolmeesters onder de patronage van de H.H. Ambrosius en Cassianus vermeldt. De oude Verpoorten, is de vertegenwoordiger bij uitmuntendheid van de schoonschrijvende schoolmeesters; hij moest gekend zijn als zoodanig, gezien de groote hoeveelheid werk welk men hem bestelde. Van lieverlede, mengt hij vignetten in zijn gekrulde letters, en teekent er omlijstingen rond. Somtijds levert hij, zooals zijn zoon ook later deed, het schoonschrift bij de figuren door meer begaafde kunstenaars geteekend. De man was ingenomen met zijn handigheid: op een blad van 1726 schrijft hij ‘Met de penne geteeckent ende geschreven D. Verpoorten;’ in 1722 teekende hij reeds aan in het register der Veertiendaagsche Berechting van St-Jacobs: ‘Alles dat in desen Boeck door my is
geteeckent en geschreven is maer uyt liefhebbery, alsoo ick noyt iet van wat ghy hier siet by iemandt hebbe geleert. Wilt dan Godt alleen de eere geven. D. Verpoorten.’ Onder de kunstenaars, met wie de Verpoorten's samenwerkten in hetzelfde boek treffen wij aan Jacob Horemans (1719), Jan Claudius de Cock (1720-1727), Peeter Balten Bouttats (1733, 1735).
Tot de eerste helft der achttiende eeuw behooren nog enkele medewerkers aan het hoek der Viertiendaagsche Berechting in St. Walburgis: J.B. Peeterssen, die in 1715 het geschrift voegde bij ene gekleurde plaat, die het monogram ALE. C. draagt en J. Herreyns, die in 1718 een groote plaat, met de pen geteekend en met inkt gewasschen leverde. In het boek der Geloovige Zielen (St. Jacobs)
| |
| |
vinden wij omstreeks 1727 en 1737 twee penteekeningen van J.F. Rossaert; in 1739 een blad geschreven door J. van Hoeck bij een plaat van J. Horemans en in hetzelfde jaar een schrift door van F. van Kerckhoven bij een plaat van F.X. Vermeulen en een van Josephus Driessens bij een plaat van J. van Balen (1755).
J.F.A. VON BONN: De Doop van Christus.
(Veertiendaagsche Berechting. - O.L.V. parochie Zuid, 1760).
Jozef Driessens ‘gesworen schrijffmeester in Antwerpen’ teekende de platen voor de Veertiendaagsche Berechting in St. Walburgiskerk van 1719 tot 1726, alsook een drietal in het boek van O.L.V. van Goed Succes (1721, 1722, 1741). In dit laatste boek schreef C. van Schendel het blad van 1719, J.B. Janssens dat van 1740. In 1746 leverde
| |
| |
J.B. Morian een plaat met versierde lijst in het Register van het Broederschap van den Gelukzaligen Doodstrijd in St. Jacobs.
De tweede helft der achttiende eeuw, de jaren van Overlaet's werkzaamheid, is de bloeitijd der penteekening. Talrijker dan vroeger zijn de namen, die wij vinden op de pronkstukken onzer kerkelijke genootschappen. Wij sommen enkel de voornaamste op.
J.F.A. von Bonn leverde de platen voor de Veertiendaagsche Berechting, O.L.V. Noord, in 1741, van 1758 tot 1760, en van 1763 tot 1766; voor de Veertiendaagsche Berechting, O.L.V. Zuid, teekende hij er eene in 1760. J. van Balen teekende negen bladen voor de Veertiendaagsche Berechting van St-Jacobs van 1753 tot 1774, en voor hetzelfde Broederschap, O.L.V. Zuid, in 1759, en eene voor de Geloovige Zielen in St-Jacobs in 1755. J.E. Pompe, de zoon van Walther den beeldhouwer, werkte voor het Broederschap van O.L.V. Onbevlekte Ontvangenis in de Augustijnenkerk in 1763, voor de Veertiendaagsche Berechting in St-Walburgis van 1784 tot 1797, voor O.L.V. van Loretten in 1791 en 1793. Peter van Ryn teekende platen voor de Veertiendaagsche Berechting, O.L.V. Noord, in 1771, 1772, voor de Christelijke Leering in St-Walburgis van 1764 tot 1792, voor de Confrerie der Zijreeders van 1734 tot 1757. A. de Wilde voor de Veertiendaagsche Berechting, O.L.V. Noord, in 1767 en 1768 en voor de Geloovige Zielen in St-Jacobs in 1768. J.J. van den Berghe voor de Veertiendaagsche Berechting, O.L.V. Zuid, in 1768 en 1776, voor hetzelfde Broederschap, O.L.V. Noord, in 1775 en 1782 en in St-Walburgis van 1775 tot 1783, voor O.L.V. Onbevlekt Ontvangenis omstreeks 1770. Andreas Van den Bogaerde voor de Veertiendaagsche Berechting, St-Jacobs, in 1775, voor de Christelijke Leering in dezelfde kerk van 1783 tot 1795, voor de Geloovige Zielen in 1779 en 1789, voor de Veertiendaagsche Berechting, O.L.V. Noord, in 1780 en 1788, voor O.L.V. van Loretten van 1775 tot 1794, voor de Veertiendaagsche Berechting, St-Walburgis, in 1774. J.B. Rubens voor de Veertiendaagsche Berechting, St-Jacobs, in 1777 en 1779.
Men vindt enkele graveurs onder de penteekenaars zooals J.J. van Berghe, dien wij hooger opnoemden, en Andries-Bernard de Quertemont; ook treft men herhaaldelijk liefhebbers aan, die slechts een enkel blad leveren.
De beste uit de talrijke schaar, waarvan wij er enkele noemden, zijn de eerste en de laatste: J.F.A. von Bonn en J.B. Rubens. Van geen van beiden is ons eenig ander werk bekend dan de platen, die wij hooger opgaven en geen ander levensbijzonderheden dan de jaren waarin zij ze vervaardigden. Von Bonn werkte in den graveurachtigen trant van Overlaet, maar hij is meer academisch deftig, zwaarder en linkscher van vorm, minder malsch en bevallig in de bewerking.
| |
| |
Niettemin verdient hij geteld onder de beste uit heel de groep. Jan Baptist Rubens, zooals er nog wel andere deden, teekende niet met de pen, maar waschte zijne platen met inkt; zijn werk is molliger dan dat der eigenlijke penteekenaars, maar is gelukkig van samenstelling en van lichtwerking.
Zoo verviel de oude Antwerpsche kunst in behagelijke knutselarij. Heel op het einde der achttiende eeuw deden zich voorteekens op van herleving. Toen verscheen Lens, die een heelen tijd vóór David droomde van groote antieke kunst; Matthys van Bree, die naar Italië de groote meesters van vroeger en te Parijs die van zijn tijd ging studeeren, maar het niet verder bracht dan versteven navolging van koele voorbeelden; Ommeganck, die de zoeterigheid in de natuur en de handigheid in het schilderen der schapenwol voor kunst deed aanvaarden. De twee laatste waren betere teekenaars dan schilders, maar zij behooren gedeeltelijk tot een volgende eeuw, die wij niet voornemens zijn te behandelen.
Max Rooses.
|
|