Onze Kunst. Jaargang 3
(1904)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Brugge te st. LouisBRUGGE, de stad die ongetwijfeld de meeste en de beste elementen bezit om op het gebied der kunstnijverheid de schoonste voorwerpen voort te brengen, schijnt besloten te zijn om op dit gebied dan ook een eigen plaats te gaan innemen. Men kreeg er een eerste bewijs van, toen daar in 1902 een tentoonstelling van toegepaste kunst geopend werd te gelijker tijd met de tentoonstelling van werken der Vlaamsche schilders uit de xivde, xvde en xvide eeuw. De Bruggelingen bewezen dat, zoo zij de zuivere kunst der vroegere meesters verloren hadden, hun werklieden nog dien fijnen smaak en die bekwaamheid in het handwerk bezaten, die vroeger de eigenschappen waren van de groote meesters die overigens slechts groote, geniale ambachtslieden waren. Het genie is verloren gegaan, de goede werkman is gebleven. Wellicht dat langs den weg dien de eerste groote kunstenaars volgden, het Brugsche volk weer eens tot een geslacht van meesters komt, want voor het oogenblik zou men in die stad te vergeefs een schilder, een beeldhouwer, een plaatsnijder van overwegende beteekenis zoeken. De middelmatigheid spant er de kroon. Een jong geslacht dat opgroeit in den frisschen herbloei van het kunsthandwerk, zal er wellicht nieuwe kracht putten voor het opvatten en uitvoeren van grootsche denkbeelden op het gebied der zuivere kunst. De tentoonstelling van toegepaste kunst, in 1902 gehouden, was voor vele vreemdelingen een ware openbaring van een kunstsmaak dien men, helaas, maar al te zelden bij werklieden vindt. Hij scheen daar gemeengoed te zijn, en iemand die lange jaren in Brugge gewoond heeft, weet hoeveel kleine meesters erin die stad zijn die, in den trant en in den smaak der vroegere eeuwen werkend, meesterwerken voortbrengen die herinneren aan de proefstukken der vroegere gildemeesters. Maar het Brugsche volk zelf heeft nooit iets gedaan om die bron | |
[pagina 107]
| |
van welvaart tot nut te gebruiken. Die kleine bazen: smeden, meubelmakers, glasschilders, koperslagers, werkten in eenzaamheid, weinig of niet gekend. Enkel de kantnijverheid en de potbakkerij hebben over de grenzen een ruime faam gevonden. De heer advocaat Jan De Brouwer heeft in 1902 een eerste poging beproefd om de vreemde belangstelling voor de Brugsche kunstnijverheid op te wekken en die eerste poging genoot op de tentoonstelling van kunstnijverheid een ongewonen bijval. Bestellingen kwamen uit den vreemde. Een meubeltje in eikenhout werd tot zesmaal toe verkocht. Van dat oogenblik af was bij den inrichter der tentoonstelling van 1902, het besluit genomen, om de Brugsche kunstnijverheid deel te doen nemen aan de Wereldtentoonstelling van St. Louis in de Vereenigde-Staten. Met een taaien moed, met een wilskracht die niet éénmaal verzwakte, heeft de heer De Brouwer zijn denkbeeld uitgevoerd, en in den vorm van een rijke Vlaamsche eetzaal heeft bij de schoonste producten der Brugsche kunstnijverheid vereenigd. De eetzaal zelf is de reproductie van zijne eigen eetkamer in het patriciërshuis dat wijlen de Brugsche bouwmeester De Wulf voor hem oprichtte in de Wulfhagerstraat. Een rijke lambriseering in eikenhout loopt rondom de kamer op manshoogte, sober versierd, zoodat ze, met de eenvoudige eiken kepers | |
[pagina 108]
| |
der zoldering, een strenge omlijsting vormt voor de decoratieve paneelen die de heer Rommelaere schilderde. Deze zijn ook de reproductie, een weinig verkleind, van de muurschilderingen in het huis van den heer De Brouwer, en stellen den feestdag der grootouders voor. De klein-kinderen komen met hunne ouders naar grootmoeders huis, en dragen een lekkere taart. Op het achterplan een ‘reie’, met de welbekende Brugsche achtergeveltjes, en de sierlijke zwanen. Een tweede paneel toont ons de buurtjongens die aan een achterpoort, op veldfluit en doedelzak, een deuntje komen spelen ter eere der feestvierende oudjes. Hier weer koos de schilder als achtergrond een interpretatie van een welbekend gezichtje der oude stad Brugge, namelijk de schilderachtige ingangspoort van het Begijnhof. Een derde paneel brengt ons in grootmoeders keuken: de meid, aan de kloeke en zware eikentafel, bereidt de fijne wafeltjes voor, en rondom haar op den vloer, liggen de smakelijke groenten voor het middagmaal. Het vierde tafereel toont ons de kleinkinderen die hun ‘complimentje’ aan grootmoeder opzeggen, en haar de traditionneele taart en ruiker aanbieden. Eindelijk zitten wij in de ruime eetzaal, waar kinderen en neven en nichten vereenigd zijn rondom den rijken disch, op het oogenblik dat de oudste zoon, rechtstaande, en den beker in de hand, de gezondheid drinkt der eerzame oude moeder. | |
[pagina t.o. 108]
| |
EETZAAL IN VLAAMSCHEN STIJL,
TENTOONGESTELD TE ST. LOUIS, DOOR DEN HEER J. DE BROUWER, TE BRUGGE. | |
[pagina 109]
| |
Al deze paneelen, opgevat in een breeden decoratieven zin, sober maar tevens rijk van kleur, verwekken in de zaal een atmosfeer van gezelligheid, die u dien goeden indruk geeft van een huis waar weelde heerscht, maar tevens die oude Vlaamsche gemeenzaamheid, wars voor alle gedwongenheid der mode. Hier is men thuis. Hier is het warm, hier zijn de spijzen fijn en overvloedig, hier stijgt een geur op van ouden, godvruchtig bewaarden wijn, hier zijn de vrouwen kloek en gezond, en, onder grootmoeders oog, bereidt een jeugdig paar een aanstaande huwelijk voor. Dat zijn wel de gezellige onderwerpen die behooren tot de Vlaamsche eetzaal. De meubelen die deze kamer versieren zijn allen gemaakt naar modellen uit de xvde, xvide en xviide eeuw, doch niet slaafsch gecopieerd. Alleen de groote lijnen zijn behouden, de versieringen, het beeldhouwwerk zijn nieuw. In het midden der kamer, een tafel, naar een Hollandsch model der xvide eeuw. Het eikenblad draagt een eenvoudige lijnen-incrustatie in bruin hout. Onder het blad een groote lade, een ware bergplaats voor heel een tafelservies. De zijkanten dragen plat beeldhouwwerk. Het slot en de sleutel zijn merkwaardige stukjes gesmeed ijzer. Zij rust op vier elegante schuinsche pooten die twee aan twee verbonden, van boven door een uitgesneden plint, versierd met incrustaties in ebbenhout, van onder door een eenvoudig dwarshout. Aan de zijde van den grootsten muur, staat het lijvig monumentale Vlaamsche meubel dat in de oude huizen den trots der huisvrouw bevatte: de rijke damasten tafellakens en servetten, de zware zilveren | |
[pagina 110]
| |
lepels en vorken, de fijngeslepen kristallen glazen, in een woord al dat heerlijk tafelgerief dat onze voorouders zoo graag bij feestelijkheden op den disch lieten glinsteren en dat wij nu vervangen hebben door den banalen ‘toc’ dien we in den winkel op den hoek voor een avond gaan huren. Al de deurtjes en paneelen van dit meubel zijn versierd met beeldhouwwerk, telkens verschillend van motief. Het belegsel, uitgaande van de scharnieren, is in gesmeed en verzilverd ijzer, fijn als kantwerk. Aan de eene zijde van den haard, waarvan we verder een woord zeggen, staat het kleinere meubeltje dat de kostbaarste voorwerpen bevat: huwelijksakte, familiepapieren, brieven der kinderen. Het onderste gedeelte is open. Het bovenste gedeelte bestaat uit een kast met twee deuren waarop de familiewapens gebeeldhouwd zijn; elke deur is beslagen met een verschillend slot, prachtstukjes van slootmakerij. Tusschen de twee deuren, als een beschermheilige van de oorkonden die de kast bevat, staat in een nis, een Mariabeeldje met het kind Jesus. Aan de andere zijde van den haard, het secreet meubeltje waarin de huisvrouw hare juweelen bewaart. Dit wondertje van fijne bewerking, gemaakt in den vorm van een koffer, met twee geciseleerde zilveren handvatten, twee dolfijnen voorstellend, is buitenuit zeer eenvoudig. Van binnen bevat het drie afdeelingen door deurtjes gesloten: daarboven een reeks van vijf, en beneden drie kleine laadjes. Dit alles in eikenhout, versierd met allerfijnst beeldhouwwerk in palmenhout. Voor ieder deurtje, voor ieder laadje is het beeldhouwwerk in rijken Renaissance-stijl opgevat en telkens verschillend van motief. Deze drie meubels mogen tot in hunne kleinste onderdeelen door een kenners-oog onderzocht worden: in alles dragen zij een artistieken stempel: de sloten, de sleutels, de scharnieren, zijn gesmeed naar speciaal gemaakte teekeningen. In éen der hoeken van de kamer, een rustbank met vier plaatsen, dragend op de zijkanten vier kleine gebeeldhouwde chimeira's, zitsels en ruggen zijn voorzien van kussens van rood brocaat bewerkt met borduursel van gouddraad. Stoelen en zetels zijn eenvoudig van vorm, met lederen rug en zitsel, beslagen met koperen nagels. Daarbij een prachtige reproductie van den zetel waarin koning Karel V van Frankrijk zit in de miniatuur van Jan van BruggeGa naar voetnoot(1) uit den Bijbel van het Museum Westreenianum in den Haag. Een spellewerkkussen, met een prachtig stoeltje met gedraaide pootjes en sporten en een bebloemd zijden zitsel, alsook een eiken | |
[pagina 111]
| |
bankje met een spinnewiel, brengen iets vrouwelijks in dit midden dat vooral uitmunt door dien Vlaamschen rijkdom die immer wat zwaar is, maar wel past bij het karakter van het volk. Daar tegenover staat het rookersgerief van den heer des huizes: een laag eiken tafeltje dat van onder als bibliotheek kan dienen. Daarop een in koper geslagen pateel dat in het midden een zeer eigenaardig pijpenrek draagt. Een klok in eikenhouten kast met torsade zuiltjes in ebbenhout en een eiken rek in Renaissance stijl, om er de kruiken en potten aan te hangen, volledigen het ameublement dezer heerlijke kamer. De schoorsteen is in Renaissance stijl; twee cariatiden in witten steen, met gouden versieringen, ondersteunen den eiken schoorsteenmantel, waarvan de fries in een cartouche het welkomswoord ‘Amicus’ draagt. In het midden van den mantel, schilderde de heer Rommelaere een reproductie van het tafereel van Lanceloot Blondeel: Sint Lucas en de Heilige Maagd (Museum van Brugge). In den haard zelf staan, voor een versierde gegoten haardplaat, twee gesmeede haardijzers, twee chimeira's met open vlerken, die wellicht wat minder lomp hadden kunnen zijn in het onderste gedeelte, maar niettemin de hand verraden van een flinken meester-smid. En uiterst decoratief zijn daarbij tang, pook en vuurschop en allerlei kleinigheden: beddepan, keteltje en kandelabers in geslagen koper. Een zeer bijzondere melding verdienen de tapijten die gemaakt | |
[pagina 112]
| |
zijn naar de schoonste modellen die men vindt in de tafereelen van Van Eyck en Memlinc, alsook de koperen luchter die gecopieerd is naar den luchter uit het paleis van het Vrije te Brugge, helaas omgewerkt naar de eischen der moderne gasverlichting: een groote koperen bol waaraan de verschillende armen zich in grillige lijnen vasthechten, bekroond met den dubbelen keizerlijken adelaar. Allerlei kleine voorwerpen versieren nog deze zaal, en namelijk koperen en tinnen schotels, en een prachtige verzameling Vlaamsch aardewerk, waaronder stukken van groote waarde. Drie vensterramen verlichten de eetzaal. De ruitjes zijn in lood gevat, met, te midden, een op glas geschilderd medaillon, waarvan de onderwerpen ontleend zijn aan mooie miniaturen of aan schilderijen van oude Vlaamsche meesters. Sinds lang had ik in dit tijdschrift een woord willen zeggen over een Brugschen kunstenaar die zich bijzonder heeft toegelegd op het copieeren der oude meesters, namelijk de heer L. Gilleman. Het tiental tafereelen van zijne hand die deze eetkamer versieren, geven er mij hiertoe de gelegenheid. De heer Gilleman heeft alle persoonlijkheid opgeofferd, heeft alles gedood in zich wat een eigen ik kon zijn, om als het ware, de slaaf te worden van Memlinc, van Eyck, Metsijs, en met een wonderbare getrouwheid die soms de toeschouwer een oogenblik doet twijfelen tusschen het origineel en de copie, heeft hij de werken der oude meesters gecopieerd, weergevend niet enkel de lijn en de kleur, maar zelfs het procédé. Er is een groote wilskracht noodig om zich zoo geheel en al te annihileeren, om niets te laten doorschijnen van zijn eigen karakter, en er is ook meer dan een photographisch getrouw oog en een vaste hand noodig; er wordt een groote dosis kunst vereischt om op het paneel die zelfde harmonie van kleuren, diezelfde fijne tinten, te verwekken die we zoo zeer bewonderen in het origineel. | |
[pagina 113]
| |
De heer Gilleman is in dit vak tot een bewonderenswaardige volmaaktheid gekomen, en is er in geslaagd aan de kunstminnaars die immer verlangde voldoening te geven welke de photographie niet geven kon, namelijk het genot van de oorspronkelijke kleur. Al deze elementen vormen in deze Vlaamsche eetzaal een overheerlijk geheel, en in dit weelderig midden droomt men zich eens terug in die gouden eeuw onzer kunstgeschiedenis toen de Portinari's, de Adornes' de Moreels' de Bladelin's onze geniale meesters werkstellig maakten; en toen de haven van Brugge zoo bloeiend was als de groote Amerikaansche havens van onzen tijd.
Hendrik de Marez. |