| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Amsterdam
De vierjaarlijksche tentoonstelling in het Stedelijk museum
Het is voorwaar weinig bemoedigend te beginnen met de klacht, dat ook deze groote expositie, als alle andere in dien geest, een uitgezochte kwelling is Geen middel kan dienen zulk een tentoonstelling eenigszins te rechtvaardigen en men mag er ook niet naar trachten, want als iets ter wereld verdient bespot en onmogelijk gemaakt te worden, dan zijn het deze jammerlijke feesten van onmacht en ijdelheid. Zalen vol met beschilderd doek! Een duitsche nurks van mijn kennis placht ze ‘die kunterbunten Säle des Elends’ te noemen. Het is om razend te worden, als men het weinig goede en ordentelijke vertrapt en néérgelawaaid ziet in dit brute gezelschap van dolle aanstellerij en holle onbenulligheid.
Het ensemble der buitenlanders is veeleer een raar mengelmoes. Er zijn er met sentimentaliteiten, die zelfs den al te handigen Hans Bartels er toe brachten vooral poesmooie, duitscherig-ronde visschersmeisjes te laten poseeren. Andere houden van geaffecteerde wijsneuzingen als de steeds symbolieke halfbuitenlander Huib. Luns, die tenslotte toch nog veel te weinig virtuoos is om zich zulk een kwasterigheid met eenige kans van slagen te veroorloven. Eindelijk zijn er buitenlanders, vooral Duitschers, die als Hans Hermans een ongelukkige liefde voor Holland hebben, en dit stille land in valsche kleuren en met onnoodig gezwaai van kwasten schijnen te belasteren. Buitenlanders in soorten; maar al heel weinig bijzonders, om niet eens over de nog altijd bestaande klasse der lieve-verhaaltjes-vertellers te spreken, als Prof. Paul Meyerheim, en anderen. Ook de Schot Brown, die in zijn Northern City, het rookig mysterieuse der avondlijke vallei even gevat heeft, toont in zijn ander stuk, ja zelfs in sommige plans van het éérste, dat er toch nog heel veel toeval bij in 't spel is en dat wellicht meer Patterson's recepten dan eigen verrukking en onfeilbare intuitie hem tot gids dienden.
Als ik met de oogen dicht en zonder me door de krioelende namen van den katalogus van de wijs te laten brengen, overdenk, wat er van buiten onze grenzen het kijken eigenlijk wel waard was, dan verschijnt me niets dan een enkel etsje van Baertsoen. Een klein straatje was 't met kaduke huisjes, traag geleund langs een grachtspiegel. Dit was groot gezien; in machtige licht en donker partijen verdeeld tooverde het de kleine ruimte binnen het kader tot weidsche werkelijkheid. De rust van Witsens etsen, de distinctie van Witsens gevels en vloeren; maar met iets lichter ontroerds, iets willend bewegelijks er in dat niet van den Hollander is in 't algemeen, dat van breeder leven, meer geëmotioneerde dagelijksche gedachten spreekt Een klein niet onaangenaam kosmopolitisch tintje was er aan, dat naast onze reëeler kunst pikant aandoet. - Als Jakobson's Niels Lyhne naast een roman van Coenen. - Maar waarom zou deze te hooi en te gras bijeengekomen collectie uit 't buitenland ook bijzonder zijn of leerzaam? Wie niet zoekt zal niet vinden en zoolang men bij ons te lande niet inziet, dat buitenlandsche
| |
| |
kunst met onvermoeiden ijver moet worden opgespeurd en oordeelkundig gegroepeerd om een tentoonstelling op te leveren, die ons publiek eenigszins den maatstaf voor rechtvaardige beoordeeling kan geven, zoolang zullen er wel altijd incohaerente prullen maar nooit fatsoenlijke werken in voldoende aantal ter vergelijking verschijnen. Voor onzen toch al tamelijk krassen eigenwaan is dat wel bevordelijk: maar ons begrip is er al heel weinig mee gebaat.
ALB. BAERTSOEN: STADSGRACHT (ets).
En wat nu onze eigen landgenooten betreft. Och, tusschen al het dilletantengedoe in was nog wel iets te vinden: Veth's soliede portretten, waaronder het blank geschilderde, als toets voor toets rake portret van Prof. Kooyker het sterkste en dat van den kleinen wereldburger in Italië, een fijn jongenskopje met aristocratischen neus en mond en echt jongensachtig wijdafstaande ooren, het boeiendste was Van der Valk had er minutieus en diepgaand werk: Een prachtig bosch; stammen alleen en de herfstig bebladerde grond, het geheel nauwelijks een paar decimeters in 't vierkant. In een hoekje van een zaal weggestopt liepen de gedweeë bezoekers er rustig voorbij, zonder te bevroe- | |
| |
den wat kostelijk innigs hun ontging. Dit ademde den kruiïgen geur van het bosch, de takken kraakten en de blaren ritselden door onzichtbare oorzaak. Het was als een sprookje maar een van de goede soort, dat men er zelf bij dicht en droomt zonder het geheel onder woorden te brengen en daardoor te verstoren. Verder denk ik nog aan Karsens oude huisjes, die, hoe vaak herhaald, toch altijd weer opnieuw liefdevol geconcipieerd zijn, aan van Soests mooie sneeuwlandschap, dat nog mooier geweest zou zijn als het geval niet wat gedachteloos afgesneden was. Nu is het eigenlijk een ver opgevoerde studie; maar een ernstig doorwerkte studie en habiel zonder alle trucs geschilderd, vol glanzend, stofgoudelend winterlicht op de wit gepoederde boomen. Wat te knap hoogstens al en te weinig speciaal van Soest. Wat Wiggers en 't Hooft, H. Nibbrig Bastert en enkele anderen inzonden, geeft geen aanleiding onze meening opnieuw over deze artiesten, wier kracht gemeten en bekend is, neer te schrijven. Ook over de reeks van wat men weleens zeer ten onrechte, want in kunst bestaat zoo iets eigenlijk niet ‘tweede-rangsschilders’ noemt, ook over deze breede schare valt niets nieuws te zeggen en waarom er tóch in de laatste dagen en weken zooveel dagbladkolommen over
gevuld zijn, is mij niet duidelijk, tenzij het als reclame of een soort van ‘Komt, ziet en oordeelt!’ bedoeld is. Over de jongeren, die in den laatsten tijd debuteerden, over de bij de vorige Arti-tentoonstelling veelbesproken Monnikendam, Dooyewaard en Langeveld kan nog eens herhaald worden, dat ze geen van allen op een vast punt schijnen aangekomen te zijn, dat ze, bij zekere zelfstandigheid, allen nog te zeer de verwantschap toonen van één en dezelfde school. Aan Monnikendam is buitendien iets uit een franschen studietijd blijven hangen. Een liefde tot bontere expressie dan Holland in waarheid wel vereischt, een lust tot figuurschilderen, en 't dient gezegd een bekwaamheid figuur te schilderen als men onder onze artiesten zeldzaam vindt. Maar hollandsche figuren zijn het, trots echte schuttersuniform, niet; Gavarni-reminiscences en schilderijen uit den tijd en de richting van Trutat moeten tot deze visie hebben bijgedragen.
En nu zou ik diabolisch graag zeggen wat ik op 't hart heb over al de andere nummers en dat zijn er bijna 700; maar hoe aantrekkelijk het ook zou zijn, in allen ernst het ware te veel eer en hoe nadrukkelijker er gezwegen wordt, hoe meer kans er is, dat we vroeg of laat eens worden verlost van deze dwaze instellingen, waar der goe-gemeente al het leelijks wat gedurende vier jaar is opgestapeld, zoo pretentieus wordt voorgezet.
Over de goed tentoongestelde maar och zoo magere afdeeling architectuur kan ik hier niet in den breede uitweiden. Ook hier is niet heel veel nieuws. Van decoratief standpunt was wellicht de roode lijst van Ed Cuypers met de drukjes uit zijn tijdschriftje er in, het smakelijkste object. Het meest serieuse en architectonisch belangrijkste de Bazels' Teekeningen van kleine landhuizen. Over Berlage's invloed zou een artikeltje te vullen zijn en over de eischen van comfort in een koninklijk paleis in verband met ‘de beursstijl toegepast op gebouwen, die geen beurzen zijn’ zou men een genoegelijke lezing kunnen houden. Maar er is iets waarom ik de sculptuur-afdeeling op deze tentoonstelling toch niet had willen missen. Dat is om het werk van Mejuffr. Th. v. Hall, naar ik meen vroegere leerlinge van Mendes da Costa, in de afdeeling ‘Beeldhouwkunst.’ Drie werken zijn er. Een jongen tot onder de borst toe, voorovergeleund, een meisje in dergelijke houding en een oude vrouwenbuste in hardsteen. Alleen bij de laatste heb ik even aan Minne gedacht. 't Is ook over 't algemeen niet het pakkendste van de drie stukken. Maar die meisjes- en jongenslijven zijn van heerlijk tengere gratie. Fier en koninklijk eenvoudig is dit ras, uit een eigen wereld, sereen en streng, niet van menschen met toevalligheden en nimmer gave uiterlijkheid. Er is zekere analogie met Mendes' kunst; maar hoezeer zijn deze sujetten uit een andere ziel gesproten, dan ‘de kleine Snoeper’ en ‘Baby’. Er is iets van de monumentaliteit, die Zijl wel bewust gezocht heeft; maar ze is hier, ik zou
| |
| |
zeggen, spontaner en zonder ruwheid, verfijnder geleid door een hooger intellect.
De schouders van den jongen zijn zoo volkomen àf, als de schouders van een archaïschen Apollo; maar ze zijn daarbij rillend menschelijk als een schouder van Houdon. De polsen van het meisje zijn zoo teêr en vrouwelijk en toch door een weloverdachte vereenvoudiging zoo in 't geheel niet naturalistisch, in 't geheel niet levensnabootsend als een wassenbeeld of een schets in klei. Hier-over hoop ik wel een anderen keer meer te kunnen zeggen, want wie zich op de tentoonstelling geërgerd mocht hebben zal hierdoor verzoend zijn en wie, en dat is gewichtiger, weleens getwijfeld heeft of onze sculptuur in haar hoopvollen opbloei met Zijl en Mendes weer gestuit zou worden, die zal hier voelen, dat het verre van hopeloos is zoolang er naast deze artiesten een jongere zulk werk geeft.
W.V.
October, 1903.
| |
Uit Berlijn
ONDER den titel Het doode Brugge, is in zeer eigenaardigen en aantrekkelijken vorm onlangs een vertaling van Georges Rodenbach's Bruges-la-morte verschenen, (Berlijn, Julius Bard). De eigenaardige Duft, die er zweeft over dit gedicht, het mystieke van deze zeldzame stad, vinden wij terug in de decoratie-ontwerpen die Ferdinand Khnopf voor de dramatiseering van deze vertelling geteekend heeft. (Expositiezaal van Cassirer). Het is zeker heel moeilijk geweest om op een heusch tooneel deze uiterste discretie der tonen in beeld te brengen: men ziet de dingen als door een sluier en slechts langzamerhand maken ze zich los van een zeker onbestemd iets. Er is o.a. een interieur uit den rococo-tijd met een heel stil grijs kleed op den grond, wandmeubelen, met alleen hier en daar, als versiering, een heel klein beetje goud en de gordijnen en draperieën van een heel zacht, gedempt blauw, of een studeervertrek, geheel in schemer gehouden, met zware eikenhouten meubelen: alleen de roodgekapte lamp en het haardvuur verlichten een klein gedeelte van het vertrek. Eindelijk, op het derde stuk, stijgen uit het duister van de straat de hooge huizen op. In ieder geval moeten deze ontwerpen voor een decoratieschilder zeer aantrekkelijk zijn geweest.
De belangrijkste gebeurtenis op kunstgebied is de aankomst van den nieuwen Rubens in het Museum te Berlijn. Het stuk is weliswaar reeds eenige maanden hier, maar werd nog niet door mij besproken. Het is een buitengewoon schoon portret van Rubens' eerste vrouw Isabella Brant, dat om zijn schoonen toon tot zijn beste portretten moet gerekend worden. De zittende half-figuur lost tegen een purperen achtergrond uit, de kop is een weinig naar rechts gebogen, de uiterst delicaat behandelde handen houden een waaier vast. De ons zoo welbekende, bij al hun beminnelijkheid wel een weinig strenge trekken van Isabella, zijn ongemeen levendig en het bekoorlijke ervan wordt nog verhoogd door het kostbare gewaad, van donkergroen fluweel, met mouwen van iets lichtere, groene zijde; hals en hoofd steken bekoorlijk tegen den witten borstdoek af. De kleuren van dit portret zijn vooral zeer harmonieus.
W.
| |
Uit Brussel
Tentoonstelling van den kunstkring ‘Labeur’
De zesde expositie van dezen jeugdigen kunstenaarskrins heeft ons de enorme vorderingen geopenbaard, die sedert verleden jaar door zijn verschillende leden gemaakt zijn. Onder hen moeten we echter in de eerste plaats een nieuw aangekomene, Henry Thomas vermelden, dezelfde die op de driejaarlijksche te Brussel de onlangs door mij besproken Venus had geëxposeerd. Die kunstenaar had voor de Labeur de schets van dezezelfde schilderij en een
| |
| |
geheele serie kleine doekjes ingezonden alle met die lichte penseeltoets, die volkomen kleurenharmonie, die levendigheid van observatie die hem tegelijk aan Félicien Rops, Alfred Stevens en Karel Hermans verwant doen zijn. August Ollefe is trouw gebleven aan zijn plein-air onderwerpen, die hij op breede wijze en met zeer geestigen toets blijft behandelen, weliswaar is de kleur een beetje wrang, maar stralend van licht, vooral o.a. zijn tooverachtig Déjeuner. Alfred Delaunois gaat voort met het Kloosterland in de buurt van Leuven te verheerlijken; een breede fries geeft met groote levendigheid zijn geliefkoosde land weer, met zijn vergezichten, met zijn schilderachtige, sombere streken, waarboven de zware en dreigende wolken zweven. André Collin schildert met nauwgezetheid en niet zonder poëtische bezieling het hoekje uit de Ardennen, waar hij woont: het dorpje Ochamps, met zijn lage huisjes zijn schaliëndakjes, zijn grijsblauwe lucht, worden met innigheid en karakter weergegeven. Baseleer, een Antwerpenaar, die ook deelmaakt van Labeur, houdt van de Schelde en verheerlijkt haar in zijn schilderijen, van indrukwekkende kalmte of onstuimigheid, naar gelang de seizoenen en de weergesteltenis. Nog een man van zijn land en zijn grond is Maarten Melsen, die de boeren der Antwerpsche polders op eigenaardige forsche wijze weet na te schilderen. Melsen woont te Stabroeck. Heel die streek met haar weelderige dorpen, haar vruchtbaren, vetten grond levert hem modellen die passen bij dien bodem en de gezonde uitwasemingen van de breede Schelde. Ik zou echter wenschen dat hij typen koos, die wat minder leelijk van gezicht en wat minder grof van vormen waren; vooral omdat het goede ras daar niet ontbreekt. Men moet er maar eens enkele hoeven bezoeken, en de flinke en blozende meiden in 't oog houden - ofwel te Capellen en Hoevenen in 't station van een spoorweg het vertrek of de
terugkomst van de jonge en rumoerige aardwerkers of stouwers bij te wonen - gezegd Poldermannen of Poldergasten, die alle dagen naar Antwerpen gaan werken. Ik zou wenschen dat de heer Melsen deze kerels eens uitschilderde; men is er al te zeer toe geneigd om onze boeren door den bril der karikatuur te beschouwen, wanneer ze, vooral in hun jeugd, opgeleid met den gezonden arbeid in volle lucht, de eenige menschentypen zijn welke men met de helden der Grieken en de Renaissance zou kunnen vergelijken.
Een aantal kunstenaars van Labeur onderscheiden zich door hun hoedanigheid van luministen: Othmann en Cosyns b.v., en Louis Thévenet - een colorist die het ver zal brengen, en het verstaat de dingen door een fijne en etherische atmosfeer te omringen. Van Zevenberghen, een ware Vlaming van 't goede ras, schildert intérieurs even gesmeuïg en krachtig van toon als de stukken van Melsen. Ten slotte vermelden we nog de prachtige landschappen van Jules Merckaert, die met reuzenstappen naar het meesterschap gaat, - en die o.a. de dorpsstraat van Woluwe en een prachtig panorama van 't oude Schaarbeek tentoonstelt. Ook de mooie, sobere en toch diepgevoelde teekeningen van André Vanderstraeten mogen we niet vergeten.
Voor de beeldhouwerij verdienen met lof vermeld te worden een aantrekkelijke groep: Moeder en kinderen, van Leandre Grandmoulin, tweede prijs van Rome, en een maket voor een gedenkteeken, op te richten te Leuven, op het graf van de slachtoffers der laatste politieke woelingen, door Jules Herbays.
G.E.
| |
Uit Delft
Comité van Sint Lucas
Een tentoonstellinkje van werken van menschen uit Delft; door Mevrouw Hulshoff-De Vries, Derksen van Angeren, Buisman, Gips, de Kat, Schaap, Senf. Wat zal ik er u van zeggen?
Mevr. Hulshoff had hier een Kinderportret een kindje liggend dat het beste was en het smakelijkste dat ze exposeerde. Tegenover het luchtige wit en het blauw van het jurkje, het levend en schrander kinderhoofdje. Aangenaam en moederlijk gevoeld.
| |
| |
Derksen van Angeren; etsen Het Winterlandschap (8) docht mij het beste. Onder een zware lucht, wat te schilderij-achtig behandeld, een aantal sneeuwbedekte woningen; een veld en wat boomen zonder blaêren op den voorgrond. Goed was ook de Tuin (no 6).
De heer Buisman dee zooals een schilder, maar och - eigenlijk was 't bizonder weinig.
De heer Gips had teekeningen uit de studentenalmanak. Slap en zonder drang; een meisjesportret waaraan Toorop niet vreemd was; Stadsgezichten Dordrecht zeer matig, etc., etc.
De Kat (beeldhouwwerk) waarvan de Meisjesfiguur (30) en Naar de School (29) levender waren dan de rest.
Senf. Najaar (een huis te Noordwijk). Een huis onder een overval van blaêren. 't Huis met de vage blauwige deuren en het bruinrood van het blad romantisch hoewel met gloed: een ander werk De Baker expressief maar toch heusch geen wonder.
Senf heeft een neiging tot outreeren - zonder macht; er zijn er meer geweest die in bepaalde richting overdreven, maar dit geschiedde uit de felheid van een temperament - dit is hier meestentijds niet aanwezig
P.
| |
Uit Dordrecht
Pictura Van Wijk
Even goed als er gesproken wordt van een impressionistische schilderkunst is er mogelijkheid dit van beeldhouwkunst te doen. Hiertoe behooren dan naast groote werken als de Balzac van Rodin enkele van de hier ten toon gestelde. Er is nog iets dat hier trof: ge moet, zoo ge dit werk wilt keuren, beginnen met te weten dat Meunier grooter is, grootscher, dat Rodin daimonischer leeft, da Costa en Altorf fijner fijnheden bezitten - maar dit werk is, zooals geschreven werd, verwant in verlangen aan sommige van Israëls (het is alleen spitser gevoeld) en zelfs eene figuur brengt door stand maar niet door innerlijk leven een Blinde van Breughel (uit den Parabel der Blinden) voor oogen.
Het bezwaar wat ik nog bezit tegen de figuren van Van Wijk is dat de expressie nog niet innerlijk genoeg is, wat misschien een gevolg van zijn leeftijd is. Want oppervlakkig gezien is de houding goed maar zoo ge u met straffen aandacht zet tot het doorleven van de stand, uiting van een gemoeds-houding of geestes-houding, zoo zal u in werkelijkheid duidelijk worden dat er niet alles, zelfs soms niet veel bereikt is. Want ge kunt u desnoods een beeldhouwkunst denken die enkelijk het lichamelijke doelt, maar dat is bij deze niet het geval. Zij wil het lichamelijke alleen omdat zij het andere, het geestelijke, wil. In de Ankerdragende Visschers mag de cadans der lijven veel verrukt hebben, in het Vrouwtje op den stoel is het bezige van een niet gansch vroolike ouderdom bedoeld, in den Bedelaar den sukkelgang van een ellende; in den Schuitenjager te paard het vermoeide van het beest. Hierbij is het beest beter dan de man. Het paard is moe en laag bij den grond met uitgerekt lijf van 't trekken, de man zit er niet, van expressie, zoo wèl op. En toch typeert nog dit paard het voorgezeid gebrek aan 't ‘innerlijke’. Het paard van Meunier is veel keer beter. De Vrouw met de Akkerbosch (17) is als silhouet goed, de figuur lang, de bossen takken gesteund, ook lang - maar het is nog hierbij hetzelfde.
De eigenschappen die dit werk bezit zijn: een streven naar gemoedstoestanden (die als expressie nog niet bereikt werden) en een aangename behandeling van het materiaal, gemakkelijk en niet onvast.
Pl.
| |
Uit Den Haag
De tentoonstelling van Haverman, in de kunstzaal Schüller
Eene eigenaardige collectie Haverman's: het resultaat van een reis in het zuiden van Spanje, in Algiers en eene kleine collectie portretten en figuurstukken. Wat deze tentoonstelling wel het meest klààr maakt,
| |
| |
is de epische neiging van den schilder. Er zijn landschappen uit het Oosten met een decoratief karakter, meer werk van kleurtoon-, dan van toon-schildering. Maar ook verder geeft hij het Oosten in stijl. De Markt van Tanger, gehuld in een doordringend vreemden gloed, die een aanleiding zou kunnen zijn tot lyrische vertolking, lijkt niettemin meer een genre-stukje met een Oostersch onderwerp. Er is geen lyrische noch dramatische handeling, de kooplieden en hun tenten rijen zich vreemd-gedost, als in eene episodische strekking tot den einder. Kooplieden te Tanger is eveneens een genre-stukje, hoozeer de zon-doorlichte kleur er ook een meer lyrisch karakter aan geeft en hoewel de types er meer impressionistisch omschreven zijn. Er is een onderwerp Nacht in Algiers, dat lyrischer is. Maar toch, het vertelt. Van een verweerde en verbrokkelde poort, waartegen slank en geheimzinnig de schaduw sluipt van rank en hoog gestruik, dat wonderlijke runen schrijft, donker tegen den ouden, schemer-blanken, maan-belichten muur, op uitgeslepen treden, waar, met eeuwen, de klank verstierf van Oostersche bedachtzame schreden of hartstocht-voller tred. Daarachter, als donkere silhouetten rijzen cypressen waarboven aan 't donkerblauwe firmament, als heilige lichten, sterren beven. Links in de nis van een venster is even een getwinkel van feller kleur, maar overigens heeft het een grijsheid die een Hollander bracht in dit Oosten. De Markt te Biskra met zijn mooie stadsverte, waar boven ros enkele wolkjes vlammen, met zijn tot toon versmolten verzadigdheid van couleur, geeft evenzeer een beeld van het Oostersche stadsleven.
H.J. HAVERMAN: Moeder en Kind.
H.J. HAVERMAN: Stadstuintje.
Het is niet moeilijk te begrijpen hoe deze natuur kwam tot het schilderen van genre-stukjes als: Moeders met een kind - zooals er hier een is, warm en innig doorvoeld, met treffende lichtverdeeling en zuivere analyse - en portretten. Het Buurtje te Deventer getuigt dan ook wel met veel stelligheid dat waar anderen zich - wat later misschien - zouden geven aan de contemplatie, hij die geen landschapschilder was, zich zou wijden aan de analyses, aan karakter-ontleding in soms genre-matigen zin, zooals uit een zijner meest goedmoedsche portretten duidelijk kan worden. Toen heeft hij o.a. ook die reeks portretten geteekend waaronder het, ook hier geëxposeerde, van Mesdag behoort en dat meer plastisch is dan decoratief. Wat wel met deze karakteriseering strookt is het feit dat in die reeks door hem meer dan
| |
| |
door eenig Hollandsch tijdgenoot gezocht werd naar 't geven van het type, zonder dat hij daarbij, naar ik weet, ooit in hinderlijke overdrijving verviel.
H.J. HAVERMAN: Nacht te Algiers.
Er is hier een portret waar hij aan de dramatische de hoogste en meest omvattende geestes-attitude, die nooit door iemand zuiverder geschilderd werd dan door Rembrandt raakt: Portret van Mevr. B., hoewel dit ook meer naar den epischen dan naar den lyrischen kant neigt. Hier is een karakter gegeven, een karakter zoozeer omdat het in levensstrijd gevormd schijnt. Maar uit het gelaat met die treffend omschreven oogen licht thans de resignatie. De analyse werd hier door den schilder geheven in dramatischer sfeer, waarvan het epische of historische een deel is.
Voor wie Haverman nader wil leeren kennen, levert deze tentoonstelling belangrijk materiaal. Het is daarom dat we ons verslag daarvan min of meer schreven in den vorm van een zéer kort saamgedrongen studie.
H.d.B.
| |
| |
H.J. HAVERMAN: Markt te Tanger.
| |
Uit Leiden
Tentoonstelling van teekeningen in ‘Die laeckenhalle’
Deze collectie bestaat uit teekeningen van Rembrandt van Ryn, Jan Van Goyen, Adriaan Brouwer, Aelbert Cuyp, Averkamp, Van de Velde (Esaïas) en P. Breughel. Er waren 35 teekeningen van Rembrandt: personen en landschappen (Nos 12, 23, 32). Ik ken geen enkele die zoo groot is met zoo weinig aanwijzingen als Rembrandt; Hercules Seghers alleen heeft dit soms. Maar hoe is zoo'n boerderij gegroeid uit den grond, hoe groot is het begrip en de teekening mee, van het gegeven. Hij kon alles. Hij kon met een paar lijntjes en die altijd in hun ronding en buiging zoo eigen zijn de dramatische figuur van een mensch teekenen - en de eenzaamheid van groote vlakten, het zachtkens onduleeren der weien en de lijn van een enkle toren boven uit geboomte - het is van gevoel voor ons dichtbij, alleen grooter; en van teekening solider zwaarder, zooals de tijd was. Een studie te maken van lijnen: ge zoudt merken hoe gansch anders Van Goyen is, brokkeliger, met kleiner feller gebogen lijntjes werkt ie; het is niet uitgestorven van menschen en levend van grond en water. Zijn landschap, het is vroolijker, drukker, fraaier. Hoe zwierig houdt een molen zijn hoogte uit boven het omringende, hoe beweeglijk is het landschap. Rembrandt is verder, is grootscher, is smartelijker - had een somberder strijd en een grooter ziel - maar ook de Van Goyen's: op een klein blaadje van een schetsboekje maakt hij met enkele lijnen een landschap, water, schepen, molens, zeilende booten en struikig land: zijn in hun grootere willigheid meer dan aangename teekening (No 38); Jan Steen (41) was er met een paar kinderen, Van den Winkel, genoeglijke gezichten en genoeglijk geteekend; Albert Cuyp met een gezicht op Dordt met de toren en daarom en daarachter en daarlangs de huizen - niet zoo schoon als een Van Goyen; Averkamp, de fijne, had een winterlandschap (71); Esaïas Van de Velde landschappen (No 82), Doomer een boerderij met een bleek,
Brouwer met vele even aangeduide boerengezelschappen, en hoe anders van lijn in de teekening weer een paar studies van Breughel: ze lijken neergezet met korte vlugge stukjes achter elkaar, die zoo de lijn vormen. Het is eveneens een magister. In z'n spaarzaamheid kan-je 't merken. Een vrouwtje van Bega (63) is een sierlijke teekening - maar zoo groot is de geest niet die er uit blijkt. P. Breughel. Het is groot. In hun ruigheid en onbeschaafdheid staan de brokkige figuren op het blad, met breede bekkens, en grove beenen in grove broeken, maar toch hooger levend door den Breughel, die ze zag en ze teekende, dan de elegante vrouw van Bega.
Plt.
| |
| |
H.J. HAVERMAN: Moeder en Kind, (teekening).
| |
Uit Rotterdam
Keuze tentoonstelling in de Rotterdamsche kunstkring
Het is natuurlijk geen keuze tentoonstelling, er is niet een keuze van de beste meesters. Ik meende eerst dat dit aan omstandigheden lag, maar men meldde mij anders. Er hadden meer Van Gogh's kunnen zijn, er hadden Verster's kunnen wezen. Maar zelfs de Rotterdamsche Kunstkring die tegenwoordig aangenaam actief is, heeft nog remmende en beangstigde gemoederen die een niet juisten invloed uitoefenen.
Want wat kan beter een tentoonstelling sieren dan de levende Van Gogh's? Ze worden toch in het buitenland gewaardeerd; in Parijs worden ze duur - maar moet dit eerst nog geprononceerd zijn, eer dat ze hier het groote ervan gaan beseffen; moeten de getallen in guldens de kunstwaarde aan geldgevoelige harten eerst duidelijker maken? Moet het weer een keer te meer gaan zooals het alijd tot nu in Holland ging?
Eerst het buitenland, dan op een piteuse manier het binnenland; dan bewonderd en bewonderend Holland, dat wel de schilders voortbrengt in schoonen getale, maar de keurende geesten die wat vooruitzien in zoo geringe mate?
En gaarne voeg ik hierbij een woord van dank aan wie in het Rotterdamsch (Boymans) Museum voorgingen, en het eerst kochten een Van Gogh - en naar ik meen zoo de eersten waren die zijn kunst brachten in de openbare verzamelingen in Holland.
Zelden is Holland zoo kolossaal gezien, zoo vol van de doove en in hun stilte zoo rijpe kleuren als Jacob Maris het kende. En niet het zwaarst is dit hier in de Molen en niet het edelst in het wonder genuanceerde Kinderen, noch in de Schelpenvisscher, noch in het Brugje, noch in het schilderij Bij den Molen, maar het leit er te flonkeren en het doopt er zijn levenden gloed vol silentieusen rijkdom in den Polder. Een sloot recht van u af, een lucht wit en
| |
| |
blauw, een groen ter weerzij - maar dat groen is de rijkdom, is de volle liggende kracht van een kleur. Hij heeft meer het zoo neergevleid, z'n Hengelaar is eveneens er vol van, maar zoo welig dat ge de weligheid tusschen uw vingers voelt is het alleen in den Polder, - De Molen - een geliefd onderwerp! Kleuriger dan de Ruysdael in Amsterdam - maar toch niet - zoo grootsch. De Ruysdaelsche molen overheerscht het land. Hij heeft minder tooi dan deze van kleuren. - Maar zijn voornaamheid minder gesierd is grooter. Hij is werkelijk de eenzame molen, staande boven de vlakte, zich zelve duidend boven het water.
En zaagt ge wel hoe fijn toch deze Maris kon zijn. Zie Kinderen. Een zit in de kinderstoel, een klein kind staat er vóór. En zaagt ge het jurkje van wat in in de stoel zat opgeschorst naar boven. Merktet ge de uiterst fijne hand die dit schilderde - en merkt ge tevens dat hem niet lette den psychischen inhoud dezer geportretteerden maar wel de wonderen van kleur die ze formeerden.
Welk het onderscheid is tusschen hem en Matthys?
Matthys is boven alles het psychisch effect. Het is in zijn Verloren Zoon, maar nog niet sober, het is in het Schwarzwald, maar hoe liefelijk, het is in het Landschap, hoe schreiend.
In het Schwarzwald (uit den tijd van zijn reize daarheen of een herinnering - maar eerder van zijn reize daarheen) een jongen en een meisje, en de teederheid die tusschen deze is. Waar duidde hij dit alles in. Het is als een ding nat van het water waarin het lag, doordrongen ervan. Het is niet sentimenteel, hoewel de neiging soms wat Duitsch-romantisch wierd. Het is niet om het materiëel geschilderd, geenszins. En toch wierd alles ook hiervan bereikt.
Het landschap is nog soberder. Een hoogte, wat boomen en een vrouw die neerzit.
Het is zichzelve die hij schilderde, geen schildert ooit zoo zeer zichzelve en vervormde alles wat hij zag tot het voldeed aan zijne stemming.
Van Mauve was hier minder belangrijk werk, van Poggenbeek niet wat hij later zou zijn; een George Michel was niet van de meest vaste geschilderden noch een Neuhuys typeerendst en kleurvolst.
Een fijne grijze Tholen - maar niet met die volle heerlijkheid van schilderen die het werk bezat dat hij op de Kunstkring eens liet zien in den Haag (een schuur van binnen) Jan Toorop met Na de Werkstaking, Mesdag met een heldere aquarel Riviergezicht, Willem Maris, Willy Sluyter met een portret doorwerkt hoewel daarom nog niet diep van inzicht, De Zwart met het rauwe werk dat hem nu eigen is, Voerman met een niet van zijn doorschijnendste en luchtigste, etc.
Er waren hier drie Jan Veth's maar het is mijn doel om eens een gansche studie van dezen te maken, en hem daarom niet hier zoo vlug te behandelen.
Monticelli, met twee schilderijen: Badende vrouwen en Landschap met figuren. Het is kleurentoover. Het is eerst weinig gedefinieerd. Toch is feitelijk alles er op neergezet. De badende vrouwen dochten mij het persoonlijkst, meer dan het Landschap met figuren dat wat dor aandeed tegenover het gewone van zijn werk, en wat van den open gloed miste.
Er waren hier drie Breitner's waaraan de geweldige kracht hing van dit volle temperament; een klare Gabriël en een oudere wat stijfjes; een beter van Haverman, maar ik wou u wijzen op Weissenbruch.
Aan het strand: een schuit liggende eenzaam aan het strand, een van die meest sobere gegevens waaraan deze volheid gaf, was daarom nog niet van de schoonste die hij in deze soort maakte - maar liever besprak ik nog met u het Souvenir d'Harlem.
Een gracht onder een lucht met enkele wolken, een poort er aan gebouwd, een draaibrug wit (een balansbrug) wat meer naar achter. Maar wat was er dan aan dat dit zoo uitnemend maakte?
Het was geschilderd effen uit, maar gelukkig ruim. Er was iets bizonders bereikt in de saamstelling die een klinkend schoon geheel was - een volledigheid en een juistheid maar dit was niet alles: het was een klare
| |
| |
volkomenheid die het maakte tot een ‘klassiek’ werk, nu reeds, voor alle tijden, en altijd levend - een schilderij waaraan haast niet meer de tijd te zien is, maar alleen het onsterfelijke.
Het mondje-vol van Israëls was zachtzinnig, zooals hij soms kan zijn, de Twentsche Madonna, niet zoo ontroerend als ge meenen zoudt, maar de Schipper - het was de ontroerde zee van hem, de menschelijke zee. Jacob Maris geeft de zee en haar zilte; het is er vocht boven van het opgestoven en verdampte water - maar Israëls' zee, zij is vol beteekenis.
Ze is als een mensch en is somber.
Ze scheidt zich niet af van de figuren noch van de schepen die in haar varen, zij is een geheel met zich; de schipper op het paard rijdend, hij is van haar zooals zij van hem is, ze is romantisch en duister zooals de scheepsvoorsteven ook is. De dingen van Israëls leven het leven der menschen, of nog juister leven in de ontroering van den schilder.
Dat is wat het werk altijd heft, hoe ook wel misteekend van tijd tot tijd enz.
Een Charles Daubigny, een Ph. Rousseau vertegenwoordigden met een Bonvin wat van Frankrijk.
Plasschaert.
| |
Tentoonstelling Weyns (bij Oldenzeel)
Dit is een tentoonstelling van een goedaardig soort. Het zijn meer studies dan schilderijen, en ze worden door de stadsgenooten gekocht in een opgeruimd of vriendelijk oogenblik. Ze zijn niet slecht, ze zijn niet goed. Ze doen geen kwaad, ze brengen geen schoonheid. Ze hebben iets meer van schilderwerk dan de meeste onzer zouden kunnen zich eigen maken - en ze zijn impressionistisch. Ze stellen voor de gewone gegevens - ik bedoel ze stellen voor de gewone inzichten van iemand die wat voor kleur voelt en die weet wat meer dan een gewoon burgersmensch. Ik zei: de gewone inzichten, niet de gewone gegevens. Een glas op een tafel, het is een gewoon gegeven. Maar laat een het zien die is een schilder, en het stijgt als een wonder. Hij laat het kraal-helder staan op het zware kleed, of op de gladde houten plank der tafel - hij vindt de schoonheid er in, die zoo ge wèl ziet overal zit. De kwestie van de gewone gegevens is niets. Het is de kwestie van den gewonen schilder. Je behoeft niet in wanhoop uit je land te gaan en naar bergen te kijken om te denken dat dit het Nieuwe weer is. Er is overal een gevoel van concurrentie. Ook onder de schilders. Ze zitten ergens in een streek. En je hoort ze beweren, angstig, dat je niemand daar moet sturen. Je krijgt binnen kort schilder-actes zooals je jachtactes hebt. Die gelden voor een bepaalde streek, voor duinen of bosschen, of wei en geestegrond. Alsof toch eigentlijk de god die in een is niet overal de schoonheid ziet die overeen komt met zijn aard.
Het zijn goedmoedige schetsen. Er is bij de gewone, oude kop, de gewone tuin, de gewone stillevens: uien met peën (waarvan de wortelen slecht zijn) er is bij al het gewone gedoe: een vrouw in een interieur die niet het slechtst was; een straatje (in Schiedam meen ik) was het beste. Een doodloopend ding, witte muren. Opgehangen goed zwaar en toch helder onder een blauwe lucht die vol was van kleur een silhouet van donker groene boomen. Ja, dit was werkelijk het beste.
Plt.
| |
Vincent van Gogh (Oldenzeel)
Er zijn hier een aantal schilderijen, een aantal aquerellen en teekeningen. Uit de eerste tijden; uit Nunen, uit z'n Haagschen tijd. Zoo ik met één woord de gansche verzameling moest kenschetsen ware het woord reusachtig het juiste. Het is zelfs kolossaler, in zijn onbeholpenheid reusachtiger aan-doend dan wat het later zou aan grootschheid bezitten. Als kleur zoudt ge het juist de tegenovergestelde kant bevinden. Het is duister en zwaar en traag-van-leven. De voorstellingen: menschen werkend op het land of wevers wevend, of een kop in velerlei houding, een enkele boom. En van toon
| |
| |
reeds zoo echt als slechts uiterst weinigen het ooit in veel tijden bereikt hebben - dit is de bekoring die u niet meer laat zoo ge haar eenmaal erkennen mocht, en die u, niet onrechtvaardiger wijze, veel wuft werk nonchalant doet voorbijgaan. Uit het stilleven van Millet is u bekend hoe ge in het kleine wijd en ontzaggelijk kunt zijn, maar zoo ge dit niet weet zal ik u niet wijzen op het stilleven: bruin aarden potje en klompen etc., waarvan het potje gaaf geschilderd is noch op het andre waar het bruine kruikje u anderen uit zeventiende eeuw doet herdenken - maar ge kunt niet dan de wijde macht ondervinden van dit door en door levend schilderij dat voorstelt twee grauwe kruiken uit Keulen met de blauwe figuren er op en waarvoor twee pronkpeeren liggen. De atmosfeer leeft om het gansche; van den eenen hoek van het schilderij tot den anderen speurt ge geen oogenblik hokking in het vlietend gevoel. Het is rustiger dan al het latere werk. Het is nooit vroolijk geweest (behalve het eene tuitende zeetje dat ik ken) maar het heeft niet de wonderbare angst die later voor het niet weer te geven zou heerschen in het werk, de wanhopige poging om 't licht. Er is nog een stilleven: Nesten, in 't eene lichtten de witte schalen van de eieren, uit het andere blinkt op een blauwe schijn en het schilderij is uit het duister naar uw oogen opgebouwd. Het is donker en edel.
Het aantal portretten is niet klein in deze verzameling. Het is dikwijls een zelfde vrouw, schonkig, met grof gebeente achter de huid, en met de neus met aan de top plotseling een stuk hoekig er op. Het is gansch anders geschilderd natuurlijk, maar het heeft een zelfde gemoedstemming als sommige van de rauwe midden-eeuwsche koppen. Het is werkelijk een verwantschap die verder gaat dan ge zoudt denken, een reëel verband, niet een imitatie, niet een adaptatie.
Van de wevers zittend in de weefstoel zou ik er twee als de voortreffelijkste willen bespreken. Het eerste is: in een groote kamer zit een wever, in de openruimte van zoo'n kamer. De muren zijn gewit, en steenen, baksteenen, vormen den vloer. Er is ruimte in, en die is fijn van leven. Een koele openlucht staat in de kamer, en het vertrek met de luchtruimte is typisch het hoofd-deel; niet zoo zeer de weefstoel noch de arbeid. Niets dan de weefstoel is echter een ander schilderij waar de gewitte muur wat gulden is. Ge merkt daar gansch het houten pezige stel van den stoel. Ge ziet het niet, ge merkt het u. Het is niet even een schilderachtige behandeling zoo 'n aangenaam vinden van de lijn van een balk of een bepaald licht vallend over een hoekige kant - maar het is inderdaad de kunstvolle kooi waarin een menschenleven gesloten wordt. Het is het kunstig mechanisme maar niet zonder of buiten het verband van den mensch gedacht. De tapijten worden niet geweven daar op kunstige wijze alleen, om het glijen telkens bij het weven was het Vincent niet alleen te doen, maar achter al het behagen in deze straflijvige vormen bleef hem duidelijk dat het meer dan het vernuftig handelen was en dat er een leven gemoeid was en zat in deze houten stellage.
En het landschap?
Het werd in later tijd het licht-door-stormde landschap. Het wierd de botsingen en de fenomenen, de snelle schieting of de zengende gloed - hier is 't anders. Een watermolen en een landschap waarop menschen werken. Wat bij het tweede het in u dringende, het u tot schoone erkenning brengende is - is nog niet zoo zeer de menschen en niet het spokig gedoe van deze poppen hun vreemd werk doende op de aarde, maar het is de Horizont.
Dit is niet zoo maar het eind van 't Landschap die er nu eenmaal is, en verder eigentlijk niets beduidt - het is als een rand waarachter de diepste dingen gebeuren: Vruchtbaarheid, kiemen en van waar het licht komt.
De horizont is hier geen einde maar een begin van andere dingen - de vlakte en het werken der menschen schijnt daartegen irreëel.
Een ander landschap is de Watermolen. De bouw van dit schilderij is niet vreemd, de verdeeling van vlakten zoudt ge desnoods nog bij anderen kunnen vinden - maar wie mocht u het
| |
| |
grootsche zoo duidelijk maken in een eenvoud zoodanig dat een schilderij van Jacob Maris daardoor beweeglijk er bij schijnt, en gesierd. Het linker gedeelte bevat een watermolen, een huis met lang dak en rechts is een grijze lucht.
Het is een grootsch en schoon werk naar gemoedsaard en opbouw.
Pl.
| |
Uit Utrecht
Tentoonstelling van 150 origineele teekeningen en schilderijen van voorname moderne meesters vervaardigd voor de nieuwe bijbeluitgaven in de ver. ‘Voor de kunst’
De handelsonderneming van een Naaml. Vennootschap te Amsterdam heeft een uitgave in 't leven geroepen die met een werk van kunst niets gemeen heeft. Want al heeft Walter Crane het typografische deel er van goed verzorgd, al teekende deze dekoratieve kunstenaar al een aantal mooie vignetten boven de verschillende hoofdstukken, het gewaad waarin het Boek der Boeken nu gestoken is, schijnt een zwaar vergrijp tegen alle ernstige kunstbegrippen, en des te meer bedroevend dat een leerling van William Morris in zulk een prutswerk de hand heeft gehad. Deze uitgave is wel het wonderlijkste bijeenraapsel van min of meer verdienstelijk bestelwerk, dat men zich denken kan.
Het Bestuur der Ver. Voor de Kunst heeft getracht ‘to make the most of it’ door de expositie op zoodanige wijze te schikken, dat de bezoeker kon vergeten dat deze teekeningen voor een bepaald doel en voor een zekere tekst gemaakt waren. Het beste werk werd en évidence gehangen het slechtste in de gangen en bijvertrekjes, die, daardoor overvuld waren. Zoo werd er een zwart-en-wit tentoonstelling gevormd, die gedomineerd werd door het meesterlijke werk van Segantini wiens teekening van Mirjam en meer nog die waarop Rachab de verspieders verbergt een bezoek aan deze tentoonstelling loont. Wel oud-Testamentisch en groot is deze compositie - die als een zuil hier oprijst tusschen het onbeduidende theatrale werk van Gerome en Rochegrosse, de kleingeestige miniaturen van Tissot en de Brozik, de grove teekeningen van von Uhde en Edelfelt en de zoetelijke composities van Michetti en Morelli. Ook de teekening die Burne-Jones van de graflegging maakte, treft ons door een streven naar innigheid van expressie, door distinctie van lijn tusschen de vulgaire prenten, die Benjamin Constant en consorten ter opluistering (sic!) van het Nieuwe Testament leverden. Maar in dit leveren op bestelling schuilt het geheele kwaad van deze commercieele onderneming. Wij kunnen vrij gaan langs de muren van deze tentoonstelling, maar zonder iets te hooren van het dreunende bazuingeschal dat ons tegenklinkt uit de oud-Testamentische poëzie, zonder na te voelen de gloedrijke verbeeldingen der dichters van Israël, want op luttel uitzonderingen na is het al laf en zielloos wat ons hier geboden wordt.
Om 't even of de bestelling gedaan werd in Frankrijk of Rusland, in Spanje of Duitschland, in Engeland of Hongarije, wij vinden een amalgama van internationale karakterloosheid; de heilige passie, die de lippen van Israëls profeten aanraakte als met een gloeiende kool is hier ver te zoeken.
En terwijl wij vast beloven deze Bijbeluitgave nooit meer open te slaan, kunnen wij niet nalaten te hopen, dat wij eens nog in 't bezit zullen komen van een tekst van den Bijbel verlucht door Rembrandt's visioenen uit Oud- en Nieuw-Testament!
B.O.
| |
Kunstveilingen
MET October is weer het nieuwe veilingseizoen aangebroken nadat het vorige besloten was met de Oude-Schilderijen-veiling der collecties Della Faille van Antwerpen, Berch van Heemstede, e.a. door de firma Frederik Muller & Co op 7 Juli l.l. gehouden.
| |
| |
Zonder een overzicht van deze veilingen te willen geven, kan ik niet nalaten 't een en ander mede te deelen omtrent het belangrijkste schilderij der geheele auctie, dat thans in het Louvre de aandacht trekt. Het is het werk van een meester van omstreeks 1480 en stelt voor Sint Helena het ware kruis op miraculeuze wijze terugvindend. Voor het portiek eener Gothische kerk staat een draagbaar waarop een halfnaakt meisje ligt, dat door aanraking van een der drie opgegraven kruisen in het leven wordt teruggeroepen. Dit figuurtje, zoo interessant omdat naakt bij de primitieven iets zeldzaams is, bezit een buitengewone aantrekkelijkheid door de naïviteit en waarheid waarmee het is geschilderd; ook de expressie van die vreemde, nog slechts half ontwaakte oogen is uiterst waar en fijn gevoeld. Naast de berrie ligt St. Helena met twee vrouwen geknield, de handen gevouwen; de keizerin is gekleed in een prachtig scharlakenrooden mantel, bijzonder mooi van uitvoering. Achter haar staan Sint Quiriacus en twee andere mannen. Het kruis wordt gehanteerd door drie dienaren, waarvan een, en face gezien, een opvallend Mongoolsch type vertoont. Een hoogwaardigheidsbekleeder, gedost in een fraai costuum met brocaat versierd, staat op den voorgrond links. Op den achtergrond is men bezig met het opdelven van de drie kruisen.
Het schilderij verraadt een zeer oorspronkelijk talent, doch wie de maker is bleef tot nog toe onuitgemaakt. Naar ik meen waren de heeren Georges Hulin en Dr. Friedländer de eerste, die, onafhankelijk van elkaar, het stuk aan Simon Marmion toeschreven; deze attributie is echter weer door andere critici tegengesproken. In Frankrijk, waar men zich in den laatsten tijd op een dwaze manier beijvert om werken van Vlaamsche primitieven dikwijls ongemotiveerd te verklaren tot Fransch werk, bleef het voorloopig gekenmerkt als een stuk uit de school van Valenciennes. In den catalogus der veiling stond het schilderij, meer uit overlevering, op naam van Dierik Bouts, in wiens school of naaste omgeving het niettemin wel ontstaan zou kunnen zijn. Vandaar waarschijnlijk dat men ook aan Alb. Van Ouwater heeft gedacht Interessant is wat James Weale onlangs meedeelde, n.l. dat het in het begin der 19e eeuw doorging voor werk van Jodocus van Wassenhove van Gent, die o.a. het Laatste Avondmaal in de St. Agathakerk te Urbino schilderde. Ch. Onghena graveerde het schilderij toen het in de collectie d'Huyvetter was. In de veiling van deze verzameling kocht de heer Haest van Antwerpen het voor 460 frs. (wel een verschil met den prijs van 25.800 francs dien het schilderij in de veiling Della Faille opbracht!) Volgend jaar, als de vleugels van Marmion's polyptiek van St. Bertin, thans te Neuwied, in Düsseldorf publiek tentoongesteld zullen worden, zal mer allicht door vergelijking het vraagstuk op meer afdoende wijze kunnen oplossen.
Het nieuwe seizoen opende op 13 October met een veiling van moderne schilderijen onder directie der heeren C.F. Roos & Co in ‘De Brakke Grond’ te Amsterdam. Op deze veiling waren geen stukken van overwegend belang en er werden dientengevolge ook geen hooge prijzen besteed. Onder leiding van den expert J. Schulman had daarna van 20-22 October, terzelfder plaatse, een antiquiteiten-veiling plaats, waarin de collecties Westra van Hoorn en Tripels van Maastricht begrepen waren. Er was o.a. eenig fraai Chineesch porcelein; de schilderijen waren van geen bijzondere waarde. Ik vermeld de volgende prijzen: no 24, twee blauw-Chineesche rolwagens, fl. 410; no 25, twee langwerpig - eivormige, blauw-Chineesche vaasjes, fl 470; no 44, stel van drie blauw-Chineesche Strikflesschen, fl 550; no 51, een paar groote, blauw-Chineesche bekers, fl. 710; no 178, een curieus, Chineesch - eierschaal - bordje met een voorstelling van den Zaanschen stier, die, verschrikt door een vlieger, een zwangere vrouw met de horens in de lucht wierp, waar ze beviel van een kind, dat nog een jaar in leven bleef (1647), fl 100; no 179, een Chineesch eierschaal bordje, versierd met de zeven legendarische paarden van den keizer Muh, fl. 140; no 282, een groot blauw Delftsch stel, aan den bovenrand echter afgeslepen, fl. 370; no 418, een fraaie, 17e eeuwsche kast van palissander met ebbenhout, fl. 660;
| |
| |
ONBEKENDE MEESTER OMSTREEKS 1480:
St. Helena het ware Kruis terugvindende.
(Louvre, Parijs).
| |
| |
no 455, stel van zes Chippendale-stoelen met stijlvol bewerkten rug, doch met rechte pooten, fl. 500; no 480, een Louis xiv Boule-klok, fl. 650; no 487, een staanklok met speelwerk, fl. 700; no 959, een suite van vier aardige terracotta beelden van twee jongens en twee meisjes, door een weinig voorkomend, Brusselsch artiest, Roucourt genaamd, gemerkt en gedateerd 1776, doch met fl. 730 te goedkoop betaald; no 983, A tea-garden, in kleuren naar G. Morland, fl. 560.
Van 3 tot 5 November had daarop een tweede antiquiteiten-veiling plaats onder directie Roos & Co. Van belang waren daarin slechts no 94, een rivière met brillanten en robijnen (fl. 2600), no 186, een blauw Chineesch kaststel (fl. 885), en no 716, een bijzonder aardig, zijden boekbandje, wel wat te goedkoop met fl. 115 betaald.
F. van Haamstee.
|
|