Onze Kunst. Jaargang 2
(1903)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Van Goyen-tentoonstelling in AmsterdamGa naar voetnoot(1)WE hadden het aan den ondernemingsgeest van de firma Frederik Muller & Co (A.W. Mensing) te danken, dat er in het stedelijk Museum een Van Goyen-tentoonstelling was. Vooraf zij dus opgemerkt, dat we naar deze omstandigheid wel onze beoordeeling te richten hebben; dat wil zeggen, onze kieskeurigheid had bij het hier aangebodene niet het recht dezelfde eischen te stellen als bij een tentoonstelling, georganiseerd door een officieel lichaam, dat uitsluitend het kunstbelang heeft voor te staan. 't Ging thans uit van een particulier, die kunstkooper is; en mocht hij, afgescheiden van materiëele bedoelingen, in zich zelf voldaan zijn geweest over de verrassing die hij den kunstliefhebbers bracht, - wat ik niet betwijfel - de ‘affaire’ had bij deze onderneming natuurlijk ook haar belang. We willen uit bescheidenheid dus niet het algemeen gehalte van deze tentoonstelling gaan critiseeren; bijv. door aanwijzing van stukken die zeer onvolkomen de waarde van den meester vertegenwoordigen, van andere die voor een keurcollectie te veel gesleten of bijgeschilderd waren en van enkele die... wel nooit door Van Goyen gemaakt zijn. We hebben te veel reden tot erkentelijkheid jegens den ondernemer, die aan alle belangstellenden gratis gastvrijheid verleende. Er was tevens een goedverzorgde fransche Catalogus bij uitgegeven, met een werkelijk treffende kenschetsing van den schilder, als inleiding. Deze tentoonstelling zij hier dus alleen de welkome aanleiding, om een der merkwaardigste talenten onder de oude Hollanders eens afzonderlijk onder de aandacht te kunnen nemen. Wie spreekt over het landschap in de schilderkunst, denkt allereerst aan de zeventiend' eeuwsche Hollanders en dan, naast eenige | |
[pagina 66]
| |
anderen, in 't bijzonder aan Jan Van Goyen. Want hij is misschien wel de innigste, en zeer zeker de vruchtbaarste, vertolker van de eigenlijke bekoring der Hollandsche vlakten en intieme landelijke hoekjes. Van het Holland met zijn enorme luchten - stoeten van wolken durend verwisselend hun wentelgang boven het lage land, - zijn opene waterstroomen waar de zeilscheepjes onder windstuwing heenjachten, of op kalm-deinende golfjes, bootjes dobberend worden voortgedragen, de karaktervolle boerenwoningen onder de breede glooing van hun hellende daken, met hun verweerde muren en logge schoorsteenstompen, de verwaaide boomen in de onbeschutte wijde ruimten en dan vóóral de perspectievische betoovering van naar alle zijden wegschuivende terreinen, vrijelijk te overheerschen door het oog in hun verschillende plans, dichtbij en veraf, tot waar er versluiering is van de stoffelijke aarde in deizend licht-genevel: de horizont. Al wat ons het hollandsche land dierbaar doet zijn, al wat wij onder zijn verschillende aspecten als teekenachtige natuurbrokken opmerken, daarin de uitdrukking vinden van innige vredigheid - diezelfde stemming van stille verrukking suizelt ons gewaar-worden binnen uit de werken van Jan Van Goyen. Dan bemerken we haast met verwondering, dat een schilder van vóór bijna driehonderd jaren met dezelfde oogen zag als de onze, een gelijkelijk ontroerde waarnemer was van de streken, die wij nog doorwandelen, en een vorm koos voor zijn uitzegging, die den modernen kunstzin zeer bevattelijk is. Door de echtheid van zijn sensatie en de onbevangenheid van zijne uitzegging kan hij ons zoo onmiddellijk overtuigen. Niet zoozeer ontzagwekkend is zijne kunst, maar ontroerend, wijl daaruit zich doet kennen een mensch die geleefd heeft, en zoo innig, dat al zijn dagen wel gevuld schenen met het uitzingen der verrukking voor wat zijn zielsneigingen het dierbaarste was. Zijn tallooze teekeningen en krabbels, tintelen uit zijn rusteloozen drang tot ontboezeming. En ondanks veel materiëelen tegenslag, en geringe ingenomenheid met zijn werken bij zijn medeburgers, bleef de veerkracht van zijn zielsvreugde tot aan het einde ongebroken. Ik geloof niet, dat er onder de oud-hollandsche schilders een is, wiens werken zoo grif benaderbaar zijn voor de tegenwoordige appreciatie van schilderij-kwaliteiten. De grondtoon van zijn kunst werd een voornaam motief in de uitzegging van een der grootste modernen: Jacob Maris. Als we de lijn volgen van de phases der kunstontwikkeling, verkennen we bij Jan Van Goyen op volkomene wijze de ontbloeiïng van het Landschap als een zelfstandige tak in de schilderkunst. Die hem in leeftijd slechts even vóór waren: Avercamp, Arent Arentsz, Adr. Van de Venne, zijn leermeester Esayas Van de Velde, - zij hebben zeker in hun werken reeds een belangrijke aanwijzing gegeven van | |
[pagina t.o. 66]
| |
JAN VAN GOYEN:
WINTER EN ZOMER (Eigenaar: de Heer Ch.L. Cardon, Brussel). | |
[pagina 67]
| |
wat het landschap als afzonderlijke schoonheidsuiting te beteekenen heeft. Maar met welke onverdeelde liefde en fijnheid van opmerken zij reeds trachtten naar de wedergave van een buitentafereel, het landschap, dat vóór hun tijd veelal als een belendende aangelegenheid in het schilderijbeeld werd beschouwd, ze hadden nog niet bereikt het groote begrip, het gerijpte inzicht van de hoofdvoorwaarden tot vertolking der immensiteit, tot uitdrukking van het buitenlicht op het klein begrensde kader. Zij specificeerden nog altijd; tot de macht van het groote samenvatten waren zij nog niet geraakt. In Van Goyen's kunst wordt eerst voluit merkbaar het beantwoorden van de hoofdeischen: het uitdrukken van ruimte, het licht ontwikkelen van dingen naar de voorwaarden van hunne onderlinge ligging, het waarschijnlijk maken van de afstanden, zooals die door het oog worden waargenomen. En hij maakt van zijn luchten onbereikbare hemelgewelven, waar de wolken opwerken vanaf den verren horizont tot boven den toeschouwer; zijn gronden schuiven, positief en onderscheidbaar op den voorgrond, raadselachtig naar het verschiet waar de lichttrilling over de stofverschijning heerschende wordt. Bij hem het verdere begrip van de verhoudingen in het landschap, die moeten leiden naar de harmonie in zijn verschijning; eerstens door de verdeeling van licht en schaduwpartijen; maar dan ook door de teekening: de accentuatie van de vormen, naar zij strak staan in het licht of verschemeren in schaduwen. Kenteekenend voor zijn streven is, dat hij in nagenoeg alle werken het voorgrondplan geheel of gedeeltelijk in schaduw houdt met het oogmerk den achtergrond te doen wijken. Een procédé, dat hier met zooveel overtuiging is aangewend, dat het in geen stuk den bedenkelijken kant krijgt van een ‘loopje.’
Op de tentoonstelling was eenige gelegenheid den hoofdovergang in Van Goyen's kunst waar te nemen. Daar hingen eenige schilderijtjes uit zijn eersten tijd, toen hij nog geheel, zoowel in wijze van zien als in trant van schilderen, zijn leermeester Esayas van de Velde tot voorbeeld namGa naar voetnoot(1). Buitengezichten, 'k zou haast zeggen landschap-interieurtjes, bedachtzaam opgebouwd, waarin van alles de afzonderlijk waargenomen vorm zorgvuldig weergegeven en vooral ook de kleur détailsgewijze aangeduid werd. Toch vinden we hier reeds zeer opmerkelijke proeven van een deugdelijk schilderstalent; er is vastheid, diepte zelfs, in de kleur, expressie in de teekening en de tonalist doet zich reeds kennen in de delicaatheid van den penseelzet. Maar zoowel palet als factuur worden te eenenmale gewijzigd als het eigen streven zich koers zet. Van Goyen wordt nu de impression- | |
[pagina 68]
| |
nist, die de belangrijkheid voelt van het groote geheel boven de nadrukkelijke aanduiding van het détail. Hij vereenvoudigt nu zeer aanmerkelijk zijn palet, wetend dat de bedoelde stemming treffendst uitdrukking vindt in de toonverhouding en dat het eigenaardig karakter van alle voorwerpen, gewijzigd van voorkomen naar hunne plaats in de ruimte en verschijning in het licht, in zijn teekenende kanten moet worden weergegeven. En vooral in het hollandsche landschap, dat is: het overheerschend motief van grijzig weer, als door het schuiven van zich samenpakkende of uiteenscheurende wolken, hier de schaduwen samenscholen, en verder het licht weer gaat uitwimpelen. De bekoring van de wisselwerking der licht en schaduwpartijen, de sensatie van gedruischlooze beweging, mysterie, waarop de verbeelding zich wiegen gaat. Rembrandt gaf daarvan in zijn landschappen het hoogste. JAN VAN GOYEN: DROEVIG WEDER
(Eigenaar: de Heer Arthur Kay, Glasgow). De lucht neemt in Van Goyen's werken steeds de overgroote plaats in; ze beslaat soms vier-vijfde van het kader. Hij besteedt daaraan dan ook in eens zijn groote kracht. Zijn geest verdiept, zijn oog verloren in die bewegelijke onstoffelijke wereld, laat hij de wolken stout op varen in | |
[pagina t.o. 68]
| |
JAN VAN GOYEN:
DE ZWIJNENHOEDERS (Eigenaars: de Heeren Frederik Muller & Co, Amsterdam). | |
[pagina t.o. 69]
| |
JAN VAN GOYEN:
GEZICHT OP LEIDEN (Eigenaar: de Heer F. Kleinberger, Parijs). | |
[pagina 69]
| |
natuurlijken samenhang, of spant de grauwe sluiers van uitgestrekte regenvelden strak vóór het licht, dat aan de boorden uitschiet, of glimmerend zwijmt. Hij schildert met breede en gevoede borstels in koene beweging, want hij heeft een vast begrip van de constructie der wolken, van hun organisch verband en logisch bewegen. En tegen het hemelveld vormt hij met luchtiger penseeldruk de gedaanten van gebouwen, de bladermassa's van boomen, zoodat gebouwen werkelijk in de buitenatmosfeer verrezen staan, de boomen hun bladergewemel vertoonen in omstrooming van licht. En in de verschieten verstaat hij het, de middelen van uitvoering aan te wenden, om de subtiliteit van het overgaan van stof in lucht als een embryo van aardsche dingen uit te drukken. Opmerkelijk is, dat bijna altijd de lucht dikker in de verf is gezet, dan de dingen der aarde. Toch is de lucht altijd onstoffelijk, heeft de aarde constantie. Over 't algemeen schildert Van Goyen zeer dun; eerder nog lijkt het een teekenen met het penseel, noteerend in eene gamma van sobere tinten, van ieder onderdeel het saillante van zijn karakter. Zijn werkwijze is buitengewoon expressief, zonder eenige beweging van aarzeling, of pijnlijke inspanning. Hij vertoont in het landschap soms een bewusten en zekeren slag, die vlotheid van schildering, als Frans Hals in het portret. Hier is zeker wel de uiting van een die innig vervuld is van wat hij zeggen wil. Hij componeert zijn landschappen in warme omberkleur, zoekend de werking der groote tegenstellingen; dan toetst hij luchtig en gevoelig daarin kleuriger tinten, zóó dat de hoofdaanslag bewaard blijft, de tonaliteit gebonden doch gerijpt, en legt met gedegener penseeldruk de lichtpartijen vast, die een kleur definitief onderscheidbaar doet zijn. Soms, bij het ineenzetten van een buitengeval, waar een hofstede met boomen om zijn teekenachtig rustiek uitzien meer van nabij en afzonderlijk werd genomen, is de verf voller doorkneed. Zijn schilderswijze is dan bijzonder plastisch, doch steeds los en lenig. Ook bij de figuren, die zijn landschappen bevolken, toont hij een zeer persoonlijke opvatting van het onontbeerlijk stoffeeren, en in de behandeling een overtuigende meesterschap. Waar figuurtjes of dieren worden aangebracht, doen zij het ook steeds. Ze zijn dikwijls een aanmerkelijke versterking van de bedoelde werking; ze staan, ze bewegen zich werkelijk in de buitenlucht. Er was op de tentoonstelling een zeer belangwekkend schilderijtje dat wel geheel een figuurstuk kon heeten: een bevroren wetering, die ongeveer de volle breedte van het kader besloeg en bevolkt was met schaatsenrijders, karren met paarden, priksleden - het gansche hollandsche ijsvermaak. Niet alleen, dat de figuurtjes het in hun verschillende actie's goed deden en met snedige, bijna zwierige schil- | |
[pagina 70]
| |
dering waren aangetoetst, ze vertoonden zich ook natuurlijk in de buitenlucht, en maakten gezamenlijk den indruk van een woelige menigte. Ook hierin beteekent Van Goyen's arbeid de voortzetting van Avercamp e.a.; is hij zelfs Aert van der Neer vooruit, bij diens mooie en ijlfijne wintergezicht in het Rijksmuseum, waar echter de ijsgangers nog al te zeer afzonderlijke vlekken zijn. JAN VAN GOYEN: VERGEZICHT IN GELDERLAND
(Eigenaar: de Heer Humphry Ward, Londen). Van Goyens' schilderijen geven voluit het eigenlijke wezen van hollandsche streken en het hollandsche landleven, wijl zij de intimiteit daarvan bezingen. Toch kunnen we opmerken, dat bij dezen schilder met zijn gezonde blijmoedigheid in waarnemen en ongekunsteldheid van uitzeggen, de aandoening dieper welde dan uit een burgerlijken zin voor het schilderachtige buitenleven. Meer dan eens heeft hij blijken gegeven, dat zijn kijk op de dingen zich verheffen kan boven de realiteit: tot de visie, die verzinnebeelding van de werkelijkheid betracht. De opgewekte verteller over het bekorende van het vrije buiten en die op zoo snedige wijze de tallooze karakterteekenen daarvan weet aan te stippen, wordt dan de rustige uitzegger van de verrukking, die haar illusie's op de werkelijkheid bouwt. Zijn verrassing bij het zien van een simpel geval, als die twee op eene hoogte | |
[pagina t.o. 70]
| |
JAN VAN GOYEN: RIVIERGEZICHT
(Eigenaars: de Heeren Th. Agnew & Sons, Londen). JAN VAN GOYEN: SCHEMERING
Eigenaar: de Heer Arthur Kay, Glasgow). | |
[pagina 71]
| |
staande, afgeknotte boomen in het Rijksmuseum, sloeg over in het verbeelden van iets geweldigs. Het thema van drijvende volkenscharen over eene onafzienbare ruimte kan hij verwerken tot een welhaast monumentale uitbeelding van plechtige rust. Van een bepaald grootsche conceptie getuigen zijn werken dan, met wijde aanschouwing van vèr zich heenstrekkende streken, waarin steden liggen, rivieren voortkronkelen en heel ginds weer een toren alleen zijn spits omhoog staat te wijzen. Daar was, meer nog dan zijn picturale neiging geboeid, zijn geest geraakt geworden. Treffend bij die uitdrukking van majesteitelijke vredigheid, is zijn opvatting van ruïnes of massale wallen in hun architectonische verschijning. Ook wel doet hij zich kennen als een dichterlijk droomer, in schilderijen waar vestingtorens of een burcht rijzen, als verbeeldingsgedaanten bijna, tegen de lichtende grijsheid van een lucht, waarin broze wolken in luchtig zweven hun vormen nauw onderscheidbaar doen zijn. En de wallen spiegelen zich in een rivier, met onvergelijkelijke teerheid van kleurvervloeiïng in het licht-tinkelend watervlak. Op deze tentoonstelling waren er, onder de kleine schilderijtjes vooral, verschillende, die in Van Goyen den visionnair doen ontdekken; stadsbuurtjes nabij de rivierwallen, groot in hun massale eenheid gezien en de huisjes geteekend met streng geheven lijnen als bij Jacob Maris; of wel een rivier, die spoelt langs een stad, gelegen op het tweede plan; het geheel overheerscht door één wolk, die, zich zelf onverstoorbaar voortdragend, heenwiekt naar den horizont achter huizen en toren van het stadje.
Ik geloof, dat dit de drie hoofdphases zijn in Van Goyen's kunst: Eerst was hij, gekomen uit de school van Esayas Van de Velde, de bedachtzame maar toch ook gevoelige uitvoerder van die kleuriger paneeltjes, waarin hij zijn werk een gewetensvolle observatie van détail en goed geschoolde techniek ten eisch stelde; dan erkent hij eigen neigingen; ontplooien zich eigen hoedanigheden, doet hij zich kennen als de warme bewonderaar van het hollandsche landschap in zijn picturale verschijning, ontdekt hij den tintenrijkdom in de eindelooze wisselwerking der licht- en schaduwpartijen, en geeft daarvan getuigenis in bezielde daad; eindelijk wordt hij de ziener, die breeder overschouwen gaat de schilderachtige verschijning en naar het uitgroeien van zijn levensjaren in dieper mensch-aandoening de idée naspeurt die daarin gedragen wordt. Dan bemerken we in zijne kunst, dat niet alleen deze 17de eeuwsche schilder zag gelijk wij, een uitingswijze had voor onzen tijd nog zeer verstaanbaar, maar ook, dat zijn geestelijke aspiratie's aan het verlangen van ons modernen niet zoo achterlijk kunnen geheeten worden. Dat inzicht kan haast weemoedig | |
[pagina 72]
| |
stemmen en ons heimelijk doen smachten naar het geluk, dat deze trouwhartige ondervonden moet hebben, wijl hij met zoo onbevangen handeling en onverdeelde vreugde uiting mocht geven aan zijn sensatie. W. Steenhoff. BIOGRAPHIE. Jan Van Goyen werd te Leiden geboren in het jaar 1596. Reeds vroegtijdig was hij in de gelegenheid gesteld zich aan zijn lievelings-bezigheid over te geven. Van zijn 10e tot aan zijn 20e jaar was hij ter leering bij drie verschillende meesters. Toen kwam in hem de lust tot reizen. Hij trok naar Frankrijk en bezocht ook, naar vermoed wordt, Parijs. Toen hij van dezen zwerftocht terugkwam, ging hij, om deugdelijk in de beoefening van landschapschilderen onderlegd te worden, voor een paar jaar in de leer bij Esayas van de Velde, te Haarlem. Daarna keerde hij terug naar Leiden, zette zijn huishouden op in 1618 en begon zelfstandig zijn weg te banen. In 1631 vestigde hij zich in den Haag en stierf daar in 1656. Hoe geacht de kunstenaar door zijn collega's ook blijkt geweest te zijn, het publiek waardeerde slechts zeer weinig zijn zeldzame gaven. Voor weinige guldens was hij genoodzaakt zijn schilderijen van de hand te doen. Slechts één keer ‘deed hij een goeden slag’, toen hem voor de som van 650 gulden werd besteld, het maken van een groot gezicht in vogelvlucht op de stad 's Gravenhage (nu nog aanwezig in het Stedelijk Museum van die stad). Uit den druk van zijn financiëele moeilijkheden trachtte hij zich te ontheffen door speculatie in gebouwen, schilderijen en tulpen! Daardoor geraakte hij echter niet uit de kommer; nog minder kon hij zich aldus schatten vergaderen. Zijn weduwe was verplicht den boedel en zijn nagelaten schilderijen te verkoopen onder benefice van inventaris. Ook lang na zijn dood werden zijn schilderijen en tallooze teekeningen op slechts geringe waarde geschat. (Ook van 't goede kan men te veel hebben). Eerst onze tijd vermocht tot het inzicht te komen van de werkelijke beteekenis dezer kunst.
W.S. N.B. De afbeeldingen bij dit artikel konden op de Tentoonstelling speciaal voor dit tijdschrift worden opgenomen, dank aan de groote dienstvaardigheid der inrichters en der eigenaars welke welwillendheid hun toestemming en medehulp verleenden. De Heeren Frederik Muller & Co, Arthur Kay, Ch.L. Cardon, Th. Agnew & Sons, Humphry Ward, F. Kleinberger en de Directie van het Rijksmuseum zeggen wij hierbij van harte dank. Red. | |
[pagina t.o. 72]
| |
JAN VAN GOYEN: LANDSCHAP MET RIVIER EN BOUWVALLEN, (teekening)
(Eigenaar: de Heer Arthur Kay, Glasgow). JAN VAN GOYEN: DIJK MET KAR EN RUITERS, (teekening)
(Prentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam). |
|