De Vlaamsche primitieven hoe ze waren te Brugge door Karel van de Woestijne uitgave van den Nederlandschen boekhandel Gent-Antwerpen
..... ‘Zoo sluite dit stuk wat we schoonst zagen in de Brugsche tentoonstelling, en beschreven, om eigen genoegen meer dan om andermans, met meer liefde dan kunde, meer om schoonheid dan om geschiedenis. Men hechte geen al te groote waarde aan werk van al te geringe wetenschap. Men houde het, zooals ik het heb willen zeggen: voor een opstel van allen eenvoud, schroomvallig voor zooveel schoons. Men leze het aldus, zoo men het goed wil lezen.’
Zoo eindigt de Heer Van de Woestijne zijn beschouwing over de Brugsche tentoonstelling en zoo geeft hij dan ook het standpunt aan, vanwaar zijn werk dient beoordeeld te worden.
De schrijver heeft hier willen uiten, in letterkundig mooien vorm, de zoo verscheiden en intense indrukken, die de te Brugge verzamelde schatten op hem hebben gemaakt; hij heeft willen wandelen langs die bloemen van kunst, als een kind door een wondertuin, genietend al dat mooie, zonder veel te vragen naar de vreemde, geleerde benamingen - gelukkig om al die heerlijkheid, en trachtend ons te doen deelen in zijn geluk.
En dat hier een dichter de pen voert, een fijngevoelig, teer bewerktuigd mensch, - evenzeer als een kunstenaar van het woord, - voelt men op iedere bladzijde, in elken volzin. Hij vindt, bij het beschrijven der tafereelen, treffende, schilderachtige woorden; met één pennetrek typeert hij een fyzionomie, een houding, een gebaar, schetst hij het karakter van een stuk, doet er het mooie zoowel als het leelijke of groteske van in 't oog springen. Hij dringt door tot het wezen, tot de ziel der scheppingen, die hij vóor zich ziet, neemt ze in zich op, en verwerkt ze als het ware tot de zijne, identifieert zich met den kunstenaar, tracht te voelen zooals deze onder het scheppen gevoeld heeft...
En zoo geeft hij ons, wat de moderne kunstcritiek, die meer en meer als drooge, dorre, haast exacte wetenschap gaat beoefend worden - ons dikwijls niet vermag te geven. Zoo gebeurt het soms dat hij door zuivere kunstenaars-intuïtie tot helderder, juister inzicht komt in zaken, waar anderen, die uitsluitend de kronkelpaden van streng wetenschappelijke navorsching bewandelen, onbewust omheen dwalen. Want kunstkennis vergt nu eenmaal, behalve den stellig hoogst noodzakelijken positief wetenschappelijken grondslag, een hooge mate van fijngevoeligheid en ingeboren artisticiteit, die ook de taaiste studie en hoogste cultuur ons niet vermag te geven, wanneer we er eenmaal niet mêe geboren zijn.
En deze godsgave, die in dit werkje zoo heerlijk schittert, willen we hier ten volle naar waarde schatten. Maar we meenen dat daarbij moet gewezen worden op een gebrek, dat er haast de natuurlijke schaduwzijde van is. - Over de geziene, en onder den verschen indruk bewonderde of gehekelde werken, wijdt de schrijver uit, bouwt hij stelsels op, die den heelen meester, zijn school, zijn tijd moeten omvatten. Uitgaande van het te Brugge vereenigde geeft hij algemeene kenschetsingen, brokken kunstgeschiedenis. En juist hierbij dwaalt hij wel eens van den rechten weg en blijkt zijne zuiver subjectieve kunstbeschouwing niet bij machte om tot de gewenschte generalisaties op te voeren.
De Brugsche tentoonstelling was nu eenmaal een doolhof, waar vooral in-