| |
| |
| |
| |
Amsterdamsche bruggen
ROMANTISCH aangelegden hebben weleens willen beweren dat met de moderne toepassing van het ijzer de oude schoonheid der monumentale bruggen voor goed verzonken is. Maar wie maar ééns op een mooien avond langs den Rotterdamschen Maaskant naar de Boompjes is geslenterd weet voor altijd, dat dit voorbarig, onberedeneerd gezwets is. Immers het moge een zachte zomerdag geweest zijn, die in den gesmoorden oranje brand van 't Westen wegsmeult, of er spiegele bij vriesklaarte een gepolijste winterhemel in den schotsschuivenden stroom, altijd staat als een prachtig kantwerk de silhouet van de ijzeren spoorbrug uitgespannen tegen de wisselende lucht. En wie in berglanden de rijzige viaducten heeft zien strekken boven schemerig blauwen afgrond, kent die wonderlijk nieuwe huivering van schoonheid, de eerbiedwekkende kracht, die van deze trotsche bouwwerken uit een veelbedwingend tijdvak zegevierend uitgaat.
Maar het is vreemd, en zij hier gezegd zonder enkele uitzonderingen te na te spreken, in drie van de vier gevallen schijnt deze schoonheid gansch en al onbewust aan dwingende eischen van noodzakelijkheid ontsproten te zijn; en ware het cijfer, dat bij het ontstaan van alle ingenieurswerk zulk een groote rol speelt, van nature een minder onverzettelijk en onwrikbaar tegenstander, liet het meer met zich sollen, dan zou het dunkt ons nog twijfelachtig zijn, of een ontwikkelde schoonheidszin de bouwmeesters tóch tot deze voortreffelijke oplossingen zou hebben genoopt. Trouwens het bewijs van het tegendeel is voldoende geleverd, want waar het maar even kon lijden, hebben diezelfde meesters, ten gerieve eener versleten conventie zelfs de praktische eischen ter zijde gesteld en in de meening zóó iets aangenamers voor het oog te bereiken, die afschuwelijke gedrochtelijkheden geschapen als de groote spoorbrug te Keulen met het duizelingwekkend getralie der gekruiste ijzeren latten, en zooveel andere misgeboorten, die maar heter verzwegen zijn. Al schipperende trachtte
| |
| |
men daar juist de essentieele eigenschap van het ijzer, de magerheid, te bedekken en bewees met het jammerlijk resultaat slechts hoe gevaarlijk voor zwakke broeders onze volslagen stelsellooze tijd is, die het individueele vergt zelfs van wie geen individuën zijn.
Maar het is niet in de eerste plaats de ijzeren brug, die pas geboren haar afkomst van noodzakelijkheid en moderne wetenschap alreeds verloochent, ook de tegenwoordige steenen brug, doet haar zooveel ouder geslachtsregister oneer aan. En waar men in steden als Amsterdam telkens en telkens weer voor het bruggenvraagstuk staat en hier het uitsluitend gebruik van ijzer door de geringe afmetingen niet dringend wordt aangewezen, diende men althans in 't algemeen te weten, wat er van een brug, ook behalve haar draagkracht, hoogte en breedte, noch wijders gevergd kan worden. Doch tot voor weinige jaren was het met dit artikel van publieke zorg niet anders dan met andere bouwwerken der stedelijke bureaux. Het werd weleens dragelijk, als er zich bij toeval een kunstenaar mee wilde of mocht bemoeien; maar gewoonlijk werd het niet fraai. Al te moeilijk maakte men 't zich niet.
Rondweg uitgesproken bestonden er in de materie bruggen in het geheel geen aesthetische eischen, behalve dan een vaag verlangen naar praal en pracht, dat uiting vond in de couranten-organen van het publiek en bevrediging in de meest avontuurlijke aanhangsels en uitsteksels aan de minverzorgde karkassen, waarmee de stad aan de burgerlijke wenschen tegemoet kwam. Dat paste nu eenmaal zoo in onzen tijd van smadelijke gedachteloosheid bij alles wat maar even buiten direct praktisch nut of de fanfaronneerende reclame viel.
Sedert liep de wind om, ja het schijnt haast of in de slapend gewaande stad een wonder zal gaan gebeuren, of tegen alle usance in, het stedebewind voortvarender en vooruitstrevender zal blijken dan de burgerij. Verre van gehoor te schenken aan de conventioneele eischen onzer deftige notabelen zullen de gewoonlijk zoo conservatieve Heeren van de groene tafel, op gevaar af van impopulair te worden, aan de deerlijk verminkte en valsch geschminkte stad weer gaan geven wat hen van hooger standpunt oorbaar schijnt. Men moet er daar bij de overheid ten minste weer ernstig over gedacht hebben, want anders zou de jongste Amstelbrug zeer zeker niet geworden zijn als zij velen ten spijt, enkelen ten genoegen en den meesten heel-en-al onverschillig, thans geworden is.
En juist die groote schare van onverschilligen maakt het noodig over deze gewichtige dingen eens in 't openbaar te spreken. Daartoe moeten we het type van de Amsterdamsche ‘sluis’ eerst kort in algemeen overzicht behandelen.
De ontwikkeling van dat type te schetsen valt gemakkelijk genoeg,
| |
| |
daar er geen andere ingrijpende verandering, behoeft vermeld te worden dan het vervangen van de houten brugge-geraamten door steenen gewelven. Waar men in de 16e en 17e eeuw voor getimmerde jukken den gemetselden boog in de plaats stelde, was de vorm spoedig onveranderlijk vastgesteld en, van meet af aan goed, waren aan dit bouwwerk geen wijzigingen van noode. Naar de grootte kon het bogental vermeerderd of verminderd worden, naar den omvang van het verkeer te water en de afmeting der passeerende schepen konden er hoogere of lagere gewelven noodig zijn, aan de groote verhoudingen deed dat weinig af.
Brug over de Heerengracht aan de Amstel.
Dood eenvoudig was deze brug van ouds het eigenlijk onverbeterlijke model voor ons land van baksteen-architectuur en kalm stroomend water. Aan versiering dacht men hoegenaamd niet. Het heele gevaarte is nauwelijks geleed. De pijlers zijn niet door stroombrekers aan den buitenkant gekenmerkt - trouwens, wat stroom zou er ook te keeren zijn in het stroopig krooswater van Heeren- of Keizersgracht? - De gewelven worden door een vlakke hardsteenen stootkant beschermd; krachtig vooruitspringende deksteenen sluiten de wanden boven af en door hun termen sprong spreekt de donkere schaduw er onder duidelijk en versterkt optisch de uitdrukking van het enorme gewicht getorst door dat gigantisch brugge-lichaam. De straat is het immers, in haar volle breedte, de geheele straat, die met het brokkelig dek van grouwe keien en alles wat daarop zeult en sjouwt, slentert en draaft, ratelt, dendert en host over het forsche onderstel van doorluchte bogen is heengeleid. Hier rijst zij langzaam naar het toppunt boven het midden, daar daalt zij weer breed neer tot den lageren vasten grond. Er is niet in 't minst naar getracht de lijn der deksteenen mooi gaaf te doen ronden boven de bogen, noch die hardsteenen-blokken te profileeren. Dit werk is te gespierd, te massief om aan zulk een leuterig verfijnen, dat bij kleine meubels en voorwer- | |
| |
pen thuis behoort, te denken. Geen soepel maken en verzwakken van omtrek; in het steviger stelsel van de in drieën gebroken lijn heft en strekt en zinkt dat machtige bovenstel majestueus van oever tot oever.
Bruggen over Reguliers- en Keizersgracht.
En nu wil ik hier niet uitmaken in hoeverre het absoluut gewettigd is te verklaren, dat zoo stoute wijze van bouwen in onzen tijd geen navolging kan noch mag vinden, omdat wij, meer dan ooit bedacht op de vergemakkelijking van het wassend verkeer, tegen die heuvelhooge bruggen pratkische bezwaren hebben, want dit geldt toch alleen voor de grachtbrug, die bij betrekkelijk geringe lengte al te snel omhoog moet rijzen om voldoende boven den waterspiegel te staan en ik wilde hier juist over de Amstelbruggen spreken, waar de stijging over zoo groote breedte verdeeld wordt dat er voor het verkeer geen ongemak meer in schuilt. Daar had de stad de oude traditie perfect kunnen behouden en ware dit geschied dan konden we thans werkelijk met rechtmatigen trots op een drietal bruggen wijzen die in machtige schakeling van boog aan boog de beide stadshelften aaneenklonken als dit de prachtige Maasbrug te Maastricht, de Neckarbrug te Heidelberg, de Donaubrug te Regensbrug doen. Dan zou daardoor weer eenigszins vergoed zijn wat schoons elders aan ons deerlijk gehavend Amsterdam om ernstige of ingebeelde verkeerseischen wreedaardig werd ontroofd.
Maar juist die in 't oog loopende Amstel is er nog akeliger afgekomen dan alle grachten. Men heeft, toegevende aan de boven aangeduidde zucht naar grootsteedsche Europeesch-genivelleerde wijdschheid, de Hoogesluis en de Blauwbrug gebouwd. Geen van beiden
| |
| |
uitingen waarom het nageslacht ons benijden zal. Want beide bouwwerken missen, in weerwil van marmer en brons, van porfièren kolommen en statielantaarns, jonische kapiteelen, verharleveenschte obelisken en basementen, het ééne noodige: de onverbloemde uitdrukking van hun hoofddoel van hun eigenlijke gewichtigste functie, die is, het hecht vereenigen, tot een geheel maken beider oevers. Te vergeefsch zoekt het oog de lijnen die dit krachtig doen uitkomen. Juist de meest aangewezen bewegingen mankeeren. Noch het rechte, straffe strekken van ijzeren leggers, noch de edeler vlucht van ‘kunstig gemetste bogen’ vindt ge.
Brug over de Keizersgracht aan de Amstel.
Let er slechts op hoe bij de hier afgebeelde Blauwbrug, de minst slechte trouwens van de twee, de al te pretentieus bewerkte pijlers door hun lichte hardsteengrijs, hun aanmatigenden scheepssnebbenvorm, hun zware lantaarnzuilen, juist de verticale beweging, juist het schragen steunen en schrapstaan tegen de horizontale hoofdlijn in, accentueeren, terwijl bovendien de ijzeren bogen, die niet anders dan al te doorzichtige cachemisères zijn, het aspect van het geheel nog meer verwarren.
De Blauwbrug te Amsterdam.
| |
| |
Nieuwe Amstelbrug.
Deze hoofdfouten nu zijn bij de jongste Amstelbrug tenminste vermeden. De groote lijn is er in gehouden en wordt zelts door de magere silhouet van het ijzeren bewegelijk middenstuk niet afgebroken. De overdreven en in hun overbodigheid belachelijke stroombrekers zijn tot matiger afmetingen herleid. En hoewel dan zonder tooi en sieraad, is er toch in het algemeen voorkomen van dezen steenen kolos meer oprechtheid en hollandsche aard dan wij in de 19e eeuw gewoon waren. Daarmee is helaas de lof ook uitgezongen. Want als men gaat vragen of dit werk het nu tegen die schijnbaar toevallige gratie onzer grachtbruggen uit zal houden, dan blijkt het daartegen nog onbehouwen en lomp van massa, flauw en loom van lijn. Geen enkel détail is bevredigend. De grijswitte, bergsteenen banden, de lange onafgebroken gladde riem van de stijfjes gevoegde deksteenen, de dito plint onder de balustrade doen op een afstand gezien meer aan als een appliqué van veterband, dan als constructieve deelen. De forsche sprong van de deksteenen en de daardoor verkregen schaduwlijn, dit machtige hulpmiddel om het geheel van boven af te sluiten, is hier weggelaten. Suf en schriel, liggen de wanden der brug met de balustrade nagenoeg genoeg in één vlak. Daardoor schijnt alles gelikt en óver af, maar toch zonder fijnheid. En de balustrade zelf is een karikatuur. Waarom dan maar niet liever twee lage muurtjes doorgetrokken als bij zooveel oude bruggen - men denke aan onze zeventiend'eeuwsche heulbrugjes - in plaats van deze armoedige reeks baksteenstapeltjes, deze riggelende rij schietgaten? Visch noch vleesch - geen muur en toch ook geen hek! Naar eenvoud zoekende vondt men het bizarre. Terwijl het even simpele als uitstekende voorbeeld in 't leven voor 't grijpen was, moest hier, om vooral origineel en modern te blijven, een menschelijk brein dit dwaas idee uitbroeden.
Er is iets hachelijks in tegenwoordig op het eenvoudige te wijzen tegenover een publiek dat uit begrijpelijken lust tot verzet tegen de overmatig gepreekte barheid u aanstonds aanziet voor een van hen die om allerlei redenen buiten de schoonheid om, de luxe pertinent veroordeelen. En ik moet er op staan dat men dit achter bovenstaande regelen niet zoeke. Niet waar het eenvoudige oude goedkooper, maar
| |
| |
waar het schooner is dan wat onze tijd er voor in de plaats heeft gesteld zou ik wenschen, dat wij profiteerden van het mooi dat gelukkiger eeuwen hebben gewrocht. Niet wijl het oud en eenvoudig, maar wijl het schoon en praktisch bruikbaar is, kan ons in dit speciale geval het oude voorbeeld van nut zijn. Hoe elegant teekenen zich deze toch zoo flinke hekken op de nooit volprezen grachtbrug met hun wijde kruising tegen de lucht af, hoe laten zij alles open voor het gezicht, dat men het geschuif der menschenpoppetjes, het hobbelen van wagens en rijtuigen, heel dat pittoresk silhouettenspel van het verkeer over een brug op zijn allervoordeeligst kan gadeslaan en hoe vroolijk en degelijk Hollandsch-frisch kan zoo'n geverfd hek staan, als er tenminste het vroeger door den heer J. Veth eens zoo vinnig veroordeelde ‘zonderlinge potje’ geel dat men er bij P.W. op na schijnt te houden niet aan te onpas komt. En juist bij deze nieuwe brug was zoo'n ouderwetsche leuning voortreffelijk geweest, omdat zij verband gehouden had met het ijzeren hek van het middenstuk en zoo de altoos hinderlijke tegenstelling van zwaar en licht was vermeden.
Brug over 't Singel, hoek Raamsteeg.
Ik weet, dit zijn zoo maar wat utopieën; want evenmin als er een lettersnijder van tegenwoordig tevreden is met een serieuse navolging van mooie, oude typen, of een twintigst' eeuwsche drukker zoo bescheiden is, dat hij ernstig de verhouding eener oude paginavulling aan zijn werk ten grondslag zou leggen, evenmin wil voorloopig een architect die een brug bouwt den naam hebben van niets nieuws, niets persoonlijks te hebben geleverd. De traditie is niet alleen verloren, ze wordt met geweld onderdrukt. Wel wil men het oude heimelijk gebruiken om het voor onwetenden tot moderne herrijzenis te brengen, anderen weer meenen er baat bij te vinden het geesteloos precies te
| |
| |
copieeren; maar noch dit alles, noch gezochte naïeviteiten of steriele barheden brengen ons in dit geval nader tot het verloren paradijs, tot de oude schoonheid, die we nog dagelijks voor oogen zien, die we nog in elk opzicht kunnen genieten, maar die te beheerschen ons niet meer gegeven is, omdat we niet beheerschen wat we niet naar het innerlijk wezen kennen.
Dat is droevige les die op de keerzijde der herinneringsmedaille op d'Amstelbrug zou moeten gestempeld worden. Uit het vermijden der fouten van mindere voorgangers blijkt slechts de kracht der negatie.
Om iets positiefs te bereiken moeten we het werkelijk in de allereerste plaats weereens evengoed kunnen als drie eeuwen geleden. Nog altijd wachten we met geduldig vertrouwen op den man die den verloren sleutel weer vindt, die met ijzeren energie zich er toe wil zetten de verhoudingen dier monumenten zoo te bestudeeren, dat ook wij weer met dezelfde zekerheid als de burgers van het zeventiend' eeuwsch Amsterdam bij elke nieuwe brug gerust het tot stand komen van het werk mogen afwachten, dewijl we weten dat onze bouwmeesters op hun voorgangers steunend hun tijd niet aan onnutte proeven verspillen, maar zeker zijn van hunne zaak. Niet het gevoelig oog, de fijne zin van den enkeling kan ons redden. Wat hier noodig is moet velen toegankelijk zijn, voor velen helder en begrijpelijk. Niet artistieke sensaties, maar slechts ‘maten, gewichten, getallen’ met wijsheid en beleid gebruikt, leggen de hechte fundamenten voor een vruchtbare traditie.
W. Vogelsang.
Amsterdam, Januari 1904.
Maasbrug te Maastricht.
|
|