| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Antwerpen
Tentoonstelling Jan van Beers in twee reeksen. Figuren en landschappen. Januari 1904 zaal métropole, Leysstraat
Van Beers heeft in de laatste jaren ten onzent weinig van zich doen hooren. Deze tentoonstelling heeft dan ook een buitengewone belangstelling gaande gemaakt. Over de begaafdheid van den schilder is reeds heel wat geredetwist, en het is hier de plaats niet om zijn kunst nog eens te gaan ontleden. Op de tentoonstelling vonden we drie, vier stukjes die tot het beste behooren wat hij heeft voortgebracht en die meteen in hun aard ook tot de beste werken van onze hedendaagsche landgenooten mogen gerekend worden. Ik bedoel hier een paar vrouwefiguurtjes, o.a. een met ros haar, in een leunstoeltje gezeten, in een bronsgroen vertrek - en éen achterover geleund, met kanariegeel kleed, dat wel een portret lijkt - en dan nog een blanke meisjesgestalte, op donkerrooden grond, een opgeslagen album in de handen houdend. Deze stukjes zijn, - afgezien van de verbazend knappe uitvoering - van een kleurigheid, een fijnheid en distinctie die aan zekere xviie eeuwsche Hollandsche zedenschilders van het beste soort doet denken. Emotie gaat van die werken heelemaal niet uit, maar zij zijn een bestendigen lust voor de oogen, die zich aan die teeder- en keurigheid niet zat kunnen kijken.
Ongelukkig heeft Van Beers naast zulke pareltjes van smaak, een aantal werken tentoongesteld, waarbij men zich afvraagt, hoe hij ze heeft durven onderteekenen.
Ik spreek hier niet van een aantal middelmatige stukken, waarin toch altijd kwaliteiten zijn te waardeeren - maar van enkele paneeltjes die met een volslagen gebrek aan eerbied voor zijn kunst en voor zijn naam geborsteld werden. Men hoeft geen hoog ontwikkelde kunstzin te bezitten om dit te voelen en dat Van Beers, die dit toch ook zelf in de eerste plaats wel moet beseffen, zich daar heelemaal niet aan stoort is weer een psychologisch vraagstuk dat we hier niet zullen aanraken.
In de tweede tentoonstelling heeft Van Beers een nieuwe zijde van zijn talent willen toonen: landschappen.
Ook hier weer enkele goede dingen, o.a. een landschap, door het Antwerpsch Museum aangekocht: een der beste. Meestal bevatten zij iets eigenaardigs, een anecdootje, een idylletje, soms met fijnen humor voorgedragen. Maar alles te veel uit de poppedoos, - oppervlakkig, wispelturig, kinderachtig haast. Te vergeefs zoekt men een accent van oprechtheid, alles is kunstmatig, conventioneel. Men krijgt den indruk of driekwart van die ‘effectjes’ maakwerk zijn, zonder overtuiging, zonder liefde geschilderd.
Waarom wil Van Beers dan toch niet wat ernstiger werk leveren - want hij kàn het, dat blijkt uit de enkele goede stukken welke hij tentoonstelde? En als hij dan toch niet wil, laat hij dan bij een volgende tentoonstelling wat kieskeuriger zijn; - het uitschot zeilde hij naar Amerika, want in zijn vaderland doet het velen leed, harde dingen over hem te moeten hooren, en die niet eens te kunnen tegenspreken.
X.
| |
| |
| |
Uit Den Haag
De Gabriel-tentoonstelling in Pulchri studio
De omstandigheden hebben er toe geleid, dat we in den laatsten tijd in deze rubriek over de beteekenis van Gabriel een paar maal in 't algemeen schreven. En deze nieuwe expositie in Pulchri die (Mesdag deelt het in de voorrede van den catalogus mede), ter zijner nagedachtenis gehouden wordt, zoo daartoe opnieuw genoegzame aanleiding geven.
De catalogus geeft 130 nummers aan. En toch kan men niet zeggen dat deze Gabriel voldoende vertegenwoordigen. Had men alleenlijk de bedoeling gehad een uitnemende collectie Gabriel's bijeen te zien brengen, dan kon veel wat hier nog een plaats vond, gemist worden. Maar óverigens vindt men hier een aantal supérieure werken. L'aube du jour is een bekend werk. Boven een van Hollands plassen begint de dageraad te gloren. Een enkele ster staat met een stil-vreemd weifellicht hoog aan den hemel. Aan den horizont spitst vaag een kerk; op den voorgrond tusschen taankleurige fuiken, wat gestruik, een verweerde vischkaar en rietstengels schuifel-waggelen eenden met hun klaar zilver-wit in den grijzen-warenden ochtendnevel.
Behalve dit is er nog een zeer compleet werk. Il vient de loin, waarvan de titel de stemming van het onderwerp goed kenschetst. Door het wijd-vreedzame land dat Holland is, komt, met de donkere warreling van zijn smokigen adem, een trein aanzetten. Rechts van de spoorsloot, die het midden van het tafereel inneemt, loopt op een lage dijk een blauwgekielde visscher met een hengel. Aan den verren horizont is de teergrijze, volle atmosfeer wat rossiger en over den spoordijk waar van rechts een strook weg-aarde donkert, ontwaren we verijlende, lichter dampen als van een tweede trein. Met dit vreemdsoortige onderwerp voltooide Gabriel een van zijn beste werken en het pleit voor de veelomvattendheid van zijn artistieke vermogens dat uit zoo'n ongewone opzet iets zóó buitengewoons kon groeien.
Er zijn hier enkele werken waarover we vroeger reeds schreven. Aquarellen zijn er niet; wel een aantal teekeningen, soms wat aangetikt met kleur: Drentsche hutten, waar iets van de intieme huiselijkheid van binnen naar buiten schijnt te komen stralen, onderwerpen die een stille bekoring ademen en die weer gansch anders zijn dan dezelfde gevallen van Mauve. Maar een teekening (Morgen 136) is er die vooral ongemeen is om de machtige bewogenheid der atmosfeer, die een directe zielereflex schijnt, zoozeer is er de schijn verwezenlijkt tot openbaarder van het hooggeestelijke.
Fransche invloeden kunt ge in enkele nummers van deze collectie bespeuren. Oud-Hollandsche ook in het witgepleisterde huis met den wingerd, waarvoor een bezige vrouw en een kind toeven. De eerste invloed bemerkt ge in coloristische neigingen, de andere in de stemmingsfeer en uit de typisch (lyrisch) genre-matige opvatting.
Er ligt een tentoonstelling van Weissenbruch in de toekomst. Ook hij heeft als Gabriel zijn opvattingswijze tot een wondere eenvoud opgevoerd. Maar was Weissenbruch - we hebben reeds vroeger beiden in dezen zin vergeleken - meer episch van aanleg, de schilder die in zeldzaam gesloten composities van zijn zuiver picturale opvatting blijk gaf, bij Gabriel, lyrischer van aard, is hier de pensieve of levensblije verdichter der natuur nog wel eens sterker dan de pittige, intelligente, delicate, kernachtige of sobersterke schilder, en het speet me dat er niet nog meer van die hoogstaande werken waren (die hij toch te over maakte) waar artistiek en picturaal vermogen in schoone harmonie zijn, - al was 't maar om deze laatste meer algemeene kijk op de beteekenis van den zoo sympatieken schilder vollediger te doen zijn.
H.d.B.
| |
| |
| |
Uit Rotterdam
Rotterdamsche kunstkring Hart Nibbrig, Ed. Karsen, J. Mendes da Costa, W.B. Tholen, J. Voerman
Het beste schilderij dat hier op deze tentoonstelling is, is zonder twijfel het groote Vlieland door Hart Nibbrig. Het is een gedeelte van een duinstreek van een hoogte gezien. Ge ziet de zee; ge ziet aan den einder een witte streep. Aan de zee ligt een aantal huisjes en daarom is begroeide streek. Het heeft voor mij een bizondere bekoring. Het heeft de volgende eigenschappen: Het is een landschap, ge voelt er de ruimte in, ge merkt er de groote volle uitgebreidheid lucht; het is zeer zuiver van atmosfeer. En de zon schijnt er over. De zon schijnt in werkelijkheid weidsch er over. Het is een blank schilderij, klaar en helder, en kleurig. In deze dingen treft mij immer de reinheid der verwen en de lieflijkheid van de aandoening. De ontroering is in haar eenvoude zuiverheid niet klein. Het procédé, om u daarover ook in te lichten, is pointilléachtig, zonder zuiver en straf vol gehouden pointillé te zijn. Een dergelijk schilderijtje uit Vlieland, ook een duinstreek met een schaduw liggend tegen de helling op het lucht-groene begroeisel, hoort tot deze soort van Nibbrig's werk, die 't beste is, en hem niet op zoo geringe plaats stelt.
De andere kant van zijn talent is minder van waarde. Het is een zonder spontaan gevoel zich verdiepen in een portret, het was vroeger een buitenschilderij schilderen zonder het wondere landschapslicht er op. Het was een portret maken, een mannekop, een boezeroen tegen den hals, en jasje over het hemd en niet uitdrukken noch den mensch - noch de schoonheid der stoffe.
De mensch bleef te veel een vlies - er kunnen geen gedachten verschieten als zalige sterren achter dat voorgebergte van het hoofd en de stof kreeg haar eigen aard niet, werd niet uitgedrukt. Het treft mij altijd hoe deze zijde geringer is.
En het dunkt mij van dit werk dat ik wel ken en zeer liefheb als het goed is: dat het zich het beste uit zoodra de schilder niet aan 't oplossen gaat van gestelde problemen of compositie maakt met zoogezegd diepzinniger duiding - maar zoo hij zich zet eenvoudig en vroolijk voor het landschap; zoo hij in gelukkigen drift moet werken en niet de werkelijkheid van zijn werk verliest door te langen arbeid en soms geestdriftloos gezwoeg. Is het werk goed, dan is het zuiver, eenvoudig, klaar en van zonlicht vervuld.
Is de neiging van Nibbrig in den laatsten tijd, in zijn goed werk zoo wat uitsluitend, gericht op de weergave van zonlicht en op de klaarheid die het landschap bezit en het huis daarin, op de lichten-vibraties, Karsen heeft een natuurlijk met de stemming van zijn werk overeenkomende verlichting: tegen den avond, tegen 't duistervallen, of op de dag: als het licht druilt. Daarin staan de huizen. Ze zijn uitgestorven. Het zijn cadavers; het leven liet ze. Daarin gaan menschen. Het zijn als ledepoppen. Ze zijn in overeenstemming met het huis dat hij begeert te schilderen: het oude huis met den schijn van 't leven er nog aan, maar zonder de werkelijkheid van het levende.
En hij heeft deze stemming zoozeer bereikt dat het zijn type wierd. Het werk heeft eigens. Ge weet op een tentoonstelling dadelijk wat een Karsen is. Het heeft een verwantschap met vroeger kunst, van nog niet zoo lang geleden. Een bovenkant van een geverfdsteenen huis heeft verwantschap met vroeger architectuur-schilders. De vormen zijn niet scherp aangegeven hoewel het werk gedétailleerd lijkt. Dit ware, om de stemming, wellicht niet mogelijk. Een boom heeft wat onbestemds van groen tegen de avondlucht staan. Een beest is aangeduid op droomerige, vage, manier.
De stemming variëert niet. Ze is van een toon. Het werk hier? Ze waren zoo als ik ze u boven beschreef. Hij heeft soms een charme, maar die nooit tot grootheid wordt, in een avondgracht en de huizen daarlangs; in een dak van
| |
| |
een kerk staand tegen de doffe lucht.
Van Tholen waren hier drie schilderijen, Voerman negen. Het verschil tusschen het werk van Wiggers en Voerman is het volgende: Voerman gebruikt zijn materiaal op reiner wijze. Niet altijd heeft Wiggers een zuiverheid van werk, een zuiverheid van aanzicht. Er is nog verder dit, een meer werkelijk verschil.
Behalve wanneer het gezichten op rivieren zijn, zijn de landschappen van Voerman kleiner, vormen een kleiner gedeelte van de streek dan bij Wiggers.
Niettegenstaande er genoeg bezwaren zijn tegen het werk van Wiggers en het toeschijnt dat hij zich soms te gauw vergenoegt met iets waaraan ziel ontbreekt heeft hij: de ademhaling van het landschap. Het landschap is een nietluchtig lijf, en het haalt breedelijks adem. Het landschap van Voerman is dat van den fijne en van licht ijl-levender opperhuid. Dat is de schoonheid van de riviergezichten. Hij vermeit zich dan in de luchte lilas. Alles is doorschijnend. No 28, een tjalk ligt in 't water; er zijn een hoop booten met kerels in op den stroom. Maar alles is luchtig, ijl fijn. Een schip, schijnt zonder gewicht, doorzichtig, een silhouet van een bootje schijnt doorzichtig, zonder gewicht. Het is zooals de lichtstand over een landschap is, onstoffelijk; het gansche landschap is saamgezet uit doorschijnende voorwerpen. En met zulken dag toont alles zich wijd uit. De horizont week heen. Een ander getij waarnaar zijn voorkeur gaat is een lucht niet zonder hartstochtelijk blauw over een roodgedakte stad.
De werkelijke eigenschap van Voerman's werk is: fijnheid en soms gratieuze luchtigheid.
Mendes da Costa. Er zijn hier een aantal poppetjes: jodevrouwtjes waarvan het eene reëeler is dan 't andere, maar die aangenaam zijn, soms grappig, soms meer - maar niet daimonisch niet grootsch, niet machtig. Er zijn hier eenigszins gestyleerde grès zooals het clowntje. En wat me hier aan de hoofdfout leek? Het gezicht is niet gestyleerd - maar de groote plooien die hij in de wijde hans op trekt met zijn handen, inderdaad deze zijn gestyleerd. Dit: sommige dingen gestyleerd, sommige reëel geeft een halfheid aan het werk.
Ge kunt reëel zijn en schoon.
Ge kunt grootsch zijn door één stijl.
Maar ge moet kiezen. Een van beide, beiden kunt ge niet dienen.
| |
Oldenzeel
Ik had nog alleen gelegenheid de A.R. Mauve's te zien. Het is werk dat een ‘buitenkleur’ heeft - maar nog niet iets heeft van den diepen aard, die akker, bebouwde grond, of hei, woesten grond, eigen is. Het heeft een neiging tot helderheid, met een gevaar er in dat het uitachtig wordt, een weinig krijterig. Ik zou als hoofdgebrek van deze aangenaam-er-uitziende kunstuiting willen zeggen dat ze bovenalles diepzinnigheid mist, grootheid mist. Maar niet dat ze onbekoorlijk is. Er is te weinig van den geest aan, en te veel van het aangename-in-'t metier. Toch is er een groot landschap met oppers en waar op den voorgrond een man zit in de schaduw dat naast het gevoel-van-uitgebreidheid dat velen eigen is van deze schilderijen - iets anders bezit dat het persoonlijker maakt en schooner dan de rest. Er is op het landschap de warme staande gloed die op zoo'n dag om de oppers kan hangen. Het is ijl en het is blond, het is er wonder, wonderbaarlijk warm en met een fijnheid in de entonatie van het gansche gegeven die dit boven de anderen doet uitmunten door een realiteit en toch eene die in schoonheid begrepen wierd. Wat de factuur betreft, het is effen geschilderd, niet ten eenenmale impressionistische; het heeft goed geopserveerd, dit werk, de planverdeeling van 't landschap - z'n grootste verdienste is z'n frischheid - z'n grootste tekort dat het gevoel en de kleur wat weinig substantiëel nog is.
| |
Rotterdamsche kunstkring
Het werk van Altorf behandel ik in een afzonderlijke bespreking; wat het werk van Veldheer betreft, het dunkt mij zeer mager. Het mist het begrip tot nog toe om in enkele lijnen zooals toch een
| |
| |
houtgravure eigen is een gansche voorstelling te duiden - het is misschien voor velen niet zonder charme, maar het is voor mij te luchtig van meening. Ik voel geen groote zwaarte eraan, ik voel geen door-dringende bekoring erin - een aangename verpoozing is het voor een niet wijd-omvattend talent, noch naar den geest noch naar den hartstocht.
Plt.
| |
Kunstveilingen
NEVENSGAANDE reproductie is genomen naar een der belangrijkste teekeningen uit de oude-teekeningen-veiling die op 19 Januari l.l. door de Firma Frederik Muller & Co te Amsterdam is gehouden. Het is een kranig blad van Rembrandt uit de collectie van Douairière van den Berch van Heemstede (wier verzameling te zamen met die van René della Faille van Antwerpen, de Raedt van Oldenbarneveld en 't kasteel Heeswijk onder den hamer werd gebracht); Rembrandt heeft hier voor de zooveelste maal, doch steeds variatie brengend in hetzelfde thema, de Emmaüsgangers voorgesteld. De figuur van Christus, met wien de apostels tot voor eenige oogenblikken als met een hooggeschatten onbekende aan tafel hadden gezeten, is plotseling voor hunne oogen verdwenen, zijn zetel hullend in een bovennatuurlijk licht. De apostels, geheel verstomd en teleurgesteld door het onverwachte heengaan van hun meester, dien zij juist begonnen te herkennen, staren vertwijfeld naar de open plaats. Zooals men weet heeft Rembrandt dit onderwerp herhaalde malen behandeld, steeds weer op een nieuwe wijze, doch zelden heeft hij zich gewaagd aan het in beeld brengen van dit moment uit het verhaal. Vrijwel altijd stellen zijn ‘Emmaüsgangers’ het oogenblik voor dat Christus het brood ter hand neemt en dat de apostels beginnen te bevroeden met wien zij aanzitten. In dergelijke composities treft ons steeds de bovennatuurlijke en smartelijke uitdrukking in Jezus' oogen, in tegenstelling met de eerbiedige bewondering, die zich op het gelaat der apostels afteekent. Doch in deze teekening ligt iets even aangrijpends; wij beseffen de vertwijfeling dier twee mannen, die zoo gaarne in dat vormelooze schijnsel nog de gestalte van hun geliefden meester zouden herkennen. - Door flinke toetsen van sepia, kracht bijzettend aan de rake penlijnen, is op meesterlijke wijze een totaalindruk gegeven, die naar het schijnt reeds in
het begin der 18e eeuw een man als Houbraken heeft getroffen, want deze vestigt er in zijn schilderboek de aandacht op en beeldt de teekening af ‘tot leidinge voor de noch onbedreven schilderjeugt’. Zij werd door Artaria uit Weenen voor fl. 880 gekocht.
Andere hooge prijzen werden nog voor de volgende nummers besteed: 17. Berchem, Landschap, door J. de Visscher gegraveerd, fl. 100; 18. Idem, idem, fl. 100; 48. G. Ter Borch, Heer in landschap, fl. 90; 64. P. Bril, Boschgezicht, fl. 140; 89. A. Cuyp, Vergezicht, fl. 311; 93. L. Doomer, Landschap, fl. 215; 94. Idem, Olifant, fl. 175; 97. C. Dusart, De liereman, fl. 156; 104. J. Esselens, Windsor-Castle, fl. 235; 125. J. van Goyen, Kermis, fl. 155; 131. Idem, Markt, fl. 160; 191. Jordaens, De satyr bij de boeren, fl. 150; 196. Ph. Koninck, Vergezicht, fl. 150; 198. Hans von Kulmbach, Drie ontwerpen voor glasschilderijen, bijzonder fijne schetsen in den geest van Dürer, fl. 930; 204. D. Langendijk, Overval, fl. 152; 251. P. Moreelse, Callisto voor Diana, fl. 225; 268/9. A. van Ostade, Intérieurs, fl. 700; 271. I. Ostade, Dorpstafereel, fl. 115; 274. A. Palamedesz, Soldaat, fl. 120; 292. Rembrandt, De engel raadt Jozef aan naar Egypte te vluchten, fl. 520; 293 Idem, Abraham verjaagt Hagar, fl. 370; 295. Idem, Schetsje van vier bedelaars, fl. 350; 297. Idem, Intérieur, fl. 320; 325. P. Saenredam, De Cunerakerk te Rhenen, fl. 1200; 326. Idem, idem, fl. 1250; 370. A van de Velde, Naakt figuren in landschap, fl. 140; 375. W. van de Velde, Vernieling der Hollandsche Visschersvloot door de Engelschen bij Terschelling, fl. 190; 393. C. Visscher, Twee portretten van een heer en een dame, fl. 370.
Op het gebied van oude schilderijen
| |
| |
is er, sinds mijn vorige opgaaf, een interessante veiling geweest. Het was de Auctie-Insinger-van Loon (directie Frederik Muller & Co), waarin, wat de schilderijen betreft, het pièce de résistance een wintergezicht van van de Cappelle was. Dergelijke winterscènes van dezen meester zijn uiterst zeldzaam; men kent er slechts enkele, zooals in de collecties Crews te Londen, Cook te Richmond, Thieme le Leipzig, in 't Mauritshuis te 's Gravenhage, etc. Bovendien was dit een buitengewoon mooi stuk van den verwonderlijken 17e eeuwschen liefhebber-schilder-verver, met een teere roodgetinte avondlucht, in fijne harmonie met de sneeuw-bedekte daken en boomen. Het werd voor fl. 8650 door Kleinberger te Parijs gekocht.
REMBRANDT: De Emmausgangers, (Teekening)
[Aangekocht door de firma Artaria, Weenen].
Tegelijk met deze schilderijen werd verkocht een uitgebreide verzameling antiquiteiten, waaronder de aandacht trokken de Gobelins van Mevr. Insinger van Loon. Het was een stel van vijf tapisserieën, Brusselsch werk, vormende te zamen de wandversiering van de groote zaal in het huis Heerengracht 458 te Amsterdam. Omstreeks 1700 waren zij voor die zaal besteld door Dirk Wuytiers van de Werve, den toenmaligen bewoner. Zij brachten te zamen fl. 17900 op. Uit een dichtbij gelegen huis waren de plafonds van Gerard de Lairesse afkomstig, die in dezelfde veiling verkocht werden. Zij symboliseeren in drie groote panneaux de overwinning van den vrede, hetgeen oorzaak was dat zij aangekocht werden door het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, voor fl. 8300, tot verfraaiing van het gebouw der internationale arbitrage in den Haag, waarvoor Carnegie onlangs aan de Nederlandsche regeering het geld schonk. - Ondoenlijk is het te dezer plaatse al de overige belangrijke nummers en prijzen uit deze veiling te vermelden, die niet minder dan 1331 nummers bevatte.
| |
| |
Moderne schilderijen waren in twee kort opeenvolgende veilingen vertegenwoordigd. Eerstens in de veiling Henkes, van 10-11 November, onder leiding van den heer H.G. Versteeg (Boussod Valodon & Co), te 's Gravenhage gehouden, waarin de meeste moderne Hollandsche meesters goed vertegenwoordigd waren. Men betaalde er de volgende dure prijzen voor: Apol, Zonsondergang, fl. 1000; C. Bisschop, De ledige wieg, fl. 800; B.J. Blommers, De Visschersdochter, fl. 525; M. Boks, de vroeggestorven, begaafde kunstenaar, Dekkersduin, fl. 700.; J. Bosboom, Lux in tenebris, de bekende Orgelspelende Monnik, fl. 3300; H. Klinkenberg, Stadsgezicht, fl. 1025; B.C. Koekkoek, Boschgezicht, fl. 3225; Dezelfde, Bergachtig landschap (collectie de Heus), fl. 4200; F.J. du Chattel, Riviergezicht, fl. 900; G. Henkes, Reisgezelschap, fl 550; J. Maris, Het jaagpaard, fl. 6000; Dezelfde, Schemering, fl. 1875; M. Maris, Manskop, een verbazend knap stuk uit zijn vroegsten tijd, toen hij nog op de Antwerpsche academie werkte, fl. 975; A. Mauve, De waschvrouw, fl. 750; C. Springer, Herfst, fl. 1425; Dezelfde, Leeuwarden, fl. 1400; M. d'Hondecoeter, Hoenders, fl. 1320.
Kort daarop, 25 November, hielden de Heeren Frederik Muller & Co te Amsterdam de veiling der moderne schilderijen en aquarellen van de verzamelingen Roosmale Nepven, della Faille en Insigner. Ook bij die gelegenheid besteedde men hooge prijzen, o.m. de volgende: Allebé, Oude vrouw, koffiemalend bij het vuur, een charmant stukje, waarvan het onderwerp meer dan eens door den meester is behandeld, fl. 1600; A.H. Bakker Korff, De uitdraagster, fl. 900; J. Bosboom, De kloostertrap, fl. 1510; A. Calame, Zwitsersch landschap bij storm, een wild en grandioos stuk, fl. 5900; Dezelfde, Het meer, fl. 3000; Dezelfde, Alpengezicht, fl. 3700; F.J. du Chattel, Zonsondergang, fl. 1275; O. Eerelman, Hondennest, fl. 800; Ch. Landelle, Egyptische vrouw, fl. 470; J. Maris, Stadsgezicht, fl. 3700; W. Maris, Hollandsche weiden, fl. 4000; A. Mauve, Geldersch landschap, fl. 720 (een fijn vroeg stukje uit 1861); L. Perrault, Rêverie, fl. 600; C. Springer, Markt te Deventer, fl. 750; Dezelfde, Markt te Haarlem, fl. 1000; E. Verboeckhoven, Schapen, fl. 3300. - Aquarellen: M. Bauer, De stoet, fl. 650; J. Bosboom, Kerk te Hattem, fl. 1210; Dezelfde, Kerk, fl. 400; Dezelfde, Kerk, fl. 700; J. Maris, Dordrecht, fl. 5000; Dezelfde, Omstreken van Parijs, fl. 600; G. Poggenbeek, Weiland met koeien, fl. 710; Dezelfde, Eenden, fl. 670.
F. van Haamstee.
| |
[pagina t.o. 93]
[p. t.o. 93] | |
VICTOR ROUSSEAU:
ONTROERD.
|
|