| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Amsterdam
Bij Van Wisselingh
Het is, nu er hier zoo heel andere dingen aan de orde zijn, feitelijk geen tijd voor kunstberichten. - Trouwens de terugslag is duidelijk waar te nemen. In den kunsthandel is bepaald weinig nieuws. Niet uit gebrek aan productie vermoedelijk, vééleer - opzettelijk teruggehouden, evenredig aan den bijkans tot op nul gezonken kooplust.
Bij de firma v. Wisselingh, die onderwijl met veel succes, een van verschillende zijden als uitstekend geprezen, tentoonstelling te Hamburg houdt, is de permanente expositie toch altijd belangrijk genoeg. Ik zag in den loop van de maand weer een nieuwe teekening van Witsen. De achterzijde van het paleis op den Dam van de Nieuwe Zijds-Vóórburgwal afgezien. De straat staat blank van den regen, spiegelt de glimmend-groene boomstammen en de triestige huizenrij. Op den achtergrond rijst het machtige paleisrisaliet omhoog; een heerlijk brok grijs. De fiere bekroning van den Atlas blinkt vaag door het temperend watergaas heen. In het kader van Witsens andere werk verdient deze teekening een goede, hoewel geen aparte plaats. Ook hier is de stroeve, ernstige naaktheid van zijn groot gehouden vlakken van hooge pracht; maar de straatvloer heeft in den zondvloedregen alle vastheid van de hobbelige keien verloren en schijnt wat al te gewild genivelleerd tot de egale spiegeling van een glazen plaat. De contrasten van steenen, lucht en boomen, ieder in hun eigen stof hebben we van Witsen nog wel eens pakkender, overtuigender gezien. Maar behoudens kleine ongelijkheden, is het geheel reëel en vol fameuze deftigheid.
Bij de hier gekozen buurt denkt men allicht ook nog aan een ander verband, waarin het een genoegen is Witsens werk te vergelijken: dat der Hollandsche stedenschilders van voorheen en tegenwoordig. Hoe dikwijls is juist die achtergevel van het paleis van dezen kant bekeken. Daar gingen de zeventiend' en achtiend'eeuwsche teekenaars en schilders als G. Berck-Heyde heen. Op de welvende weessluis stonden ze te kijken langs Bloem- en Pijpenmarkt, toen nog niet in parvenu-achtige boulevard-manie gedempt. En nu is er van dat kostelijke grachtje met oevers vol kleurige bedrijvigheid een platte, suffe straat geworden, waarover deftige minnaars van oude prenten om meer dan enkel historische redenen de vroede hoofden schudden. Maar Witsen vindt er nog mooi genoeg, al is het van andere soort. In de manier waarop hij de droeve straatleegte aankijkt, in zijn genieten van het zilveren regenwaas om het, tot nog toe door sloopers ongemoeid gelaten, paleis, zijn de kwaliteiten onzer twintigst'eeuwsche liefde voor Amsterdam gedocumenteerd ter beoordeeling door het nageslacht. Men moet door één of ander hersen- of opvoedingsgebrek het genot niet kennen dat de prenten schenken van den grootzienden Reynier Nooms, van den kunstvertellenden decoratief-begaafden Claes Jansz. Visscher, van den meer industrieelen Jan van Meurs, om te zeggen, dat bij de schilderkunst van zulk een historische strekking niet mag gerept wor- | |
| |
den. Hoeveel en hoedanige huizen er in onze steden stonden, wat voor soort steenen in de gevels zalen, hoe de brievenbussen er uit zagen, al zulke historische bijzaken zullen onze achterkleinkinderen waarschijnlijk desgewenscht uit verbleekte photografieën, kooldrukjes en aannemersrekeningen kunnen nagaan; maar hoe wij die dingen zagen, wat ons interesseerde aan het ook heden nog geweldige Amsterdam, hoe het zich spiegelt in onze gemoederen, dat
bewaart geen mechanische reproductie.
Men kan er aan twijfelen of zich over twee-honderd jaar nog iemand om zulke oude malligheden zal bekreunen; het is bijna exact te bewijzen, dat de belangstelling in de dingen van ons verleden eeuwig menschelijk is, meer nog van alle tijden dan de oekonomische kwesties der samenleving.
Daarmee is het gerechtvaardigd mannen als Breitner en Witsen eens van dit standpunt te bezien, ook al is het er henzelven allerminst om te doen geweest zich conscientieus aan toevalligheden te houden. Immers als elders in kunstdingen geldt hier de zin van van Deyssels gezegde, dat de kunstenaar misschien niet van alle dingen het mééste maar wel het béste ziet en begrijpt. Witsens Voorbrugwal is niet minder specifiek-Amsterdamsch doordat er een paar leelijke puien zijn weggelaten. Er is meer zeventiend'eeuwsche werkelijkheid in de forsche halen van Reynier Nooms, die zich waarlijk ook niet bezondigd heeft aan steentjes tellen en schoorsteenen konterfeiten, dan in de blonde gaafheid van de oneindig-precies geteekende bladen van van Meurs.
Mocht toch ook Witsen, behalve zijn groote teekeningen, nog eens opnieuw een serie maken van gemakkelijker in ieders bereik vallende etsen van Amsterdam! Overtreft niet zijn kleine St. Anthonieswaag in licht en stemming verreweg het meeste wat we van oude Hollanders en tijdgenooten op dit gebied hebben?
In het buitenland wordt op sommige plaatsen door Museum-directies en kunstvrienden voor zulke gewichtige zaken gezorgd. Schilders en teekenaars worden aangespoord en geroepen om het hunne bij te dragen tot deze importante documenten voor de stedengeschiedenis. Of dat de juiste weg is? Er moet iets van de officiëele sanctie der onderneming op het werk overgaan dunkt me; en al mogen ook de besten der officieel aangezochten zich niet aan het doel der bestelling storen en in hun interpretatie zich zelf blijven, wat uit eigen liefde van den kunstenaar gesproten is zal toch van grooter waarde zijn. Op de productie in deze lijn te letten en na ernstige schifting te collectioneeren wat er schoons voor te vinden is, dat moest ook hier een der eerste plichten der publieke verzamelingen zijn. Er bestaat naar ik meen, een vereeniging met het doel materiaal voor de geschiedenis van Amsterdam bijeen te brengen, maar heeft dat genootschap voldoende middelen? Koopt het ook moderne kunst? En wordt er niet te eenzijdig op de nauwkeurigheid der geteekende aspecten en op het curieuse gelet?
Heel kort was er van Breitner een van vroeger bekend groot stuk te zien: De Haven, veel naast elkaar gemeerde schuiten in het ijs en de spookachtige romp van een reusachtigen Oostinjevaarder in de verte, tegen een rosgloeiende avondlucht; ten minste zoo was het vroeger; nu is het van een schemeravond een grijze dag geworden. Een twééde groote stoomboot is te zien door het getralie van masten en tuig. In plaats van in sombere tonen is het schilderij nu in kleurige kracht gehouden. De geverfde deelen van de schuiten, het sterke blauw van een aak-roer, de groene roeven komen helder uit tegen het geteerde en geoliede zwart en bruin. De achterste plans in het water wijken beter dan vroeger. Ik zag het niet lang genoeg om er veel over te zeggen, maar signaleer het alleen om de curieuse verandering, waardoor de oude vorm welke heel veel moois had, voor degenen die het schilderij vroeger niet mochten zien, nu voor altijd verloren is.
Uit het atelier van A. Mauve is er een olieverfstudie uit den lateren tijd. Met vlak geborsteld bronsgroen en bruin in het doekje geprepareerd voor de vettere pâte van weinige teekenen- | |
| |
de toetsen en vegen, waarin het geval is aangezet: twee kalfjes, één roodbruin en één zwart, staan bij een hek in den diep-tintelenden schaduw onder zonnig verlichte boomen.
| |
In de kunstzaal van Voskuil
was een schilderijtje van Albert Neuhuys dat volgens des schilders eigen meening, naar men mij meedeelde, van omstreeks 1875-80 moet zijn. Over de onderdeur van haar kleine huisje praat een oud moedertje met een buurvrouw. Een planken schutting sluit daarnaast een voorjaarsgroenen tuin af. Gouden lichtschampen schuren door de reeten van het oude hek. Het diepe rood van den baksteenmuur, het witte pleistervak onder het raam, de donkere kleeren der vrouwtjes en vooral ook de malsche groenen van de boompartijen over de schutting heen, zijn voornaam geschilderd. In de teekening der figuren, de harde profielen, een wat te nonchalant behandeld handje en een groen emmertje, dat niet wil ronden, zijn enkele onbeholpenheden, niet te miskennen.
Een mooi gebonden studie naar het zelfde huisje van een anderen kant was ter vergelijking heel belangrijk. Nuchter en vast, zonder zoeken naar eenige mise-en-scène, maar ook zonder iets te geven wat toen nog boven des schilders krachten ging was mij dit verfomfaaide atelierblad, ingeschoten en vuil, even lief als het toch altijd een beetje opgemaakte resultaat.
Van den pas gestorven J. Hendrik Weissenbruch, die te dezer plaatse niet uitvoeriger kan besproken worden, was er een van de latere olieverfstudies in zijn vlotten trant. - Een zijlschuit in een vaart; over de weilanden een effen sombere regenlucht met blankgele lichtstreep aan den horizon. - Voor de ontwikkeling van den kunstenaar was een grooter, afgemaakt stuk van 1863 interessant. Een breede wilgenlaan in vollen zomer, met donkere boomenpoort en helder doorkijkje op het eind. - 't Is de tijd waarin de stoutere schilderwijze langzaam begint. In de kleuren, het bij 't valsche af geelachtige groen en het blauw van de lucht, in de uitvoerigheid der blaadjes en afgebroken takken op den voorgrond is nog veel van het oude; maar in de zwaardere pâte, den breederen zet in het gras en sommige brokken der boomen kondigt de latere durf zich aan.
| |
De heeren Buffa en zonen
hadden een tentoonstelling van aquarellen gearrangeerd, waar niet veel van te zeggen valt. 53 Nummers van zoo heterogene kwaliteit, dat het goede door het bijster middelmatige, het betere door het heel slechte werd doodgeslagen. Ik noem alleen een paar aardige kleine teekeningetjes van Bosboom: Tamelijk vroege kerkinterieurs; wat oude bekenden, als Israëls Badende jongen. Een wat droge water verfteekening van Weissenbruch In mijn Atelier, een Rink van '99: Lente: drie kinderen in het groen, die er uit zien als hadden ze op een of andere manier met L. Frédéric te maken en een wel aardig stadsgezichtje van Hanau: een rijtje provinciestadhuisjes, spiegelend in de gracht; spichtige boompjes ervoor met nog enkele herfstbladen, 't geheel stil als was het kerktijd.-
W.V.
April
| |
Uit Den Haag
Pulchri studio groepententoonstelling 4e serie 11-26 maart
Het zal nu iedereen wel duidelijk geworden zijn dat deze groepententoonstellingen niet hebben gebracht en verder niet zullen brengen wat bij eene mogelijke zuiverder samenstelling het resultaat kon geweest zijn. We hebben bij den aanvang onzer bespreking dezer groepen reeds gewezen op een mogelijk zuiverder resultaat. Welk eene verheldering kan ze brengen, eene samenvoeging van werk van Willem Maris, Konijnenburg, Lapidoth, Koster, Mej. Marius, Klinkenberg, Arn Koning, Kramer, Oppenoorth, Van der Laan, Läszlö, Martens en Wil. Maris Jzn? Is 't haast wel mogelijk zich een samenzijn van grooter tegendeelen
| |
| |
te denken. Wie brengt nu orde in dezen chaos.
Willem Maris, hij schijnt de eenig levende mensch onder deze allen. Werd er ooit uit voller borst en tevens op ingetogener wijze gezongen? Zie zijne Melkbocht aan en vraag u af of er ooit op schooner wijze een bard de min tot ons aller voedster: de natuur, bezong. Is er eene landschap-kunst denkbaar die stemmiger werkt dan deze, terwijl zij tevens zoo voluit en open zegt wat zij te zeggen heeft? De stemming, daardoor is onze kunst de meest ideëele van alle landen en ze is hier door tevens als tijdsverschijnsel in de evolutie der kunst gezien, van de zuiver absolute kunsten de meest moderne.
Oppenoorth's en Klinkenberg's kunst opent naar wezen nog maar een perspektief op de eigenlijke impressionistische kunst. Van den eerste noteeren we, onder dit licht gezien, de aanwezigheid van een paar niet onverdienstelijke landschappen; van Klinkenberg een zeer voldragen werk: Winteravond, dat den aanvangstijd van het impressionisme hier te lande in herinnering brengt. Hierin herkennen we dat (in zijne soort) zoo complete schilder mogen, het niet loslaten van een onderwerp voor het naar in- en uiterlijkheid voluit voor u staat, terwijl ge er - vooral uit het voorplan - de resteerende kracht van den maker uit proeft. Wat men overigens in ideëelen zin ook op het werk van Klinkenberg aan te merken moge hebben, hij is ten minste iemand die zijn onderwerpen beheerscht en niet zoo spoedig buiten adem geraakt als vele meer willende jongeren.
De inzending van Arn. Koning kan als een welkome aanvulling beschouwd worden van zijne exposities bij Preyer en in den Kunstkring. Er is hier een werk Achter de Boerderij, van epische grandeur en De Molen een schilderij dat, door het eenigszins dramatisch opgevatte onderwerp van werkelijk meer dan gewone, van diepe beteekenis is.
Koster's inzending lijkt me het aantrekkelijkst in zijn warmtonig Hyacinthen- en Tulpenvelden. Zuiver is in de Tulpenkweekerij te Bennebroek, het lichtgevende der bloemen in den grijzen dag tot uitdrukking gebracht.
Konijnenburg en Läszlö, vertegenwoordigen op deze expositie de romantiek. Hun kunst is er eene die niet op zoo reëelen bodem wortelt dan de eigentlijk Hollandsche. Van den eerste is er hier behalve ander werk, waaronder een weg door velden, dat zich meer direct bij de Hollandsche school aansluit, een meisjes-portret, waarin zich de neiging openbaart tot eene indirecte voorstelling der idée. Het is er nog verre van, symbolisch of allegorisch te zijn, maar dit werk heeft iets van eene neiging daar naar toe; het is dus eene tusschen-vorm en daarom weer van eene bizondere beteekenis in de evolutie der huidige kunsten, die we daarom wilden noteeren.
Läszlö is meer een handig dan een bekwaam schilder; en tevens geen psycholoog van bizondere beteekenis. Het portret van kardinaal Rampolla dien man met dat half gezonken lid van het stille linkeroog en dien vollen straffen kijk van het rechter, als de vereeniging van open- en verborgenheid, van een denken met de wereld en een denken met zichzelf - deze samengestelde natuur, dat was een mooie opgave voor een schilder. Er is in dit werk van Läszlö soms wel uitgedrukt het leven van eene maatschappelijke klasse, maar de gezichtskring van dezen schilder is beperkt tot deze sfeer. Hij is een behendig penseelvoerder, maar geen deugdelijk schilder die werk zonder verwarring geeft bij schijnbaar eenvoudige maar werkelijk ingewikkelde compositie en is eerder het tegendeel van dit te noemen. Het is meer werk van uiterlijke dan van innerlijke voldoening en daarom voor iemand die dit helder doorziet, verre van overbluffend.
Van Lapidoth noteeren we dan een in blijkbaar pieuze aandacht geschilderde Boerderij; van Willem Maris Jz. een Meisjes-kopje en de Italiaansche, die weliger van factuur, het ietwat bloedelooze van zijn overig werk missen; van Willy Martens een uitstekend Portret, opgevat in een zin die het genre-beeld nadert, eenige goede studies en eene niet onverdienstelijke atmosferische Boomgaard,
| |
| |
waarin het soms te suiker-zoete van zijn ander werk gemist wordt.
Verder is hier nog werk van Mej. Marius, waaronder haar bekend en in deze rubriek al eens eerder besproken stilleven; van Van Mastenbroek, die in zijn Winter, Schiedam een op zichzelf treffend effect voelbaarder had kunnen maken, en van Van der Laan.
| |
Pulchri studio groepententoonstellingen 5e serie 28 maart-12 april
Het is een moeilijk werk de besprekingen van eene reeks groepententoonstellingen belangrijk te houden, wanneer tusschen de deelen, soms niet meer dan een schijnbaar, gewoonlijk weinig en zelden een werkelijk verband bestaat. De fout in den opzet van deze groepententoonstellingen is geweest, dat men in plaats van te trachten - zoo veel mogelijk als dat de omstandigheden toelieten - in de gansche reeks een evolutionistisch verband te brengen en het geheel als een historisch tafereel voor de oogen van het publiek te laten verloopen, eene oogenblikkelijke wanorde heeft gesticht, die weinig tot verheldering van het besef zal meewerken. - Wij voor ons zijn genoodzaakt ons tot het geven van enkele notities te bepalen.
Drie ouderen: J. Van de Sande Bakhuyzen, Mesdag en Ter Meulen, en twee of drie jongeren: Van Wijk, Moulijn en Oldewelt houden met hun werk een oogenblik de meer dan gewone belangstelling gaande. Ter Meulen's Houtladen (in bezit van den beeldhouwer Van Wijk) zelfs vermag het u te verheffen in die sfeer waar in het gewone het ongewone, in het tijdelijke het eeuwige aanschouwd en het leven gezien wordt als in een schoonen roes. Dit werk is van ongewone atmosferische bewogenheid, die de weerspiegeling lijkt van eene zieletoestand die als moment in de orde der verschijnselen verheven te noemen is. Iemand die het sublieme tot een zoo daadwerkelijk deel van zijn werk - dat toch een schijnbaar doodgewoon onderwerp voorstelt - weet te maken, is waard boven velen geprezen te worden. Hier is het mysterieuze zoo direct gegeven en stijgt het gevoel van vreugde over de aanschouwing ervan tot een zoo hooge en spontane verukking, dat elk minder dadelijk en hevig aandoend schilderij tegen dit ontroerende werk onbelangrijk schijnt.
Er behoort een andere houding van den geest toe, om hierna in de sfeer van Mesdag's Gereed om uit te gaan door te dringen. In zijn werk is evenals ook in Ter Meulen's Schapenstal meer een buitengemeen breede dan diepe aanschouwing der natuur-verschijningen. Werk van zoo groote en hooge aandoening als Houtladen en van zoo groote en breede eenvoud als de Schapenstal, gaf Ter Meulen zelden. Bewogenheid te samen gaand met eene breede kijk is 't wat Mesdag's werk kenmerkt. Maar zijne geaardheid is er geene die in landelijke natuurverschijningen behagen vindt en ze ziet als de spiegel zijner innerlijke gemoedstoestanden. Hem is lief het kalme, heftige of breede, het soms beteekenisvolle en majestueuze gebaren der zee. Haar melodisch ruischen, stormend bulderen is hem als de echo van eene innerlijke stem. Zij is de spiegel van een geleidelijk rijzen en dalen der ziels-stemmingen van dreigend uitbarsten of plots weer bedaren van een stormend getij. Er is in meest al dit werk een stoere kracht en bijna onverzettelijke wil die de gemoedsgolven stuwt naar een kim van eindelijke oplossing.
De beeldhouwer Van Wijk exposeert behalve bekend werk - als dien buitengewoon diepe en ook hoog opgevatten Bedelaar, zijn Schuitenjager en zijn Naar huis, werken zoo stemming-wekkend als er waarschijnlijk geen bronzen gemaakt werden - ook nieuw werk: een fragmentschets voor een grafmonument en een Moeder met Kinderen. De groote moderne beeldhouwers, waaronder ook langzamerhand Van Wijk mag gerekend worden te behooren, gaven werk dat over 't algemeen van een picturaal-plastische opvatting getuigt. Het mooie kopje van de fragmentschets getuigt van die opvatting en ook weer het andere, de Moeder met Kinderen. Deze opvatting toont overeenkomst met de kijk der moderne Hollandsche figuurschilders, met Israëls, Neuhuys en de anderen. Maar vermogen deze als schil- | |
| |
ders de atmosferische werking in beeld weer te geven, zoo is den beeldhouwer en vooral den modernen, de atmosfeer toch wel een heerschend element in zijn kunstaanschouwing, maar zij is als zoodanig nog maar in aanleg aanwezig. Verwonderlijk nu 't is, hoe Van Wijk zijne bronzen de omringende atmosfeer weet te doen beheerschen, zoo dat deze als 't ware een meer erkend deel wordt van zijne schepping. En dit vermogen, de idée zoo picturaal-plastisch te doen uitstralen, is 't wat zijn stemmingwekkend werk hare diepe en belangrijke beteekenis geeft.
We willen van J. Van de Sande Bakhuyzen nog met voorliefde noteeren een Eendenslootje, een werk van glanzende en gave factuur, een technisch bekwaam in natuurlijke luchtomhulling geschilderd Duinen in Bergen en een verdienstelijk Enloo in Drenthe dat van het welig tieren der natuur onder een zoetroosterend zonnetje een niet onaanlokkelijk beeld geeft.
Het zuiverste deel van Moulijn's inzending zijn wel een teere litho en de illustratie uit Nacht Silene. Overigens lijkt men bij Moulijn's werk de verhouding van idee en werkelijkheid niet immer evenwichtig. Dat het schoone zijn leven in den schijn heeft vergeet menig modern kunstenaar. Het bloote copiëeren der natuur leidt tot onware voorstellingen. Maar toch is het kennen der natuur de vereischte om tot eene ware (dat is de meest waarschijnlijke) voorstelling der idée te komen.
Oldewelt schijnt in zijn Sombere dagen (waarin een knap in atmosfeer geschilderde zieke-mannenkop) eene fout te begaan, die zeer kenmerkend is voor werk van dezen tijd. De bedoeling gaat hier bij hem voor de waarheid van het gevoel. Hij wil dit geval in sombere stille tonen schilderen en overdrijft daarin: de indirecte werking van het zonlicht wordt te zeer verwaarloosd. De bedoeling doet hier aan de waarheid der voorstelling te kort. Er zijn anders in zijn binnenhuizen goede kleurhoedanigheden en vervolmaakt hij eenmaal het vermogen om zijne figuren belangrijker voor te stellen, dan is er in dit genre wellicht nog aantrekkelijk werk van hem te verwachten. Een bloemstuk Seneraria is zijne belangrijkste inzending. Hierin schijnt de volle warme gloed der bloempartij daadwerkelijk.
De verdere min of meer belangrijke inzendingen zijn (alphabetisch) die van Mevr. Mesdag-Van Calcar, Frits Mondriaan (In de lage Waard, Een rustig Hoekje en een paar studie-matige werken), J.A. Mondt, Morgenstjerne Münthe Het Uitgaan der Comédie, Willem Muller Melkbocht, W.C. Nakken, J.C. Pabst Bij Scheveningen, Willem C Rip, Avond bij 't kasteel Asgten en P.A. Schipperus.
| |
† J.H. Weissenbruch
Te weinig werk is mij nu nog van dezen schilder bekend om zijne beteekenis voldoende te kunnen omschrijven. Maar dat hij wellicht onze meest origineele meester was, is zonder die meer uitgebreide kennis wel op te maken.
De kunsthandel Biesing is in 't bezit van een schilderij uit Weissenbruch's eersten tijd. Hier uit spreekt eene opvatting die eene directe voortzetting schijnt van die der Oude Hollanders, terwijl in dit merkwaardige en zeer uitvoerige werk als zeer duidelijk de latere Weissenbruch te erkennen is. De algemeene meening die wil dat de schilder weinig Fransche invloed onderging, wordt hierdoor te waarschijnlijker. Zoo'n feit zou dan tevens beteenisvol zijn met 't oog op de andere groote Hagenaars.
De vertegenwoordigers der Haagsche School waren in zoo verre ook nog beteekenisvoller en universeele figuren dan de dichters en schrijvers van '80, dat zij nimmer originaliteit met particulariteit verwarden, wat deze laatsten evenals vele schilders der jongere generatie wel deden. Zelfs bij een zoo krachtig uitgesproken persoonlijkheid als Weissenbruch is dit niet het geval. En dit is kenschetsend voor zijne gezonde kunst.
Bosboom heeft de lust nog bij hem aangewakkerd vooral naar de natuur te studeeren en ‘Uit eigen leus’ te blijven kijken. De schilder kwam zoo in het bezit van eene groote niet aan een dezer ontleende en zelden door hen geleidde natuurkennis. Die uitgebreide zelf ver- | |
| |
worven kennis, die reeds sterk spreekt uit eene oude warm bruinige teekening in het bezit van het schilder-genootschap Pulchri Studio, zou hem juist in staat stellen langzamerhand te werk te gaan met die groote eenvoud die zijn latere werk kenmerkt en die steeds opnieuw verbaast.
Reeds vroeg begreep hij dat in een Hollandsch landschap de lucht het alles beheerschende element is. ‘Lucht en licht, zeide hij, zijn de groote tooveraars; zij bepalen een schilderij. Schilders kunnen nooit genoeg naar de lucht kijken. Wij moeten het van boven hebben. Wij leven van regen en zonneschijn en gaan met ons palet door de drooge buien.
‘Want de natuurr... de natuurr... zeide hij op zijne eigenaardige wijze, de natuurr is mijn prrecepteurr! Als het stormt en regent, als het dondert en bliksemt ben ik in mijn element. De natuur moet men in werking zien. Dan buiten, trek ik mijn jekker aan, steek mijn voeten in klompen, zet een soort hoed en ga op march. Als de buien bedaren, met houtskool of zwartkrijt een krabbel gemaakt, om vast te houden wat je ziet. Bij het uitwerken komt toon en kleur van zelf in herinnering.
In een roeibootje door het polderland varen of visschen, dat is ook zoo'n kostelijke natuurstudie. In een schuitje zitten schilderen, het water in een oude klomp, een lekker pijpje in den mond, dat is schildersheerlijkheid.’
Deze woorden - met eenige wijziging wellicht - uit Weissenbruch's mond opgeteekend, vormen in hunne naïve, soms grootsche en treffende eenvoud, eene waardevolle bijdrage tot de kennis van den schilder. Hij was iemand die moest werken met de stem van de natuur nog in zijn ooren en haar licht nog in zijn oog. Er zijn weinig schilders wier werk zoo de dadelijke echo der natuur is. Als een echt zoon van het land van Rembrandt was hij uit op lucht- en licht-effecten. Teekenend is weer in dit verband eene eigen zegswijze van hem, dat hij eerst een klap of schok van de natuur moest gekregen hebben, om te kunnen werken. Zijn werk is dan ook over 't algemeen bizonder frisch en getuigt zelfs nog op lateren leeftijd van groote spontaniteit.
Evenals J. Maris, bij wien echter alle natuur- aandoening meer vergeestelijkt is, gaf hij misschien directer dan anderen weerstemmingen, het weer in zijn werk. Teekenend is ook voor zijn werk de kenschetsing: d'immer groene Weis. De heer Biesing bezit eenige binnenhuisjes van den schilder, die er op wijzen, dat deze soms zeer sterke groene toonaard niet alleen het mogelijke gevolg van het vele werken onder het buitenlicht kan zijn. Een domineerende toonaard, in sommige teekeningen te samen gaand met eene decoratieve strekking der plans, zijn kenmerkend voor het evolutie-stadium der schilderkunst. In eene teekening die ik zag, vormden de lijnen, ontstaan door het in elkaar loopen der waterverf op de grenzen der plans de eigenlijke meer uitspringende teekening, die bij de soberste eenvoud als compositie het geheel droeg. De firma Buffa gaf ter gelegenheid van Weissenbruch's expositie in '99 eene - nu zeldzaam geworden - catalogus uit, die o.m. reproduceert twee teekeningen: Koeien op den weg en Weiland met Koeien, waarvan de eerste aan later werk van Poggenbeek en de laatste een weinig van Voerman doet denken.
Bij den heer Biesing zag ik vroeger eens een Binnenhuis met een wondergrillige, beklemmende lichtstemming, zooals het door het door wolken gereflecteerde zonnelicht ze weleens veroorzaakt. Deze raadselachtige heftig aandoende stemming bracht me plots de sfeer, die sommige stukken van Van Gogh ademen, naderbij. Destijds ook toonde de heer Biesing mij nog een prachtig binnenhuis van den schilder, dat, evenals eene teekening in de collectie Mesdag, de sfeer van het sublieme raakt. Het is aangezet in warm-bruine, soms groenig-bruine tonen, waarin des te beteekenisvoller een enkel voller kleur-noot sprak. Dit werk is bizonder voor Weissenbruch, daar hierin door hem gezocht werd niet naar eene meer klare, maar naar eene mysterieuze uit straling der idee. De dingen spreken hier tot u, gehuld in een van wonderlijke geheimenissen levende atmosfeer.
| |
| |
Hier geen klare stem, maar het wonderbare geprevel van het onzienbare. Er zit een bezig vrouwtje in deze tooverende spokerij van warrig duister en licht, dat door al dit geheimzinnige verdoken gedoe bestookt en omfluisterd wordt. - Dit is een bizondere kant van Weissenbruch. En toch lijkt dit werk als deel van zijn oeuvre gedacht, voor hem niet ongewoon.
Hiermee wil ik mijne bespreking van dezen typisch Hollandschen kunstenaar, die meestal zijn stof zocht bij Naarden, bij Nieuwkoop of in de omgeving van den Haag, eindigen. Wellicht dat binnen kort er zich eene gelegenheid voordoet het noodige materiaal te verzamelen tot vervollediging mijner overige, nu nog teruggehouden notities, die me, te zamen met deze enkele, zullen nopen tot eene omvattender en meer samenhangende beschrijving dezer zoo interessante schilders-figuur.
H.d.B.
| |
Varia
Für Hubert und Jan van Eyck!
betitelde Dr. Ferdinand Laban, Bibliothekaris der Kon. Musea te Berlijn, een artikel, dat in de Kunstchronik van 20 Maart is opgenomen. Schrijver wijst op de groote beteekenis der fotografie voor kunststudie en kunstverspreiding - en beklaagt er zich bitter over dat het groote Gentsche altaar der van Eycken tot nu toe slechts gedeeltelijk gefotografeerd werd. Er dienden van de verschillende luiken foto's gemaakt te worden, op één en dezelfde schaal, (zoo groot mogelijk), zoodat ze, samengevoegd, de totaal-indrik van het compleete werk zouden geven. Voor de luiken welke zich te Berlijn en te Brussel bevinden, wordt hier geen bezwaar gemaakt, wel integendeel. ‘Alleen Gent verzet zich, zegt Dr. Laban, verzet zich hardnekkig, onverbiddelijk: non possumus. Te Gent zouden de daar aanwezige vier paneelen uit de kleine, donkere kapel waar ze zich bevinden, in het volle licht moeten gebracht worden, om ze te fotografeeren; ook zou een reiniging - geen restauratie maar een eenvoudige zuivering van stof en vuil, waarbij zelfs het vernis onaangetast zou blijven, - het fotografeeren moeten voorafgaan. De hooge geestelijkheid te Gent deinst voor die “waagstukken” terug. Zeker is het op prijs te stellen, dat men daar dezen eenigen schat als de oogappels bewaart. Maar duizend voorbeelden uit alle openbare en particuliere Europeesche Verzamelingen zoowel als uit vele kerken bewijzen dat dergelijke terughoudendheid het doel ver voorbijstreeft.’......
En verder: ‘De Duitsche Rijksdag heeft de middelen verstrekt, om de schilderingen in de Sikstijnsche kapel te Rome in goede afbeeldingen uit te geven. Het geldt hier vele tienduizenden Mark. Zou het nu niet een aardige attentie zijn wanneer men te Rome - waar Italiaansche, pauselijke kunst in zoo hooge mate door Noorderlingen vereerd wordt, - het besluit nam de Duitschen een kleinen wederdienst te bewijzen, doordien gezagvoerende personen - ik waag het zelfs eerbiedig Z. Heiligheid te noemen - de geestelijke overheid te Gent er zouden toe aanzetten, de daartoe geroepenen vergunning te geven tot het fotografeeren van het meest grootsche werk der Germaansch-godsdienstige schilderkunst...’
De wenschen van Dr. Laban maken we gaarne tot de onze en hopen vurig dat ook de Gentsche geestelijkheid aan dat oor niet doof zal blijven. Er bestaat voor haar gelegenheid om een blijk van helderziendheid en grootmoedigheid te geven.
|
|