Onze Kunst. Jaargang 2
(1903)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
Twee Vlaamsche ‘primitieven’ op de tentoonstelling van oude portrettenIN het heerlijke kunstmidden der Haagsche tentoonstelling schenen twee portretten niet heelemaal thuis te hooren. Van onbetwistbaar Nederlandschen oorsprong toonen zij op treffende wijze aan hoe groot de afstand is, welke door de Hollandsche Meesters der XVIIe eeuw werd afgelegd. Aan de werken, die ik op het oog heb, werd geen virtuositeit ten koste gelegd. Heeft het meerendeel der bezoekers ze wel opgemerkt? Het is mogelijk, maar volstrekt niet zeker, want buiten hun ouderwetsch uitzicht hadden ze waarlijk niets opmerkelijks. Ze hebben overigens weinig met elkaar gemeen; het eene is minstens een eeuw ouder dan het andere, en ze behooren beide tot een tijdperk, waarvoor de belangstelling veel meer ontwaakt bij het licht der moderne navorsching, dan door het kunstgenot dat we er in kunnen vinden. Toch is hun oprechtheid van uitdrukking treffend, terwijl schilders en modellen klaarblijkelijk niet aan tijd of uur hebben gedacht. Zoo ‘gauw gemaakt’ ook ‘gauw gezien’ is, ligt de bekoring van doorwrochte werken in de uitdrukking welke er uit straalt en ons boeit; dit is ook het geval met deze twee portretten - het eene een mansportret uit de xve eeuw, ingezonden door den Heer W. Gumprecht te Berlijn, - het andere een meisjesportret uit de xvie eeuw, toehoorende aan Graaf Tarnowski te Dzikow. Deze twee onderscheiden tijdperken zijn duidelijk herkenbaar uit de kleederdracht en de wijze van schilderen. Zij spreken niet minder beslist uit de behandeling. De man, bijna in profiel gezien, is een van die statige figuren zooals we die in de kunst van dien tijd, in Italië zoowel als in Vlaanderen, aantreffen. Geen baard en geen zichtbaar hoofdhaar. Het kapsel brengt ons door zijn snit dichter bij het begin dan bij het midden der xve eeuw. De olieverftechniek werd echter reeds volledig, met al haar hulpmiddelen toegepast. Noodzakelijker wijze denken wij aan Van Eyck, maar we vinden hier niet de minste overeenkomst met | |
[pagina t.o. 112]
| |
phot. bruckmann.
DE MEESTER VAN FLÉMALLE MANSPORTRET (de Heer W. Gumprecht, Berlijn). | |
[pagina 113]
| |
zijn trant. Wel is het de geest maar niet de lijn noch de schilderwijze van den Vlaamschen grootmeester. De behandeling is trouwens bewonderenswaardig en breed gezien. De verf is in heldere vlakken uitgespreid, gelijkmatiger dan bij Van Eyck, die gewoonlijk met gewetensvolle hand de huidrimpeltjes bij mannen van middelbaren leeftijd, zooals ons model óók is, weergeeft. De zwarte kaproen vormt een effen, donkere massa, waarvan de toon prachtig uitlost op den groenen achtergrond en het roode kleed. We treffen hier veelmeer de eigenschappen aan van Petrus Cristus en nog meer bepaaldelijk van den tot nogtoe onbekenden, maar niettemin zeer duidelijk onderscheiden schilder, welke de ‘Meester van Flémalle’ wordt genoemd. Ik weet niet of men zich kortelings met dit stuk heeft bezig gehouden; de herkomst is mij ook niet bekend. Hoe onaanzienlijk ook de gegevens zijn welke wij over de meesters der xve eeuw bezitten, kunnen we er door vergelijking over oordeelen, dank aan de spoorbaan en dank aan de fotografie. Vergelijking moet m.i. de toeschrijving aan ‘Flémalle’ bevestigen. Het kapsel, van zonderlingen snit, vindt men in denzelfden vorm weer op een portret in het Brusselsch museum: een lid der familie Latruie van Doornik; dit stuk werd door H. von Tschudi eveneens aan den Meester van Flémalle toegeschreven. Op ons stuk wordt het hoofddeksel echter door een zonderling aanhangsel versierd, dat niet door Viollet-le-Duc vermeld werd onder de voorwerpen welke in de XVe eeuw tot den opschik behoorden. Op de hangende tippen van de kap, ter hoogte van de borst, zijn twee kleine boekjes geschilderd of liever vastgehecht. Het zijn waarschijnlijk geëmailleerde kleinodiën. Wat hooger is op de zwarte stof in het wit een notenbalk van vijf lijnen geborduurd. Is dit een zinnespreuk? Dit zou een kenner der muzikale paleografie misschien kunnen uitvorschen. Maar intusschen wilden we de aandacht der liefhebbers vestigen op dit prachtige brok schilderwerk, dat weinig bekend is en op de Brugsche tentoonstelling van verleden jaar stellig een eereplaats zou verdiend hebben.
* * *
Het tweede portret dagteekent uit de XVIe eeuw. Het stelt een meisje voor, haast een kind nog, wier lief gezichtje, zachte oogen en gulden haar ons niet onbekend schijnen. Zou dit ook Christina van Denemarken kunnen zijn, waarvan Holbein het heerlijke portret schilderde dat aan den Hertog van Norfolk toebehoort? Zonder twijfel bestaat hier veel gelijkenis - en toch geldt het hier nòch hetzelfde model, nòch denzelfden schilder. Deze laatste herkennen we overigens dadelijk: Jan Gossaert van Mabuse. Wie ook maar eenigszins bekend is met de werkwijze van dien grooten kolorist zal hier zonder moeite zijn kleur en zijn trant wedervinden. Het is trouwens een zeer teeder behandeld stuk. | |
[pagina 114]
| |
Hoe fijn zijn de gewrichten, hoe slank de handen, onachtzaam rustend op een borstwering, en hoe uitvoerig is heel het tooisel weergegeven! Goudbrokaten keurslijf, vierkant uitgesneden op de borst welke gedeeltelijk bedekt is door een zeer fijn hemd, dat ook met goud is afgezet; halssnoer van een dubbele rij paarlen, met juweelen kruis, dit alles met een zeldzame fijnheid geschilderd. Evenals in het andere portret maakt hier een eigenaardigheid van het hoofddeksel onze aandacht gaande. Het zal ons op het spoor brengen van den naam van het model. Over een mutsje van het fijnste linnen draagt het slanke hoofdje een kap van zwart fluweel, omzoomd met een geborduurden goudrand van het kostbaarste werk, bestikt met parelen. Wanneer we dien rand van nabij beschouwen, zien we dat hij is samengesteld uit een aaneenschakeling van de hoofdletter Y. Zonder ver te zoeken komen we er toe (in aanmerking nemende de gelijkenis met het portret van Christina en met dat harer moeder, Isabella van Denemarken) in het stuk uit Zwiko Isabella te herkennen, en wel door de beginletter van haar naam (Yzabel). We zien hier dus eigenlijk de jongere zuster van Keizer Karel, Elisabeth of Isabella van Oostenrijk, geboren in 1501, gehuwd in 1514 met Christiern van Denemarken, bijgenaamd de Nero van het Noorden. Het portret dagteekent natuurlijk van vóór het huwelijk, dat er zonder twijfel spoedig op gevolgd is. Het is wel mogelijk dat Gossaert's werk gediend heeft om de jonge en beminnelijke bruid in haar nieuw vaderland te doen kennen. Behalve een portret in het bezit van den Heer C.L. Cardon, dat te Brugge werd ten toon gesteld, bestaat er nog een ander afbeeldsel van Isabella, op meer gevorderden leeftijd, door denzelfden schilder; Dr. Justi heeft er een uiterst merkwaardige studie over geschreven, waarbij tevens het origineel, dat zich in een Italiaansche verzameling bevindt, werd afgebeeldGa naar voetnoot(1). Isabella stierf, zooals bekend is, in 1526 te Swynaarde, bij Gent. Zij had dus pas den leeftijd van 25 jaar bereikt. Haar vormen waren erg verzwaard - of, om een sierlijker uitdrukking te gebruiken: hare schoonheid had zich tot vollen bloei ontwikkeld. Toch vindt men onder de weelde der vormen het aantrekkelijke van het vijftienjarige meisje weder. Men weet dat de drie kinderen uit het huwelijk van de ongelukkige koningin gesproten, eveneens door Gossaert werden geconterfeit, en wel op een prachtig stuk in de Koninklijke Galerij van Engeland waarvan verschillende herhalingen bestaan. H. Hymans. | |
[pagina t.o. 114]
| |
phot. bruckmann.
JAN GOSSAERT GEN. VAN MABUSE: PORTRET VAN ISABELLA VAN DENEMARKEN (Graaf Zdzislas Tarnowski, Dzików, Galicie). |