| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Antwerpen
Kunstkring retrospectieve tentoonstelling van 8 tot 22 november 1903
De Antwerpsche Kunstkring kon zijn 50e verjaringsfeest zeker niet beter vieren, dan met een tentoonstelling van werken uit zijn jaren van vervlogen grootheid. Een honderdtal stukken werden er bijeengebracht, welke, zonder een overweldigend geheel te vormen, toch een aardig beeld gaven van de Antwerpsche Kunst in de tweede helft der xixe eeuw. - Nu wij deze dingen met een nuchter oog aanzien, vrij van den dwang van mode en voorbijgaanden smaak, blijkt er niet zeer veel tegen den invloed van den tijd bestand te zijn geweest. Typisch in dit opzicht is het prachtstuk der tentoonstelling: de Decameron van Wappers. Menschen die 't bijgewoond hebben, vertellen dat, toen dit stuk voor de eerste maal werd tentoongesteld, het een ongeziene furore maakte; men verdrong er zich voor, er was niet bij te komen, de heele stad liep er heen, op haar zondagsch, en er werd over niet anders gesproken. - En toch vermag dit stuk, ondanks zijn zeer reëele verdiensten van teekening en compositie, niet veel méér dan een glimlach op onze lippen te roepen.
Hoeveel erger is het nog gesteld met Nicasius de Keyser, wiens bloedelooze, dor-Akademische allegorieën de trapzaal van ons Museum ontsieren. Men mag zichzelf nu wijsmaken dat die man toch talent had, dat hij in zijn tijd toch een gewichtige rol heeft gespeeld - maar dingen als zijn Spaanschen dans of zijn Gretchen kunnen er toch niet dóór. Het portret van Mad. Mols daarentegen, is, wellicht door meer directe aanschouwing der natuur, oneindig veel beter.
Hun beider knappe leerling, Karel Verlat had hier o.a. een paar apen in de bekende manier en een zijner impressies uit het Oosten.
Onder de meest opgemerkte inzendingen der tentoonstelling zijn te vermelden een zevental werken van Jos. Lies.
Hoewel ook lijdend aan romantisme in den hoogsten graad, is zijn werk meer genietbaar; zijn koloriet is aantrekkelijk, tapijtachtig; naïeve fouten van teekening of perspectief vergeeft men hem gaarne, omdat er uit heel zijn werkwijze iets oprechts, kinderlijks spreekt, waarvan het onbeholpene veel beter is aan te zien dan de pedanterie van een de Keyser. Bij hem leeft dan ook de geest voort van een der heel grooten, die boven wisseling van tijd en conventie verheven zijn: Hendrik Leys.
Van dezen vijf niet zeer beduidende, schilderijtjes - niets uit zijn mooien, laatsten tijd. Het Atelier uit de verzameling Huybrechts, in zijn warmgouden manier, blijft steeds een zeer aangenaam, hollandsch-achtig genre-stukje. Van den anderen Leys-discipel, Hendrik de Braekeleer, die méer dan Lies zijn eigen weg is gegaan, zonder daarom minder nut te trekken uit voorbeeld en leering van den grooten Meester - ook enkele bezienswaardige stukken
Naast dezen zij Willem Linnig Jr vermeld, die, hoewel naar de jaren meer tot onzen tijd behoorend, nog eenigszins in de traditie van Leys is blijven voortwerken. Zijn ongebreidelde fantazie, die aan den sprookjes-Hoffmann doet den- | |
| |
ken, bracht hem soms tot de buitensporigste voorstellingen Maar hij hield zich aan een plezierige, eenigszins archaïseerende teekening, een warme, misschien wat artificiëele verlichting, die aan zijn werken iets vreemds en eigenaardigs geven.
Onder de latere meesters een mooi, groot landschap van Lamorinière, die in zijn wat levenlooze, minutieuse behandeling toch steeds belangwekkend blijft - en een prachtig plain-air landschap van Th. Verstraele, dat hier eigenlijk wel uit den toon valt.
Na nog enkele namen genoemd te hebben als Dyckmans, J. Jacobs, Lagye, Ooms, Van Lerius, e.a. meen ik wel het meest typische van deze tentoonstelling te hebben vermeld, die in haar geheel zeker een der belangwekkendste en leerrijkste was, die we sedert jaren in den Kunstkring gezien hebben.
B.
| |
‘Eenigen’ van 28 november tot 7 december 1903 in het Kunstverbond
Uit meerdere oogpunten uiterst belangrijk. Eerst en vooral zijn de deelnemende artiesten zoo verscheiden en verschillend van temperament dat er van geen coterie, geen richting spraak kan wezen; daarbij gaf deze tentoonstelling, in haar geheel, een juist denkbeeld van het goed en ernstig werk dat de voorhoede der Antwerpsche kunstschilders voorlbrengt.
Mertens vooreerst met kleine, gewetensvolle studies en een paar etsen, namelijk de geestige, rechtstreeks naar het leven gekrabbelde Racleuses. Zijn ‘koppen en profils’ reeds meermalen elders geëxposeerd, ziet men gaarne terug. Deze kunstenaar heeft slechts een nietige beweging, een schier onbeduidende houding van het leven van noode om, in een kleine bladzijde, een gedachte, een staat der menschelijkheid uit te zeggen.
Richard Baeseleer en Walter Vaes schijnen mij hier alleen het pastel machtig te wezen. Destijds zei ik in de Vlaamsche School mijn bewondering voor Baeseleer die, stilaan, het meesterschap bereikt en hier het beste werk vertegenwoordigt.
De kleine pastels van Vaes, vergeten huizen en straten van oude, Vlaamsche steden, verloren hoeken van torens en kerken (Indrukken en Herinneringen) zijn in-eens met rassche, openhartige oorspronkelijkheid, met waarheid in kleur afgewerkt; vorm is er altijd aanwezig, zelfs in het kleinste ding, in het nietigste deeltje. Zijn mooie aquarelle Het Steenhouwerke is grootsch van aanleg en karakter en zijn origineele etsen zijn als zoovele wondere documenten over zijn kunstenaarstemperament. Ik herinner me nu weer zijn pastel Meisje voor den Spiegel, in de Aquarellen-tentoonstelling van dit jaar. Welke onderscheiding van visie in dat werk! Hoe versmolten die licht-blauwe, grijze en blanke tonen tot een verrassende harmonie. Het leven was er van dichtbij gezien en met kunde en smaak weergegeven; het karakter van het meisje voelde men in de gratie van elk gebaar, in het fijne wezen dat van uit den spiegel u tegendroomde.
Jacob Smits, naast een simpel en schoon vrouwenportret, talrijke impressies waarin de karakteristiekste eigenschappen van dezen schilder te vinden zijn: koloriet en gewild naief gevoel; brokken natuur die hij primordiaal heeft willen zien en wedergeeft met enkele lijnen, verlucht met wat kleuren en alles zoo sommaire mogelijk.
Van Eugeen Van Mieghem, aparte typen van de voorburgen, kerels van dokken en kaaien. De Eenzame, Aan de Rivier, Luiszak en Schippersmeisje toonen zijn sterken observatiegeest en geven ons de zekerheid dat hij meer en meer den stiel machtig wordt. Hij documenteert ons over een gedeelte menschheid dat ons schier onbekend is; dat hij het met liefde doet voelt men aan de stemming in zijn werk.
G. Morren en V. Hageman zijn twee onrustige zoekers, de laatste de onrustigste maar met meer ernst. Morren wil vooral uit het banale weg en, als hij niet excentriek doet of vormeloosonschoon wordt, maar er rakelings nevens blijft, is zijn werk niet van verdienste ontbloot. Hageman voelt mooier dan hij zich uitdrukt en stelt zich hooge eischen; artistiek is hij altoos en hij wroet op zijn werk zoolang en zooveel
| |
| |
dat het leven er zeer dikwijls weg is; zijn Kindje is een mooie, losgedane teekening; voor de elegantie zijner dames voel ik niets, gelijk ik ook zijn Naaktstudie maar niet begrijpen kan.
Edmond Van Offel en Maurits Nykerk kunnen en deden beter dan wat zij tentoonstellen; de eerste blijft evenwel gestaag boven het middelmatige en zijn werk staat hooger dan alles wat men te Antwerpen doorgaans in dien aard te zien krijgt.
| |
‘Terug-bijeen’, van 6 tot 13 december 1903
In de Verlatzaal verzamelde Terug Bijeen een ganschen voorraad schilderijen. De tentoonstellers zijn goede bekenden: Luyten, Rul, de Wit, Albracht, Steppe. - Bij allen voelt men een iets of wat onverschillig zich-laten-berusten op hun artistiek verleden. Bolland en zijn honden zijn niet slechter dan vroeger, Brunin past zijn gekende manier nu op landschappen toe en van Rul zagen we veel beter dingen. Hendrik Luyten brengt er met zijn gezond en krachtig temperament, de schoonste, geweldigste noot. Zijn stalwaarts-keerende Koeien is een zeer goed doek.
| |
Aze ick kan
Deze groep hield, verjongd en met nieuwe elementen, van 12 tot 21 December 1903, insgelijks eene tentoonstelling in het keurig zaaltje van het Kunstverbond. Hoewel de tentoonstellers zich geenszins als oprukkende hervormers kenmerken, schijnen zij, voor het meerendeel, eene goede strekking toegedaan. Zij willen iets; ook was er een mooie eenheid in hun gezamenlijk werk.
Buiten ouderen, als Rul en Boudry - de eerste met zijn gewoon, verdienstelijk werk, de tweede met zijn reeds gekende Pastoorsmeid, - en nevens de tentoonstellers van vroegere jaren, een nieuw-aangekomene: Edgard Wiethase. Hij brengt eene niet-gewone belofte; zekere gewildheden nog, hier en daar, welke zijn echt schilderstalent wel zal overwinnen om hem tot meer eenvoud te brengen. In zijn schilderij Ploegen voelt men wat gebrek aan ontwikkeling om ze bepaald goed te durven noemen.
Van Gérard Jacobs - die goed vooruitgaat - vele ernstige inzendingen, vooral een paar schetsen van bijzondere mooiheid: er ligt dáar een rijpheid in die zijn grootere schilderijen nog missen.
Men zou wenschen dat Emile Viérin in zijn goed-bestudeerde avondstemmingen, in Het Toevluchtsoord en in Schemerlicht een weinig van de losheid kon leggen, die, met hun gewone aantrekkelijkheid, de kleurstudies van Besiers kenmerken: hetzelfde kan gelden voor Alfons Van Beurden, want zijn Scheepstrekkers bij zonsondergang is te vermoeid. Ten slotte, met het knapgedane Ploegpaard van Frans Proost, het oprecht werk van Leon Spanoghe en het wel niet nieuwe Aan de Piano, van Koch, dat een goed intérieur is, mag deze tentoonstelling een der beste van het seizoen genoemd worden.
Tot dezen groep behooren nog de beeldhouwers A. Van Beurden (vader) en Baggen.
Victor de Meyere.
| |
Uit Brussel
In den kunstkring, tentoonstelling van Marten Melsen en Jules Merckaert
Een héel belangrijke expositie van twee artisten van de jongere bent
Ik ben al meer dan eens in de gelegenheid geweest om op hun temperament, hun forsch talent en hun coloristische gaven te wijzen, vooral sedert de onlangs gehouden tentoonstelling in den kring Labeur, waarvan ze beiden deel uitmaken. Wat ik toen van Meisen heb gezegd, is evenzeer van toepassing op het meerendeel van zijn vijf en twintig thans door den kunstenaar ingezonden doeken. Allen duiden ze, behalve de toen vermelde eigenschappen, een groote gave van opmerken aan, die echter nu en dan wel eens naar overdrijving en naar een zeker spottend medelijden neigt, zooals stedelingen dat nu eenmaal al te vaak voor bewoners
| |
| |
van het land gevoelen. Melsen is bizonder gesteld op physionomieën, die zóo vol uitdrukking zijn, dat ze soms bijna gezichten trekken, en hij offert wel eens, net als Laermans indertijd, de schoonheid van vorm en lijn op aan een soort van karikatuur, die per slot van rekening toch nog al een goedkoope en gemakkelijke kunstvorm is. In afwachting van het verheugende feit, dat hij ons wat minder triviale en groteske boeretypen gaat vertoonen, genieten we een al vast van zijn kleur en den sappigen toon van de uiterwaarden van de Beneden-Schelde, die hij zoo volkomen heeft begrepen en van de kleine dorpjes op de oevers van onze groote rivier, beneden Antwerpen: Stabroek, Santvliet, Beirendrecht, Oorderen, enz. Voor het oogenblik, blijft zijn palet echter altijd nog rijker en sympatieker dan zijn teekening. Vele van de grappige tooneelen, die hij ons laat zien, zouden op zijn best deugen als schetsjes in het een of ander humoristisch blad, als illustratie van een anecdote.
MARTEN MELSEN: Boerenkermis.
Nu is het zeker waar dat het werk van den karikaturist een kunstvorm op zichzelf is en dat het nog lang niet een ieder is gegeven om een vluchtig voorvalletje, luchtigjes met pen of potlood vast te houden, maar met de schildersgaven, die Melsen ons toont, zou ik in zijn plaats toch liever streven naar een verhevener kunst, naar wat meer eurythmie, en zou ik eerder uit ons volsappig, rijkbloedig Vlaamsch ras eens een paar modelfiguren kiezen, die als toonbeelden van echte schoonheid dienst konden doen.
Er is reeds veel leven en beweging in die wriemelende massa van zijn Kermis en van zijn Foor te Putte, vooral zeer vermakelijk en bont gekleurd, terwijl
| |
[pagina t.o. 22]
[p. t.o. 22] | |
J. MERCKAERT: HET DORP DE PANNE. (Vlaamsche Kust).
| |
| |
enkele van zijn Binnenhuisjes, minus de stereotiepe leelijkheid van zijn figuren, inderdaad merkwaardig goed geschilderd of met pastel geteekend zijn. Onder de beste noem ik zijn Processie, Betaaldag, Kinderen in de weide en Nestjes uithalen.
Jules Merckaert had vijftien heel goede landschappen ingezonden, alle verschillend van toon, belichting en onderwerp, maar alle op dezelfde kranige en krachtige manier geborsteld, sappig van pâte en buitengewoon personeel van visie en kleur. Behalve verschillende schilderijen, die ik reeds op de Driejaarlijksche en in Labeur had opgemerkt, waren er ook nog eenige belangrijke nieuwe doeken; bijv. Het Dorp de Panne, een stuk van groote afmetingen, in heel helderen blanken toonaard gehouden, waarin de atmosfeer zich heel vrij bewoog, een doek dat men, evenals veel stukken van Gilsoul, bijna synthetisch zou kunnen noemen; heel delicaat in zijn hartelijke, dichterlijke, blonde kleur, met zijn hemel door den adem van den vrijen wind bewogen.
Zijn Straat in het Bosch, Minneborreweg, Dal van Josafat, Holle Weg en Molen van Moortbeek, zijn zoovele gedichten in kleur, bestemd om een levend aandenken te bewaren aan het karakter, de sappigheid, de kleur, de allure, de atmosfeer en dat eigenaardig mengelmoes van de voorsteden tusschen de Antwerpsche en de Leuvensche baan te Schaarbeek. Deze goede schilder heeft bijna met de wetenschappelijkheid van een geoloog het eigenaardig karakter van dezen half krijt-, half kleiachtigen bodem begrepen, 't is of hij er in heeft gewroet en gegraven om er zich in die mate den toon en de samenstelling van te hebben eigen gemaakt. Dat zijn ze wel inderdaad, de steegjes en slopjes van de voorstad, met haar zonderling tweeslachtige straten, hier en daar door een huis, een glooiing of een hoogtetje afgewisseld, waar een paar verdraaide of misvormde boomen groeien; die modderige paadjes, vol afval en puin, nu en dan op ongelijke afstanden verlicht door een gebrekkige lantaren, waarvan het twijfelachtig en treurig licht bij 't vallen van den avond den laten voorbijganger meer beangstigt dan gerust stelt. Merckaert heeft dit raapland, die oude vervallen schuren en moestuinen, die velden met beetwortels en knollen, die morgen voor bouwgrond zullen worden verkocht, bijna lief met iets van kinderlijke liefde. Er trilt een heel levendig gevoel in die forsche doeken en uit hun, een weinig bitteren toon, windt zich een onbeschrijfelijk weemoedige bekoring los, die toch ook tegelijkertijd iets gezonds en mannelijks heeft. Onder het sappige vleesch en de stevige spieren van den echten Vlaming, liggen bij dezen artist zeer teedere zenuwen en zeer gevoelige snaren verborgen en ik herhaal dat onder de jongeren, die waarlijk kunst in hun landschappen weten te brengen, Merckaert een van de interessantste is, die het zeker ver zal brengen.
| |
Xe jaalijksche tentoonstelling van den kunskring ‘Le Sillon’
Een heel aardige expositie van eenige goede werklui-schilders, waarvan er een paar inderdaad wel kunstenaar zijn. Veel schilderijen of liever veel uitstekende studies. Onder de dingen die op vreemde wijze den geest van deze schildersbent openbaren, noem ik vooral een neiging om zich met het werk van zijn buurman te bemoeien. De jongelui loopen zeker voortdurend bij elkander in en uit en bewijzen de waarheid van Baudelaire's gezegde: dat het jonge België ‘pense en bande.’ Nauwelijks is er eens een geweest die met een arm, gebrekkig, verschrompeld wezen zooals de Anne Radar een tamelijk succesje heeft gehad, of alle gaan ze op zoek naar heel oude, heel mismaakte modellen, echte onderkruipsels en misbaksels, vergroeide en verdraaide sukkels. Ze trachten elkaar een vlieg al te vangen in het opsnorren van de ellendigste oude stakkers. Dit jaar waren er veel ‘Oudjes’ aan de markt. Zeestukken waren ook nog al tamelijk willig aangezien; een der kunstenaars van de bent, of liever een, die er vroeger deel had van gemaakt, had een buitengewoon en onverwacht succes met dit genre gehad, dat sedert de dagen van den begoochelenden Artan een beetje in onbruik gevallen en verwaarloosd was. Er was mede een overvloed
| |
| |
van naakte vrouwen op den rug gezien, altijd om dezelfde reden: omdat een van die bazen onlangs een paar zeer opvallende naakte schouders had geexposeerd Ik haast me om er bij te voegen dat deze kleine nabootsingstic, niets toe of af doet aan de vakhoedanigheden der artisten van le Sillon; ze onthult ons alleen een tamelijk zonderlingen geestestoestand en een buitengewone armoede van verbeelding en initiatief. Nu en dan moet er eens een besluiten om iets nieuws te bedenken, en dan hollen al de andere hem, liefst te gelijk, achterna. Ze doen ons denken aan Dindonneau's schapen van Rabelais. Het zijn echte schilders van Panurge.
De tentoonstelling van dit jaar ontleende buitengewonen glans aan de tegenwoordigheid van verscheiden oudleden van dit dappere en niettegenstaande zijn volgzieke neigingen toch kranige en krachtige clubje; zij vormden den zoeten kern van de noot, die zonder eenigen twijfel uit echte artisten was samengesteld. Alleen moeten we opmerken dat de echte, ware kunst eerst begint, waar het vak eindigt. Van daar de menigte studies en de schaarste van degelijke werken, nauwelijks twee of drie.
Laat me in de eerste plaats noemen het mooie Eikenbosch van Apol, en de Cariatide van Bastien. Geo Bermier was veel gelukkiger in zijn series van omlijste studies dan met zijn groote schilderij van de salon; Maurits Blieck is hard op weg om een van onze beste zeeschilders te worden; Jan Gouweloos, die zijn reeds geziene Grauwe schuit exposeerde, was er ook met ten prachtige Naaktstudie, een der pareltjes van het zaaltje; Paul Matthieu had er drie stukken; Op den Hoogen Dijk, April en In de Kempen, alle drie even geslaagd en blijken gevend van het meesterschap, dat de jonge kunstenaar zich zoo wel heeft verworven; Moreels gaf allerliefste miniatuurtjes te bewonderen; Franz Smeers, Gustave Max Stevens goede portretten, Philip Swyncop het portret van een jongen man, M.H. Van de Walle, dat misschien in zijn soort het mooiste en aantrekkelijkste gezicht van de geheele tentoonstelling voorstelde; Maurits Wagemans was goed vertegenwoordigd door zijn Bedelaar van Salamanca.
Onder de beeldhouwers, ciseleurs en juweelwerkers noem ik Arsène Matton, die heel goed gevoelde, heel gedurfde bustes had ingezonden, waaronder een verkleining van die van Peter Benoit, en Puttemans, die door een zeer gelukkig model voor een lamp (electrisch licht) en eenige juweelen was vertegenwoordigd die even origineel als gelukkig gevonden waren.
G.E.
| |
Uit Den Haag
De expositie van van Daalhoff in Boschoord
Langs een zich door de zaal slingerend scherm, dat de afgesloten hoekjes vormt die rustiger beschouwing mogelijk maken, heeft Daalhoff werk: pastels en schilderijen gehangen, ten deele met de bedoeling een overzicht te geven van zijn techniek. Hoe de eene zich ontwikkelde uit de andere, wordt hier wel eenigszins duidelijk. In het December-nr 1902 van dit tijdschrift, is o.a. een teekening gereproduceerd: De kinderen langs de straten, die vluchten van de schrik..., waar de uit den rechtschen bovenkant komende lijnen enkelen in de verzoeking brachten te vragen of de teekenaar hiermede soms regen bedoelde. Beweging was 't, die hij er mee wilde versterken en van eene juiste motiveering van die schuine, wat symbolische strepen, gaf hij zich toen weinig rekenschap. Hij voelde alleen dat ze er moesten zijn.
Er zijn hier eenige bekende werken. Jammer is 't dat er enkele van die roodbruine doeken uit zijn eerste periode gemist worden. Het zou dan velen duidelijker zijn geweest hoe Daalhoff's geest zich toch gaarne naar stemmingen als die van dien eersten tijd keert. Of zou er tusschen die illustratie voor een prentenboek, die als ik 't wel heb, den heer ‘Biebel’ bedoelt voor te stellen, geen overeenkomst zijn met uitingen uit dien meer droomerijken, zangerigen tijd? De Fluitspeler, hij moge wat on- | |
| |
volkomener en minder weidsch verzinnelijken dan de doedelzakspeler, die de heer Sijthof in Leiden bezit, datgene wat in de verbeelding van dezen mystiek-religieuzen schilder leefde -, dit olieverf-stukje heeft ten minste de bekoorlijkheid de uiting te zijn van een geest, die met een artistieke bandeloosheid ten avonture tijgende, van zijn reis met veel zin voor het onzienlijke wist te verhalen en die daarin iets van die heimelijke poëzie wist te leggen welke steeds eene naar het droomerigfantastische zich keerende aandacht boeit. Dat waren vroeger bijna allen werken van een lyrisch-epischen aard en ik geloof ten slotte dat daarin ook wel zijn grootste kracht zal schuilen Er mag soms te duidelijk invloed der primitieven te constateeren zijn, of van die schilders uit het bloeitijdperk der oud-Hollandsche school wier geesteshouding daarmee de meeste overeenkomst heeft, er mag soms door het gebrek aan volledige natuurkennis een min of meer duidelijk zwak kinderlijk zijn - in eenige van de beste der hier geëxposeerde werken: als het van toonkleurwerking werkelijk eminente Droomerij waar een jong kind in een kinderstoel in stemmige, late namiddag-schemering buiten staat in het gras voor een huis, in Herfsttijd, waar wilgen met een huis als 't ware een innerlijk naar buiten leven in uitdrukkingsvolle stemming, of in die pastel met een magischomwaarde figuur - om eenige exempels te noemen
- blijkt te zeer een dichterlijke schilders-natuur, met wie juist om zijn aesthetisch-religieuze, natuurlijk-mystieke neigingen wel apart rekening mag gehouden worden.
| |
Tentoonstelling van George de Feure in den Haagschen kunstkring
Een kunst, meer het resultaat van een tijdperk van verfijning die neigt naar overbeschaving, dan van een dat daadwerkelijk is van reëel-ideale kracht en niet zoekende is naar nog ongewisse idealen. Kunst die meer betogend dan ingetogen is en rustig van ingehouden macht, die meer werkt door nu eens toevallige, dan weer bewust gevoelde kleur-combinaties en lijnen-wringing, dan - maar zelden - door een het geheel als eenheid bepalende toon volheid. Soms is zij oppervlakkig, soms wezenlijker waar zij interessante levensproblemen raakt. Niettemin weet ze wel soms stemming te wekken, maar deze is niet immer verhelderd in de sfeer der schoonheid, dan weer te romantisch, en in de landschappen - meestal in een decoratieven stijl, als bijna al dit werk - wordt te veel een reëele grond gemist. Uit de gebruiksvoorwerpen spreekt bij te veel fantasie, te weinig het praktische.
Van enkele der kunstsoorten wil ik eenige noemen die me het zuiverst lijken. Van de reëele: de Oude dame en het meisje, perverse typen. Van de andere soorten o.m. de litho's: Princesse Madaleine in het woud (hierin de bijfiguren), De Terugtocht, de aquarellen Chercheuse d'infini, Nacht in de bergen. Bij de landschappen bleek o.a. in Laatste lichtstralen het zoeken naar stemming. In het anders niet hoogstaande Waanzin had de lijnenwerking iets suggestiefs.
Er is kritiek die dit werk, als een mode, te zeer geprezen heeft. Door andere is te zeer alléen gelaakt. Zorgzamer lijkt 't mij in deze tijd van veel ongewisheid, met korte en stellige misprijzing van het onschoone, de kleine oogst van het goede te zamelen. Stellig had bij een meer exquize keuze, een kleiner collectie meer helderheid en van bevoegde zijde meer waardeering gebracht.
| |
Pulchri studio tentoonstelling van aquarellen, teekeningen, litho's en beeldhouwwerk door werkende leden
Den Haag is de stad van exposities, van zooveel honderd schilders en kunsthandels in elke wijk. En het ware een geringe, maar vervelende moeite deze rubriek vol te schrijven over al dit artistiek gebeuren.
Maar moest ‘Pulchri’ niet ophouden met deze geregelde en gedwongen exposities, die te veel soms een uitstalling blijken van slechte middelmatigheid? Menige kunsthandel arrangeerde béter exposities.
| |
| |
Zeker, er valt wel iets te noemen dat goed is, maar wat is er dat de ontroering doet stijgen tot de oude hoogte? Er is een expressieve teekening van Roermeester, die wél de stemming geeft van het wolken-doorbrekende licht boven een door 't getij doorwaarde plas, er is een ruige breedbewogen zee van Mesdag, o.m. éen goede aquarel van Bauffe die, bij heugelijke frischheid in sommige deelen, te zeer nog aan Weissenbruch doet denken. Er zijn degelijke litho's van Haverman: portretten en een genre-stukje, een fijntonige ets van Zilcken La Madonia (Genua), met even de adem van het geheimzinnige, een welige ets van Storm van 's Gravenzande Havre bij avond, een ets van Wiggers, een wilgen-beekje dat stroomt van een teeder-omwaarde hoogte waarop een kerk staat omgeven door boomen die met hun fijn gespeel van takken legen een wonderlijke lucht staan. Hier is iets van dat vlietend gevoel dat Engelsche dichters zoo zacht weten te doen suizelen in uw ziel. Van Wiggers is er nog een aquarel, een burcht in een maanbeschenen landschap, wat Duitsch romantisch, van niettemin hoog- en dichterlijk gehouden stemming.
Schuilt er in Albert Roelofs' Zilver-poetsen een belofte? Indien hij zijn tot nog toe wat bandelooze techniek eens wat wijzer wist te bestieren, van vele hel even doende toevalligheden zich eens wat meer rekenschap gaf door ze te motiveeren, zou er dan uit hem niet een genre-schilder kunnen groeien van het burgerlijk-aristocratische, dat Ter Borch, die in zijn begrensdheid zoo wonder-begaafden meester, zoo onvergelijkelijk (en anders) in zijn tijd gaf? Beschouw het kopje van dit tamelijk ongedwongen, niet te zeer poseerende meisje eens aandachtig en ge zult er misschien een enkele van die klassieke eigenschappen in terug vinden. Stil en klaar ontbloeit uit dit gelaat als uit een teere volle bloem 't mysterie van het leven. De oogen zijn droomediep en de rijzing van het hoofd, mooi omschreven, is onbewust statig.
Te noemen hebben we nog van wie er niet onverdienstelijk werk was: Dupuis, (die faalt waar hij een, sjovile blinde geeft als een oude heer) Lapidoth, Van der Maarel, Schütz Garnalen visschers en Mej. Wandscheer Paddestoelen.
H.d.B.
|
|