| |
| |
[pagina t.o. 29]
[p. t.o. 29] | |
JAN VETH: JOZEF ISRAËLS
(Stedelijk Museum, Amsterdam).
| |
| |
| |
Jozef Israëls
BIJ al wat er over Israëls geschreven is, kan het overtollig schijnen, daaraan weer een nieuw artikel te gaan toevoegen. Doch, mag er hier wel sprake zijn van een onderwerp, dat uitgeput is; kan, zelfs in aanmerking genomen, dat er onder al die schrifturen enkele uitvoerige en uitnemende studiën voorkomen, nu maar besloten worden, dat we over dezen schilder genoeg hebben hooren zeggen, hem in zijn kunst volkomen kennen? Als antwoord mag de vraag gesteld worden: zijn we dan op zijn schilderijen uitgekeken; of, al openbaart zich in de laatste jaren ook geen nieuwe wending van zijn talent, raken daarom zijn tegenwoordige voortbrengselen hij beschouwing niet meer onze gewaarwording? Zoolang het werk van een kunstenaar zijn bekorenden indruk op ons houdt, kunnen we daarover aan 't praten blijven, even zoo goed als: zoolang we het leven als een dierbaar bezit weten, hebben we begeerte dat tot geluksdrager te verwerken.
Israëls is al tachtig jaar geworden; ook onze vereering voor zijn werk is aan 't bejaren. En nu, bij het bereiken van dien zeldzaam hoogen leeftijd, zien we terug in dit menschenleven, want het werd besteed ten bate van onze beste levensverlangens. Dan komt de eene overweging de andere uitlokken, en navoelend de emotie, bij zijn werken zoo herhaaldelijk ondervonden, gaan we zinnen op de beteekenis daarvan, zoekend te bepalen waarde en hoedanigheid der kunst, die ze mocht verwekken.
Het doorgronden der waarde van Israëls' kunst, de beteekenis van deze verschijning in verband te brengen tot den tijd van zijn opkomst, en den natuurlijken groei van zijn ontwikkeling uit zijn omgeving te gaan inzien, - al trachtend echter de proef van het genotene te onderhouden, - 't kan als een eerste poging worden beschouwd van wat het nageslacht met ruimer en dieper inzicht, dus veel juister, doen zal.
Eenieder uit onzen tijd in ons land, en ook wel daarbuiten, die
| |
| |
van schilderijen weet, kent den naam van Israëls. Zijn reputatie behoeft, kàn zelfs niet vaster gevestigd worden. Hij heeft naam als schilder van visscherstafereelen, meest als binnenhuis gegeven, en de ‘kenners’ verstaan het, deze kunst te kenschetsen als de uiting van een dichterlijke ziel of wel te spreken over den meewarigen opmerker van het leven eener nederige menschenklas.
Phot. C.M. Dewald, den Haag.
JOZEF ISRAËLS: Visschersvrouwen, Zantvoort.
De naam Israëls is tot een vlag gemaakt van modernen hollandschen schildersroem, en daar zijn teekenen van overschatting bij het toomeloos uitzetten van den roep over zijne verdiensten: hij wordt zelfs
| |
[pagina t.o. 30]
[p. t.o. 30] | |
JOZEF ISRAËLS:
SCHELPENVISSCHER.
| |
| |
in vergelijking gebracht met een, die als onovertrefbare schildersgrootheid kan gelden; - men noemt hem wel graag tegelijk met Rembrandt.
JOZEF ISRAËLS: Zittende man, (studie).
Vóór het nageslacht ons op de vingers tikt over den bluf met onze beroemdheden, moeten we trachten naar redelijkheid in de vereering van onze groote tijdgenooten. Bij alle rechtmatige waardeering van Israëls moet bij direkte waardebepaling zijner kunst de naam van Rembrandt uitblijven. Deze was een groote en sterke, Israëls is een om zijn vlotte bewogenheid zeer merkwaardige, doch in vergelijking met den zeventiende-eeuwer, zwakke menschelijkheid. Rembrandt' levensaanschouwing, wijsgeeriger, torschte veel gewichtiger de werkelijkheid tol in haar diepe worteling. Hij was ook de kunstenaar van de aandoening, maar zijn zinnen raakten er niet door overstelpt. Bij zijn meewarig gadeslaan kon toch niet versluierd worden zijn hoog-rustige kijk op het levensgebeuren; hij is een, die weet de verscholen gangen waar menschendriften en wereld-drama's hun oorzaken genesteld houden; die het aardsche gedrang ziet van boven af, daarin groepen gaat onderscheiden en in al die bewegingen gaat bemerken het wederkeerig botsen en afstooten van machten, waardoor de een moet verdwijnen, om de ander te doen verrijzen; die daar heeft nagespeurd wat de
| |
| |
eeuwige factor tot voortbestaan is, dus voller bewustzijn heeft van het geheele leven als een tragedie.
JOZEF ISRAËLS: In 't veld, (teekening).
Tot recht verstand wil ik even opmerken, dat er niet bedoeld is beeldende kunstenaars voor te stellen als bouwers van wijsgeerige stelsels, afgescheiden van hun voortbrengselen. Zij zijn wijsgeeren van aanleg, hun werken getuigen van hun levensbeschouwingen, maar de definitie is intuïtief en niet bedacht. Ze doen niet weten, maar voelen; hun werk is als een catechismus zonder vragen. Ik heb het eens ergens gezegd naar aanleiding van Rembrandt, - dat de kunstenaar
| |
[pagina t.o. 32]
[p. t.o. 32] | |
JOZEF ISRAËLS:
NAAISTERTJE.
| |
[pagina t.o. 33]
[p. t.o. 33] | |
JOZEF ISRAËLS:
VARKENSHOK (teekening).
| |
| |
in zijn levensbeschouwing altijd gelijk heeft hoven den wijsgeer. Hij tracht niet naar formuleeren of bewijsgronding, maar stelt zijn hypothesen zuiverder, omdat het instinct of de intuïtie hem oordeelen doet. Door meerdere liefde voelt hij dichter bij zich de waarheid en het weten ligt daarin vanzelf besloten.
In de uiting van Israëls doet zich hij voortduring kennen een menschen-gemoed, dat gereedelijk begaan is met saillante levenstoestanden, liefst in hun droevige of weemoedige momenten. Maar het ten tooneele brengen van bepaalde aandoeningen gaat zonder bewustzijn van de genadewerking aan den eenen, zonder argwaan van den onafwendbaren noodlotsslag aan den anderen kant. Israëls toont zich gaarne, en is ook oprechtelijk, in zijn werk de bewogen aanvoeler van Lief en Leed in het wedervaren van den evenmensch; hij leeft het in zooveel tafereelen herhaaldelijk mee, zonder de macht van breede samenvatting der aandoeningen, die leidt tot het inkeerend begrip van de diepe levenswerking.
En hierdoor is hij wel geheel een kind van zijn tijd; zijn kunst doortrokken van de huidige humaniteits-neigingen. Zijn aandoenlijkheid, hoe roerend van menschelijkheid dan ook, lijkt me echter juist zijn zwakte, - zijn schielijke opgewondenheid, als in wezen van voorbijgaanden aard, onvereenigbaar met de beweging van een kunstdaad die voor alle tijden is. Een merkwaardig mensch is hij, mooi van ziels-bewegen, maar hij heeft niet de ingehouden heid van gemoedsuitstorting, de in zich-zelf beslotene waarneming van den waarachtig grooten kunstenaar, schijnbaar laatdunkend in zijn universeele wereldbeschouwing.
Deze voorafgaande abstracte overwegingen over den geestelijken inbond van Israëls' arbeid lijken me hier juist van pas, wijl we over een kunstverschijning hebben te spreken, waarin zich zoo vaak het menschwezen van den voortbrenger met zijn eigene zielskleuren heeft trachten te incarneeren; een schilder opgegroeid in de moderne beweging, en een der grootsten dier beweging, maar hij bij uitzondering met een geprononceerde neiging voor het ‘onderwerp-schilderij’; een realist, die zoo graag de werkelijkheid van het leven in gebeurende tooneelen geeft, die belust is op het mediteeren van menschelijke aandoeningen en hartstochten, zoowel in hun teederste roeringen - een kindje, dat haar zieke moeder behulpzaam wil zijn, - als in de dreunendste schokken - de wanhoop van den ziels-verslagen Saul.
Komende nu tot het tastbare gehalte van Israëls' uiting, dan erkennen we daarbij een volbloed schilders-temperament, en zeer zeldzame gaven tot de beoefening der kunst van kleur en lijn.
Zijn talent is door zoo lange jaren heen uitgegroeid op zeer gelei- | |
| |
delijke wijze en het is wel getuigend voor de kracht en oprechtheid in streven, dat het, op geheel andere banen, dan waarin het oorspronkelijk gestuurd was, zijn rechten koers heeft moeten vinden.
JOZEF ISRAËLS: Joodsch bruidspaar, (studie).
Er is genoeg over Israëls' loopbaan medegedeeld, om het nog noodig te achten lokale bijzonderheden uit zijn studietijd en eerste zelfstandig handelen te gaan vertellen. Releveeren we dus alleen maar, nu we duidelijker trachten te overzien den gang van zijn ontwikkeling, de voornaamste gebeurtenissen, als keerpunten in zijn bedrijf.
Leerling van Kruseman, werden zijn illussie's dus gekweekt in de
| |
[pagina t.o. 34]
[p. t.o. 34] | |
Phot. C.M. Dewald, den Haag.
JOZEF ISRAËLS:
AAN 'T VENSTER.
| |
[pagina t.o. 35]
[p. t.o. 35] | |
JOZEF ISRAËLS:
KINDEREN AAN DE ZEE.
| |
| |
sfeer van kunstbegrippen en schildersneigingen, toen heerschende. Van school uit was Israëls bestemd een romantieker te zijn, naar Academische vorming. De ambitie's van zijn jeugd moesten zich neigen naar de tooneel-schilderkunst, het droomen van historische compositie's of idiëele voorstellingen, meest van moraliseerende strekking of edelen aard. Jongelings-aspiratie's liggen in die atmosfeer wel graag te broeien. Dit wat de geestelijke vorming of het ophouwen der eigen verwachtingen, betreft. Een schilder, die zijn onderwerp mooi of verheven had uitgedacht, was al halverwege op weg; hij was geïnspireerd. De arbeid zelf had te voldoen aan vele voorschriften, die gebrouwd waren uit verleden schoonheids-uitingen; een mengsel soms van de beginselen der klassieken voor den vorm, met hel pathos van een rembrandtieke kleur. Daar waren eenige algemeene conclusie's van de eischen, waaraan een kunstverschijning te voldoen had. Met zijn edele zielsneiging en schoolsgevormden smaak tot uitgang (Kruseman heeft immers Israëls eens gewaarschuwd voor het bederven van zijn smaak door het schilderen van een onbehagelijk oud-vrouwen gelaat) moest de schilder zich dan met vlijt toeleggen op een foutelooze teekening en uitvoerige schildering, al naar het gezag der gesanctionneerde wetten. Hij moest de compositie welstandig ordenen, de figuren indrukwekkend maken door houding en gebaar, met op het gelaat een goed-sprekende uitdrukking, het type echter gekozen naar aesthetische regelen en vervolgens ijveren voor de uitbreiding van zijn vakervarenheid, trachten het record te slaan van breede en tegelijk alle détails-preciseerende schilder-trant. Naar twee richtingen uit bewoog zich toen de schilderkunst in Holland. De een met bescheidener poging trachtte het voetspoor te herwinnen van de groote zeventiend-eeuwers; ze vonden onderwerpen uit voor hunne schilderijen, onderwerpen gekozen uit het gewone leven om hen heen, liefst met een boeiende
intrigue. De ander in stouter ijverzucht naar de heroïeke of verbeeldingtreffende aanslag van de Romantiek, snuffelde de onderwerpen uit historieboeken en beroemde epische poëmen, of waagden het op eigen dichterlijke gedachten uit te wieken. De Franschen vooral hadden hen begeesterd. Maar de Romantiek van Delacroix, Gericault, staat tot die van Pieneman, Kruseman, - in België: Wappers en N. de Keyser - als de vleugelende ren van het hitsige paard met zijn vlammende manen tot de op scharnieren bewegende stijgerhouding van het carousselpaard. En het eigendommelijke van hollandsche kunstuiting kon wel niet verder uit zijn voegen raken dan bij die beoefening van het genre ‘groot historiëel’. De Romantiek met hare pompeuze hartstochtelijkheid en rhetorische uitzegging, wel overweldigend doch kortstondig als een plotselinge neerval van zwaren regen in een gedrukte atmosfeer, kan hier als heerschende richting slechts onovertuigde
| |
| |
volgers hebben. Een hollandsche schildersaard is naar dien kant maar zeldzaam aangelegd. En kan dan ook wel van die beweging Rubens als een voorname opstuwer worden aangewezen, is dit juist een aanleiding om op te merken, dat nooit de afstand in geestesrichting der twee Nederlanden grooter is geweest, dan in den tijd dat Rubens te Antwerpen werkte en Rembrandt te Amsterdam.
JOZEF ISRAËLS: Figuurstudie.
Israëls moest bij zijn uitkomen wel aangetast zijn van die ijver-
| |
[pagina t.o. 36]
[p. t.o. 36] | |
JOZEF ISRAËLS: TANGER (aquarel).
(Eigendom van den Heer F. Pessaro, Amsterdam).
| |
| |
zucht naar idealistische scheppingen. Hij ook maakte zijn historische compositie's, overtuigd daardoor naar het hoogste doel zijn ontwikkelde begaafdheden aan te wenden Schilderijen als Margaretha van Panna en Prins Willem in het Stedel. Museum te Amsterdam, zijn de natuurlijke vruchten van zijn opleiding. Toch laat deze uitgang zich bij een kunstenaars-aard als van Israëls nog wel aanpassen en hoe groot daarmee de afwijking van zijn latere kunst ook schijnt, is er in zijn visscherstafereelen een grondtrek na te sporen van den jeugdigen aandrift tot het maken van historiëele schilderijen. Maar de pathetische beweging der jeugd is gerijpt tot constanter gemoedswarmte; de waarachtigheid van zijn gevoel deed hem inzien, dat die groot-geroemde kunst leeg was aan menschelijkheid en zoowel in natuur-waarneming als in uitdrukking, ver om het werkelijke leven heenging.
JOZEF ISRAËLS: de Joodsche Wetschrijver, (Tanger).
Het is, meen ik, onjuist te decreteeren, dat in Israëls' streven de kentering kwam bij het opnemen van het motief ‘Visscherstafereelen’. 't Is niet geheel waar, dat hij in Zandvoort in eens zooals men 't noemt zich zelf ontdekte. In zijn oeuvre is eigenlijk niets van een kentering te bespeuren; zooals het straks reeds gezegd werd is zijn ontwikkeling heel geleidelijk gegaan; langs één gang is hij gekomen tot zijn volle kracht.
Bekend is het, dat Israëls nà zijn leertijd bij Kruseman naar Parijs vertrok en daar op het atelier kwam van een franschen schilder. Die leiding blijkt niet belangrijker wijze tot zijn ontwikkeling te hebben
| |
| |
bijgedragen. Meer zeker heeft de nieuwe omgeving op hem ingewerkt. Het verblijf in Parijs moest uitzichten voor hem openen en gewaarwordingen doen ontluiken, tevoren in den vaderlandschen schoolkring ongekend. Hij stond daar ineens te midden van het sterk bewogen kunstleven, waarvan hij zich allicht reeds in gissingen verdiept had naar overgewaaide weerklanken. De beweging kon hij nu in volle bruising waarnemen, en de veeltallige, hevige indrukken, zoovele verrassingen met gretigheid ondervonden, moesten een geheele opschudding te midden van zijn rustig gelegerde kunstopvattingen en zelfverwachtingen teweeg brengen. Een omkeer kon daardoor niet worden teweeggebracht, maar als reactie, een gunstige herleving. De wijziging in zijn kunstuiting zal toen nog maar voornamelijk naar het uiterlijk geweest zijn; betreffende de uitoefening zelf, zich voegende naar toen aangewonnen begrippen over vorm en strekking van het schilderijwezen.
Zijn overtuiging, nu gewonnen voor de naturalistische kunst, was nog maar van buitenaf aangedragen, en, maakte hij ook geen historische compositie's meer, bij zijn visschersvoorstellingen is nog iets terug te vinden van de aandrift naar de pathetische vertooningen der historische afbeeldingen. Zijn palet was al wel veranderd, minder echter naar wat door oorspronkelijke natuurstudie tot kantig bewustzijn was gekomen, dan onder kennisnemen van den kleurenkeus, die hij op de ateliers der modernen had heerschende gevonden. En met de aanhankelijkheid aan nieuwe idealen ondernam hij het schilderen van tragische gebeurtenissen uit het visschersleven. Een zeer merkwaardig specimen van dien tijd is het levensgroote stuk De gang langs het kerkhof. Ieder kent dit werk, al is 't maar naar de veelvuldige reproductie's; een schilderij dat alleen om zijn onderwerp reeds voor zich zelf spreekt. Een stoere visscher is met zijn twee kinderen, - een kleintje op den arm en zijn zoontje aan de hand - genaderd aan een hoog opgeschoten bosje duinhelm, waarin een houten kruis het graf zijner vrouw aanduidt. Er zijn opvallende hoedanigheden in dit werk, voornamelijk echter van technischen aard; 't is als een proefstuk van schildersbekwaamheid: het is stevig geschilderd in massieve kleurzetten, de teekening is deugdelijk en heeft zelfs kernachtige accenten. Maar wat hier te prijzen is, staat vreemd aan den geestelijken zin van het werk; de kwaliteiten zijn er alleen aangewend, om de voordracht van een somber tooneel van imponeerende luidheid te doen zijn. 't Is eenvoudig een declamatiestuk; alles is er op 't effect aangestuurd, van al de sombere lucht in den achtergrond tot aan het lichtglimmeren in het oog van den knaap, opstarend naar den vader. Het is het tragische, niet gehaald uit het leven, maar afgezien van het theater; hetzelfde tooneelmatige als bij de historische stukken, al is de rol vervuller in dit drama nu ook een
| |
[pagina t.o. 38]
[p. t.o. 38] | |
Phot. C M. Dewald, den Haag.
JOZEF ISRAËLS: IN DE ZEE.
| |
| |
eenvoudige visscher.
JOZEF ISRAËLS: In Spanje, (teekening).
En na dit werk werden vele andere tafereelen gegeven, die ten doel hadden den druk en den kommer van bepaalde levenstoestanden aanschouwelijk te maken; zonder echter te geraken tot uitdrukking van het barre wee, als blijk dat naast den medelijdenden waarnemer, de wijze overweger het werkelijk schrijnende ervan invoelde alsnog geen ander. De gang langs het kerkhof echter (uit liet jaar '56), zou nog te nemen zijn als een verschijnsel waarin de hoofdneiging van een artiest zich nog zeer onvoldragen heeft te kennen gegeven. Dat is: hier zou uit te gissen zijn geweest zijn verdere ontwikkeling in dramatische richting, waartoe Israëls mijns inziens echter niet gekomen is, al mocht zijn werk dan soms wel dramatische elementen inhouden. En dan noem ik niet: Alleen op de wereld of Moeders Hulp, maar Als men oud wordt en Langs velden en wegen. 't Is misschien wenschelijk ons over de beteekenis van het woord te verstaan. Een dramatisch kunstwerk is niet zoodanig, wijl het geeft de bloote voorstelling van een aangrijpend levensvoorval, maar als het verhaal wordt gedaan, de voorstelling wordt gegeven naar de visie, die de kunstenaar geheel persoonlijk van de handeling der gebeurtenis heeft gehad. De handeling, niet gelijk die werd waargenomen naar uiterlijke kenteekenen of passende omstandigheid, maar zooals die uit de werkelijkheid werd herschapen in uitbeelding van het tragische of komische voorval als manifestatie der eigen inzichten en levensopvatting van den wetenden aanschouwer. Styleering als 't ware van de geestelijke levens-verschij- | |
| |
ning. 't Is bijv. bij het tooneel van een bedroefde vrouw aan het doodbed van haar man, voor de hand liggend, dat ze zit te weenen, - we hebben dus nog niet meer dan de werkelijkheid - maar de actie van weenen als uiting naar buiten van zielsbedroefdheid, daar komt het op aan; wel dat die waarschijnlijk van beweging zij, maar
bovenal dat ze als door de dichte nadering van een daarbuiten staande leefkracht, geheel persoonlijk gezien is en de inhoud van deze aandoening in ongekende-schokkende gebaren wordt gegeven. En het dramatische is niet alleen te vinden in aangrijpende voorstellingen; het is te lichten uit alle levens-gebeuren, zoowel waar het zich heftig openbaart, als waar het zijn effene regel-gang vertoont.
Israëls kiest gaarne als onderwerp voor zijn schilderijen levenstoestanden die in hun zintuigelijk wezen reeds zielstreffend geheeten worden; hij is daarbij innig aangedaan en geeft er de vertolking van met veel warmte zonder nochthans een dramatiseering van het leven te geven. Een dramatisch kunstenaar staat tot hem als een, die den evenmensch bij zijn leed tot dragen steunen wil, maar weet dat hij er zich in te schikken zal hebben, tot den ander, die, kinderlijk vermurwbaar, zelf bij zijn troostende woorden zich deelgenoot voelt worden van 's naasten droefheid. Kunst heeft, zoomin als tot moraliseeren, de strekking tot opwekken van mededoogen. Israëls kunst preekt te veel het medelijden. En zoo hij minder oprecht is in aangedaan-zijn, wordt zijn uiting sentimenteel of theatraal.
Zoo is - om er een te noemen, die ook wel eens met Israëls vergeleken wordt - Millet een dramatisch uitbeelder van zijn landwerkers, en staat hij, hoe immens het verschil van onderwerp zij, toch dichter bij den grootsten dramaturg in de beeldende kunsten, met zijn abstracte levensbeschouwing: Michel Angelo. Zoo is - om van een kunstuiting te spreken die, aanroerend onmiddellijk het menschelijke, meer in de sfeer is van Israëls kunst, - van Rembrandt het portretstuk van den Menonieter predikant en de weduwe, in het Berlijnsche Museum, een dramatisch werk, - meer dan Israëls' schilderij waar de man, verstijfd van smart zit voor de doodsponde van zijn vrouw. Hier een wel natuurlijke maar toch vormelijke pose voor het beeld van verslagenheid, - daar in de weduwefiguur, in heel haar houding, van at de lichte kantel-beweging van het hoofd tot aan den nerveuzen handgreep in den zakdoek op haar schoot - met minder toeleg van pose, de integrale uitdrukking van een ziels-gedruktheid, waarvoor alle beschrijvende woorden als kwalifikatie eener ontroering, onvoldoende blijven.
De onderwerpen zijn bij Israëls meestal van tragischen aard, maar de inkleeding is ons steeds gemeenzaam. Het zijn opvoeringen van levensvoorvallen, maar het levens-gebeuren, dat we achter dit ééne
| |
[pagina t.o. 40]
[p. t.o. 40] | |
JOZEF ISRAËLS:
ADAM EN EVA.
| |
| |
moment zoo wijd en onnavolgbaar vertakt voelen, geeft het niet.
Phot. C.M. Dewald, den Haag.
JOZEF ISRAËLS: De gang langs het kerkhof.
Hij geeft toestanden van melancholie, van verdriet enz. - maar daar wordt niet gegeven de melancholie, het verdriet. We worden niet geslagen door een plotselinge onverwachte aanwijzing van levensjammer, die blijft naschrijnen, zooals bijv. weer bij de Saul van Rembrandt; die nuchter-reëele opvatting van het tragische in die figuur: de van smarten of ziels-kwellingen dronkene, de huilebalk-koning, dit
| |
| |
lichaam bepronkt met zijn prachtgewaad maar armzalig van menschelijkheid door immer-knagend harteleed, en in de hand als cyniesch attribuut van zijn hulpeloosheid-door-lijden den scepter van gebieder, terwijl de andere, die vrij is, het vochtige oog droogt met het zware rijke tapijt-gordijn. Zooals een tooneelspeler de sentimenten, die hij vertolken moet te beheerschen heeft, zoo heeft een schilder zijn eigen leven te stellen in aanschouwing boven de figuren, die door aandoeningen getroffen zijn. In hoever de tooneelspeler buiten de werkelijkheid heeft te treden is reeds duidelijk uit de omstandigheid, dat hij zelf in zijn rolvervulling weer kan geïmiteerd worden.
Nemen we nu naast elkaar de Visscher van Zandvoort en de Garnalenvisscher, daar we in het laatste stuk den meester in de volle ontwikkeling van zijn macht en gaven kunnen zien, terwijl in het eerste de nog onzekere wending is naar een beslisten uitgroei. Wat is nu het verschil tusschen deze werken? De dramatische uitbeelding hij de Gang langs het kerkhof, zooals die bedoeld werd, trachtte zich te doen gelden door het aanbrengen van toepasselijke mise-en-scène; theatercoullisses en grime, zou ik haast zeggen: de zwarte lucht, de donkere zee, lichtgloren op het argeloos-kinderkopje, de opturende knaap, de academische expressie-kop van den vader, het grafkruis zoo moedwillig op den voorgrond geplaatst etc. Neem nu de Garnalenvisscher en in de opvatting van die figuur, van zijn houding, van zijn vormwezen, van zijn bewegen, van het geheele karakter zijner verschijning, bepaalt de wijziging alleen zich door de uitdrukking van de lichamelijkheid. Ik bedoel zoo: eenmaal de houding en de expressie vastgesteld voor de hem toegedachte rolvervulling in een dramatisch schilderij, heeft Israëls het beeld van den zwaarmoedigen zwerver geschilderd als de Garnalenvisscher, maar naar den staat van zijn toenmalige ontwikkeling, nog niet in zijn kracht. Het verschil doet hier onderkennen de levensessentie van Israëls kunst: het picturale. Wat hem als schilder groot doet zijn, gaat onder zijn handen door, staat buiten zijn bewustzijn, zou 'k haast zeggen. Want zijn handeling is bovenal kinderlijk, kinderlijk zijn ook zijn intentie's hij opzienbarende onderwerpen, kinderlijk zelfs was zijn groote dwaling hij die omvangrijke schilderij, waar hij het onderwerp aan den Bijhel ontleende: Saul en David.
Hij is geen kunstenaar met zelfmachtige stuur bij zijn uitzegging, die door vorm en houding van het zichtbare natuurbeeld is doorgedrongen tot de wellen van het leven; die, wat het oog heeft bekoord en de ziel ontroerd, als in omwenteling van de werkelijkheid, heeft gedwongen binnen straffe lijnen en vastgelegd in gesloten kleur; zelfs niet de kunstenaar van reflexie, die zijn impressie verwerkt tot indrukwekkende vormgedaanten en breede kleur-accoorden. Hij is een
| |
[pagina t.o. 42]
[p. t.o. 42] | |
JOZEF ISRAËLS: Schets voor hiet schilderij Lenteleven.
(Eigendom van den Heer Hidde Nijland, Dordrecht).
| |
| |
schilder, die met fijn bewerktuigde ontvankelijkheid en zeldzaam waarnemingsvermogen, het organisme van de natuurverschijning naspeurt in de lichtste trilling der kleurverhoudingen en toonwaarden en de subtielste karaktertrekken der vormen.
JOZEF ISRAËLS: Spaansche guitaarspeelster, (teekening).
En wat bij deze eigenschappen zijne opvatting bepaalt en hem tot den bijzonderen kunstenaar heeft gemaakt, zooals we hem kennen, is dat zijn waarneming, zijn vatbaarheid voor picturale bekoringen, gefilterd wordt door een voor humanitaire ontroering zeer toegankelijk gemoed. Hij is de kunstenaar van de stemming, en bij zijn kinderlijken hang naar wat men noemt poëtische tafereelen, maar tevens met oprecht streven naar waarheid in natuurvolging, heeft hij in liefde voor zijn onderwerpen de meest verscholen hoekjes der intimiteit van visschershutten en grauw-belichte landschappen gegeven. En daarom is het wel vooral, dat zijn schilderijen altijd treffen, wijl een bewogene van hart zich daarin geuit heeft. De aard van het onderwerp behoeft daartoe niet de kracht te geven, want of het sujet is, een oudje dat haar kop koffie zit aan te blazen, een meisje dat mijmerend aan 't venster over 't droef nevelend land zit te turen, een vrouw snikkende bij het doodbed
| |
| |
van haar man, of een gezelschap dat in een boerendeel bij elkander vereenigd is, (dit alledaagsch geval heeft een der uitmuntendste schilderijen van Israëls tot onderwerp; in 't Sted. Museum te Amsterdam) het is één timbre, dat met zeer gevoelige natrillingen zijn klank overal doet hooren.
Phot. C.M. Dewald, den Haag.
JOZEF ISRAËLS: Kindsheid.
Eenzelfde aandoening beeft in al die tafereelen, 't zij
| |
[pagina t.o. 44]
[p. t.o. 44] | |
Phot. C.M. Dewald, den Haag
JOZEF ISRAËLS: DE NAAISTER.
| |
| |
blijde of weemoedige, door: de aandoening van den belangstellenden kijk op een leven in zijn intieme aangelegenheden, dat niet alleen bespeurd werd uit de handelingen van levende wezens, maar ook in gedaanten van onbeduidendste voorwerpen van huisraad, gedroomd uit de verscholen hoekjes in het wazende licht der binnenkamers.
JOZEF ISRAËLS: Studie van een hond.
Wanneer we in Israëls als dramatische kunstenaar dan al een dilettant willen zien, toont hij zich in de daad een schilder van het zuivere ras. Wel met recht wordt hij zoo vaak een grootmeester van de tegenwoordige hollandsche school genoemd. Geen misschien is er onder de modernen wiens arbeid zoo vreemd is aan alles wat naar stelselmatigheid zweemt. Zijn handeling gaat recht en onbevangen op het doel af, en zelfs niet een methode, die als een eigene, nog van gewettigde toepassing kan zijn, is bij zijn schilderen vast te stellen. Zijn werk-wijze is niet te ontleden, lijkt zelfs vaak slordig, in ieder geval ongeschoold, zoodat men bij het naspeuren van de bewegingen zijner techniek zou kunnen uitroepen: hoe is het mogelijk, dat iemand die zoo systeemloos met blijkbaar afgesleten penseelen verf zit te morsen, zulke mooie dingen maken kan! Zijn schilderijen, op de hand gezien, vertoonen een embryo van gebroken, welhaast gore tinten, waarin overgangen en tegenstellingen nauwelijks te volgen zijn. Maar terstond bij het overzien van het geheel, openbaart zich de werking; ieder ongeredderd veegje blijkt zich dan te kunnen verantwoorden en geen beweging, hoe gering ook in dat onmethodische
| |
| |
gesmeer, is voor de resulteerende samenhang ongedaan werk geweest. De stellingen, die wel eens worden voorgehouden om de gedragslijn aan te wijzen bij de kunst van schilderen -: dat de natuur niet moet gezien worden als een verschijning van schoone verfvlekken, dat de vormen niet door lijntjes begrensd zijn, maar dat de afbakening en de ronding der dingen de uitdrukking vindt in tegenstellingen, zich verhoudend naar de aanroering van het stil-verglijdend, strak-zich-hechtend, of onbelemmerd-uitschijnend licht, dat in een woord de natuur nooit in roerloosheid staat - van deze waarheden geven Israëls' schilderijen wel krachtigst getuigenis.
JOZEF ISRAËLS: Koffiedrinkster, (teekening).
De werkelijkheid bevat om de bekoring van haar eigen verschijning voldoende stof voor de bevrediging van dit schilderstemperament. Zijn waarneming, zoo gretig aangloeiend tot sensatie, onderhoudt de direkte aanvoeling van de minste kleur-combinatie, de fijnst-gespannen toon-trilling.
Zoo is Israëls een der groote voorlichters over de beteekenis van het Impressionnisme. De hoofdwaarde van zijn arbeid is te vinden in de spontane uiting van innige en onmiddellijk aandringende aandoeningen, in een vloed overstelpend het bewustzijnde waarnemen. Maar de ziening van de uitschijning der dingen vormt zich hier heel bijzonder onder impulsie van een persoonlijken menschen-aard, speurend in het Reëele zoo gaarne naar wat als vertolking van het roerend-intieme of treffend-sobere in het leven tot uitdrukking kan komen. Zijn voorliefde voor een grijzen toonaard is daardoor verklaarbaar, maar in de grauwe
| |
[pagina t.o. 46]
[p. t.o. 46] | |
Phot. C.M. Dewald, den Haag
JOZEF ISRAËLS:
ALS MEN OUD WORDT.
| |
[pagina t.o. 47]
[p. t.o. 47] | |
JOZEF ISRAËLS:
LANGS VELDEN EN WEGEN.
| |
| |
tinten is het leven ontstoken door heimelijke uitvloeiïngen van kleur. Zijn teekening zonder eenig vertoon van kranige halen of rake lijnen, maar gedaan met een van bewogenheid bevende hand, als tastend naar den levenskern in de beweging van gebaren en houdingen, is van doordringende expressie.
Wat bij de omwenteling in de literatuur de voorname doeleinden waren, - het zuiveren der taal van gemeenplaatsen en bot-weg overgenomen beelden, het zelfmachtige bouwen van den stijl naar persoonlijke zienswijze en uitings-drang, maar vooral de nauw klemmende woordvorming tot overtuigende uitzegging van natuurwaarneming, - daarbij zijn zeker wel invloeden van de moderne schilderkunst, met name het Impressionnisme, in werking geweest. Ongetwijfeld, dat deze twee kunsten in streven belangrijk naar elkaar zijn aangedreven en dan vooral de literatuur naar de schilderkunst. Bij een studie nu, over dit niet zoo verwerpelijke onderwerp, zou de schildersuiting van Israëls als zeer bruikbaar materiaal kunnen dienen.
Meest schildert hij wel binnenhuizen met hun schemerende hoeken, en stille licht-druiling, maar hij kan zich ook vertrouwelijk maken het leven van andere omgevingen, als kader voor zijn figuren.
De zee, die hij zoo dikwijls gaf, als het blijde tooneel van spelende kinderen, of als het barre arbeidsveld voor de visschers; onder verschillende gedaanten dus. Nu in alom uitgespreid helder middaglicht over dartel watergevliet, dan als de zwaar omwoelde vlakte, barsch donkerend onder gefrons van onstuimige luchten. En ook hier heeft hij alle toonen van het sujet doen klinken; zijn onbestuurde schilderwijze gaf de levende overzetting in kleur en beweging van het blijde licht-schateren uit helderen hemel over het grenzelooze water, dat aanwiegelt in zoete rimpeling, zijn golfjes vergruiselend in blinkers van doorschijnende reflexen, maar verderop rustig zich gaat uitbreiden, tot het, onmerkbaar vereffend, zich als spiegelvlak overschouwen laat tot aan den horizon. Of wel het ontzaggelijke van mysterieuze uitgestrektheid der wateren, gewikkeld in 't grauwe dek van zwaar bevrachte atmosfeer en tot geweldige stortgolven aangejacht door ruige windvlagen. Ook in zijn landschappen is het bovenal de stemming die zijn werk treffend doet zijn. Het buiten, geheel en al gevoeld in samenhang, met het leven en de doening van de figuren. Ook dan meestal het thema van grijs. De hemel begroeseld met regenwolken, de landen bedropen door sproei uit een nevelende atmosfeer, de boomen met verdoft groen in wankeling dragend hun kruinen, de huizen, armoedige woningen, als onbeholpen in hun vormen neerhellende rustieke bouwsels. Dit alles geeft aan zijn landschappen een schijnsel van droevigheid, en zonder achtergedachte van indrukverwekkend onderwerp, heeft Israëls daar misschien innigst nog zijn
| |
| |
ziels-sensatie geopenbaard.
JOZEF ISRAËLS: Op weg naar Huis, (aquarel).
Van het hollandsche landschap met zijn immer boeiende tinten-harmonieën, heeft hij de bekorende impressionnistische afbeelding in vlot-treffende schildering weten te geven; maar de mysterie van wijd-strekkende landen met eenzame wegen, heimelijk over de ruimte heensuisende boompartijen, heeft een eigen, voor zijn menschelijkheid vertrouwelijk lied uitgezongen.
| |
| |
De schilderij, waar de man zijn schuit voortduwt langs het vaartje, stil belommerd door de armzalige boomen bij het eenzaam liggende huisje, is een landschap van sensitieve aangrijpende werking. In de grijze waden van de mistige atmosfeer is daar in blijven nazuchten een stemming van stille melancholie bij het zien van dat verlaten buitenplekje, waar een arme schuitenvoerder plotseling kwam voorbijgaan.
JOZEF ISRAËLS: Badende jongen, (aquarel).
Maar ook in zijn koppen of portretproeven is Israëls schilders- | |
| |
vermogen weer verbazingwekkend.
JOZEF ISRAËLS: Scheepjezeilen, (aquarel).
Hier ook geen spoor van aangeleerde methode of door routine verworven handigheid. Hij let weinig op de kenmerken der constructie van het menschelijk gelaat, weet, zou men zeggen, niet waar het beendergestel naar het uiterlijk zijn charpente vertoont en hij heeft zich geen houvast aangewend voor den eigenaardigen bouw der groote onderdeelen: oogkassen, neus en
| |
[pagina t.o. 50]
[p. t.o. 50] | |
JOZEF ISRAËLS:
DE ZANDSCHIPPER, (ets).
| |
[pagina t.o. 51]
[p. t.o. 51] | |
Phot. C.M. Dewald, den Haag.
JOZEF ISRAËLS
DE TROUWE VRIEND.
| |
| |
kaak. Hij tracht zonder nevenaanschouwing direct de levensuitschijning te benaderen, en waar hij daarvan de accenten vindt, noteert hij ze in achtelooze penseelvegen, wrijft ze uit in ongesmukte of onberaden kleurmenging. Als portretschilder is Israëls werkelijk een buitengewone verschijning; niet dat hij als zoodanig geeft naar principiëele eischen en in volkomene staat wat een portretstuk tot onaantastbaar hooge kunstuiting kan maken, maar wijl hij daar, met omzeiling van alle door de leerschool aangeduide wegen, het bereiken kon in het portret tot uitdrukking van 's levens' trilling zelf te geraken.
Bij alles wat Israëls doet, ook als hij een voorop gedachte aandoening wil kenbaar maken, komen zijn werkelijke hoedanigheden tot uiting - hoedanigheden van een geboren schilder, die het leven bewondert om zijn uitschijning in kleur en lijn, zich verzadigt aan het bemerken van tegenstellingen, maar wiens kunst een zeer eigenlijke aanslag heeft, daar de zienswijze der tint-verhoudingen en het karakter der vormen zoo nauw voeling hield met een warm hart, dat behoefte heeft zich te ontroeren bij het gebeuren in de gekozen tafereelen.
Hij is als waarnemend schilder een fijnbesnaarde van gemoed als Mauve, maar naar andere zijde ontwikkeld, en onder de hoofdmannen der modernen staat hij dichter tot hem dan tot Jacob Maris en Bosboom.
Wat Israëls nog voort zal brengen, hoelang hem daartoe nog het onderhouden van zijn oude (jonge) kracht zal gegeven zijn, we kunnen het niet gissen. Maar zijn Zandkruiers, dat volrijpe en frissche werk van zoo jongen datum, getuigt dat de drang nog steeds in hem sterk-levend is. We kunnen niet altijd de veerkracht van eens menschen handeling meten naar zijn jaren!
W. Steenhoff.
|
|