Onze Kunst. Jaargang 2
(1903)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Jan van BruggeDE regeering van Lodewijk van Male, gekenmerkt evenals de regeeringen van alle graven van Vlaanderen door jaren van vrede en jaren van oorlog, maar vooral door den bloei der gemeenten die na de roemrijke zegepraal van 1302 tot een ongewonen graad van welvaart en macht gestegen waren, draagt de eer weg, de eerste Vlaamsche kunstenaars te zien verschijnen, van wie men ten minste naast den naam, ook enkele kleine levensbijzonderheden en eenige werken kent. Op het einde der xivde eeuw openbaarde zich die buitengewone kunstbloei, en wel op een wijze die bewijst, door de hooge ontwikkeling waartoe de kunstenaars gekomen waren, dat men niet meer stond voor onhandige pogingen, maar dat een reeks kunstenaars voorafgegaan waren wier werken voor ons grootendeels verloren zijn en die een voorbereidend stadium zijn geweest. Het waren vooral de kerkversieringen, heerlijke grootsche muurschilderingen waarvan we nu en dan onder de kalkverf een brok terugvinden. Jan van Hasselt, schilder, te Kortrijk verblijvende, werd in 1374 op verzoek van graaf Lodewijk van Male, belast met de versiering der kapel der graven van Vlaanderen in de kapittelkerk van Onze-Lieve-Vrouw, waarin hij de portretten schilderde van 28 graven van Vlaanderen, Lodewijk van Male inbegrepen. Andries Beauneveu, schilder en beeldhouwer van Valencijn, werd insgelijks ontboden om het snijwerk der nissen uit te voeren waarin de portretten afgebeeld waren, en wellicht leverde hij dan ook het zoo mooie beeld der H. Katharina, beschermheilige der kapel, dat heden nog de kerk versiert. Een tijdgenoot van deze twee kunstenaars was Jan van Brugge, die, hoewel hij wellicht heel weinig in Vlaanderen verbleef - geen sporen vindt men van zijn verblijf te Brugge - voor de geschiedenis der Brugsche schilderschool van het hoogste belang is, omdat hij de eerste niet naamlooze kunstenaar is waarmede de geschiedenis dezer school mag geopend worden, en vooral omdat hij optreedt | |
[pagina 154]
| |
zoo in eens, met een talent, met een kunstgenie die bewonderenswaardig zijn. Zijn naam en zijn werken verraden zijn Vlaamschen oorsprong, zijn bijnaam alleen: Jan van Brugge - want we zien verder dat zijn echte familienaam in deze laatste jaren ontdekt werd - laat ons vermoeden dat hij te Brugge of in de omstreken geboren werd. Het is in het handschrift van een bijbel met miniaturen versierd, heden berustend in het Museum Westhreenianum te 's Gravenhage, dat men voor het eerst den naam aantreft van den Brugschen kunstenaar en wel in het volgende latijnsche opschrift, dat de eerste miniatuur van het boek voorafgaat: ‘Anno Domini millesimo trecentesimo septuagesimo primo, istud opus pictum fuit ad preceptum et honorem illustri principi Karoli regis Francie, etatis sue trecesimo quinto et regni sui octavo, et Johannes de Brugis, pictor regis predicti, fecit hanc picturam propria sua manu.’ Deze eerste oorkonde leert ons dus dat Jan van Brugge in 1371 schilder was van Karel V den Wijze, Koning van Frankrijk. Een andermaal werd den naam van Jehan de Bruges ontmoet door J.M. RichardGa naar voetnoot(1) in een rekening die bewees dat de schilder 85 pond ontving in den loop der jaren 1371 tot 1373 voor het versieren van den draagstoel der gravin van Vlaanderen en Artois. Jules Guiffrey, schrijver van de Histoire générale de la Tapisserie, ontdekte verder in de rekeningen van Lodewijk, hertog van Anjou, broeder van Karel V, dat dezelfde Jan van Brugge, in de jaren 1378 tot 1379, ‘pourtraictures et patrons’ schetste voor de tapijtwerken welke Nicolas Bataille, de Parijsche haute-lissier, voor dezen prins vervaardigde en die nu in de Hoofdkerk van Angers berusten. Eindelijk verschijnt nog eens den naam van den Brugschen kunstenaar in de rekeningen van Lodewijk van Anjou, in de maand Januari 1379, maar ditmaal gespeld ‘Jehan de Burges, peintre et valet de Chambre du Roy’ waarin hem toegekend wordt een som van 120 pond voor ‘les bons services qu'il lui a fait en faisant certaines pourtraictures.’ De kunstenaar ontving 50 pond in Januari 1379; 50 pond in Juli en het overige den 7den Maart 1381.Ga naar voetnoot(2) Deze eerste documenten samengevat door B. ProstGa naar voetnoot(3) wierpen slechts zeer weinig licht op het leven van den kunstenaar. Zijn naam, zijn oorsprong, zijn geboorteplaats, zijn eerste stappen op de baan der kunst, de naam van zijn meester, indien hij er een had, de namen zijner leerlingen, indien hij er vormde, het jaartal zijner dood, al die | |
[pagina 155]
| |
JAN VAN BRUGGE: Koning Karel V van Frankrijk ontvangt een handschrift uit de handen van zijn Kamerheer, (miniatuur uit La Bible Hystorians).
(Museum Meermanno Westhreenianum, den Haag). | |
[pagina 156]
| |
bijzonderheden die gering schijnen, maar die soms zoo plots een helder licht kunnen werpen op een heel tijdstip en bijdragen om de schakels te vormen van de keten der kunstgeschiedenis, dat alles bleef raadsel. B. Prost mocht erin slagen eenige nieuwe oorkonden te ontdekken die weer een hoekje van den sluier ophieven, en wel in de Nationale Archieven van Frankrijk (Trésor des Chartes. Registre J.J.Q.Q. fol. 72, no 193):
‘Charles... enz... savoir faisons que pour considérations des bons et agréables services que nostre amé Jehan de Bondolf, dit de Bruges, nostre paintre, nous a faiz le temps passé, fait encores chacun jour... enz. et lui donne une maison à Saint Quentin, à l'enseigne du Faucon. Donné à Paris, en nostre Chastel du Louvre, au mois de Décembre, l'an mil CCC.LXVIII.’
Onder den datum 1374 vindt men in de Journaux du trésor: ‘Joannes Bandol, pictor regis ad vadia de 200 libris parisiensium per annum tali conditione quod tenebitur servire in omnibus operagiis picture que rex precipiet fieri, absque aliis vadiis, tam pro se quam pro famulo suo. Nihil, quia fuit in suis negotiis et voluit sibi deduci.’ Onder den datum 1378: ‘Johannes Bandol, pictor regis, ad vadia de IIc l. paris, per annum, ... enz.’ En het laatst wordt van hem gewaagd in de Recepta communis Thesauri, 1380: ‘Joannes Bandol nobis super vadiis suis ad vitam. C. francos XXa februarii.’
Uit deze oorkonden blijkt het dat de naam Jan van Brugge slechts een bijnaam was, die gewoonlijk de geboorteplaats van den drager aanduidt, dat zijn echte familienaam Jan van Bondolf of Bandol was, dat hij een huis bezat te St. Quentijn, genaamd de Valk en dat hij een leerling had die met hem werkte. Verder gaat het licht weer uit op het leven van dien kunstenaar. Jan van Brugge leefde bij een meester die een buitengewoon kunstliefhebber was, en vooral een liefhebber van handschriften. ‘Bien le demonstroit,’ zegt Christine de Pisan,Ga naar voetnoot(1) ‘par la belle assemblée de notables livres et belle librairie qu'il avait de tous les plus notables volumes qui par souverains auteurs aient esté compilés, soit de la Sainte Escripture, théologie, de philosophie et de toutes sciences, moults bien escrips et richement adornez.’ | |
[pagina t.o. 156]
| |
JAN VAN BRUGGE:
Fragment van de tapijtwerken van de Openbaring. (Kathedraal, Angers). | |
[pagina 157]
| |
Karel V liet voor zijn gebruik de Bible Historians van Pierre le Mangeur (Petrus comestor), vertaald door Guyars des Moulins, overschrijven door den copist, Raoulet d'Orleans en gedeeltelijk versieren door zijn schilder Jan van Brugge. Het handschrift, dat nu in het Museum Meermanno Westhreenianum te 's Gavenhave berust, bevat 580 bladzijden en 270 miniaturen. De eerste miniatuur alleen kan met zekerheid aan Jan van Brugge toegekend worden, zooals blijkt uit het hooger reeds aangehaalde latijnsche opschrift. En het is waarschijnlijk, vermits het opschrift zegt: ‘hanc picturam,’ in het enkelvoud, dat hij er slechts één maakte en dat de vorst het handschrift tot zijn eigendom wilde wijden, door het te laten voorafgaan van zijn portret. Het ware om zoo te zeggen, een zeer eigenaardige vorm van ex-libris. Zijn de andere groote en kleine miniaturen van het handschrift merkwaardig, toch overtreft de allereerste ze door de kunst waarmede de figuren bestudeerd zijn. De vorst, tronend onder een hemel met heraldische lelies versierd, zit in een houten leuningstoel in X-vorm, en ontvangt van zijn knielenden kamerheer, Jetan de Vaudetar, een versierden bijbel. Het belang dezer schildering berust geheel in de twee figuren die blijkbaar twee naar het leven geschilderde portretten zijn, diep bestudeerd, vol realisme, zonder eenige vleierij, - karakter trekken, die men later bij de Van Eyck's in hooge mate terugvindt. Ook de drapeering van het kleed van den vorst verraadt een kunstenaarshand: de plooien zijn sierlijk, sober en natuurlijk en zonder stijfheid. Alleen de handen laten wat te wenschen over: de wijsvinger van de rechter hand van den vorst die naar den aangeboden bijbel wijst is buiten mate lang; de linker hand die handschoenen houdt is wat vierkantig. Overigens het is een eigenaardig teeken waaraan men de volmaaktheid van een kunstenaar kan erkennen, namelijk aan de min of meer volmaaktheid waarmede handen en voeten afgewerkt zijn. Bij Van Eyck, Memling en David zijn de handen immer met ongewone zorg afgewerkt en Van Eyck en Memling nemen het zelf als een stelsel aan zooveel mogelijk de handen hunner geconterfeite personen wel in het daglicht te brengen. De andere miniaturen van het handschrift zijn ongetwijfeld merkwaardig. Zoo is de miniatuur die de Mattheus' Evangelie voorafgaat een buitengewoon eigenaardige plaat. Verdeeld in 4 deelen, verbeeldt zij de Geboorte Christi, de Aanbidding der Koningen, de Moord der Onnoozele Kinderen en de Vlucht in Egypte. Randteekeningen bestaande uit bladeren ranken met van onder twee satirieke figuren, omringen deze plaat. Maar geen stellige bewijzen zijn er voorhanden, dat deze en al de andere miniaturen van het handschrift ook van Jan van Brugge zijn, integendeel zooals we hooger | |
[pagina 158]
| |
zagen, schijnt de Latijnsche tekst te bewijzen dat Jan van Brugge er slechts één maakte. Wellicht versierde de Brugsche kunstenaar andere werken voor zijn meester Karel V, die een groot boekenliefhebber was. Maar tusschen de perkamenten folios blijven de schatten, merkwaardig bewaard, verholen en naamloos, tot op het oogenblik dat een of andere omstandigheid ons den naam van den kunstenaar aan het licht brengt. Doch zijn kunstroem steunt niet enkel op de miniatuur van de Vulgata, maar vooral op de ontwerpen door hem geteekend voor tapijtwerken welke een Parijsch tapijtwever, Nicolas Bataille, voor Lodewijk I, hertog van Anjou, uitvoerde. Lodewijk van Anjou, broeder van Karel V, was een kunstminnaar, die niet aarzelde groote sommen te besteden aan de voldoening van zijn kunstzin. Zoo liet hij voor zijn slot te Angers een reusachtig tapijtwerk maken, dat de wanden van een der zalen moest versieren, en waarover J. Guiffrey, die in het Registre de la Trésorerie des ducs d'Anjou, opzoekingen deed voor zijn werk Nicolas Bataille, tapissier parisien du xive siècle, sa vie, son oeuvre et sa famille, de twee belangrijke hier volgende artikelen vond: ‘A Nicolas Bataille, sur la façon de deux draps de tapisserie à l'histoire de l'Apocalice, qu'il a faiz pour monsieur le duc, par le mandement rendu ci dessus en la prouchaine partie et quictance du dit Nicolas, donnée le septième jour d'avril 1377, 1000 franz. A Hennequin de Bruges, peintre du Roy, Notre Seigneur, par ce qui lui peut ou pourra estre due à cause des pourtraictures et patrons par lui faiz pour les ditz tappiz à listoire de l'apocalice, par mandement du dit notre seigneur le lieutenant, donné le derrenier jour de janvier 1377 et quictance du d. Hennequin de Bruges, donné le vingt huitième du dit mois, 50 franz.’ Zoo werd ons in eens den naam bekend van den kunstenaar die de ontwerpen teekende en van den tapijtwever die zijn cartons uitvoerde. Jan van Brugge gebruikte, voor het maken zijner modellen, een handschrift met miniaturen versierd: l'Apocalypse en françois toute figurée et ystoriée et en prose, dat toebehoorde aan Karel V, en welke deze tot bovenstaand doel aan zijn broeder den hertog van Anjou leende, zooals blijkt uit een nota in margina van den cataloog der boeken van Karel V: ‘Le roy l'a baillée à Monsieur d'Anjou pour faire son beau tappis.’Ga naar voetnoot(1) Dit boek maakte lang deel uit van de bibliotheek van Lodewijk van Brugge, heer van Gruuthuuse, en berust heden in den Louvre (No 403, Fonds français). Wellicht zocht Jan van Brugge zijn inspiratie voor zijn cartons in | |
[pagina 159]
| |
JAN VAN BRUGGE (?):
Miniatuur voor Mattheus Evangelie in La Bible Hystorians (Museum Meermanno Westhreenianum, den Haag). | |
[pagina 160]
| |
andere handschriften nog, want er bestond te dien tijde heel een literatuur, rijk versierd met miniaturen, betreffende de Openbaring van Johannes te Patmos. Doch waar Jan van Brugge ook zijn inspiratie zocht, hij verwerkte de stof met een geniaal talent, en zijn roem is er niet minder om, evenmin als de roem van Shakespeare verminderd is omdat hij soms het onderwerp of zelfs geheele tooneelen voor zijn drama's letterlijk overnam uit werken van tijdgenooten. Te uitgebreid zou een nauwkeurige beschrijving zijn van die reeks tafereelen en een korte inhoud van het boek van Johannes te Patmos, korte inhoud die slechts de onderwerpen volgt door Jan van Brugge behandeld, zal beter nog een denkbeeld kunnen geven van de epische grootheid van het onderwerp door den Brugschen meester behandeld. Johannes zal aan de zeven kerken van Azië zijn Openbaring zenden: hij heeft God gezien, tronend tusschen zeven kandelabers, op een regenboog: de vier dieren, mensch, adelaar, leeuw en kalf, zitten rondom hem, alsook de ouderlingen die God aanbidden en zijn lofzang zingen. Zij wachten op hem die waardig is het heilige boek te openen. Jesus-Christus, voorgesteld door het geofferde lam, is alleen waardig de zegelen van het boek te ontsluiten. Als de eerste zegel ontsloten wordt, vertrekt de overwinnaar met boog en pijl, gezeten op een wit paard, om te strijden voor de kerk. Ook hongersnood op een zwart paard, en de dood, onder den vorm van een geraamte, vertrekken om den dood te wreken van hen die stierven voor het geloof. De vorsten en al de grooten der aarde gaan schuilen in de bergen, vluchtend de woede van God. De martelaars komen God, en het heilige lam dat op zijn schoot rechtstaat, bedanken omdat Hij hen gered heeft. Weldra zullen de zeven engelen hunne trompetten doen weerschallen: een engel die voor God staat, tronend boven een brandend altaar, vervult zijn wierrookvat met het vuur van het altaar, en werpt het op aarde; hagel, vuur en bloed vallen neder, de zee wordt rood van bloed en verslindt schepen en matrozen, een ster stort neder op aarde en de lieden vallen dood, de arend die zweeft in de lucht voorspelt de verdelging van de stad, de afgrond gaat open en de sprinkhanen met menschengelaat verslinden de menschen. De vier engelen die op den Euphrates gebonden waren en die het derde gedeelte van het volk moesten vernietigen, worden losgelaten, ze trekken ten strijde, op hunne paarden met vuurspuwend leeuwenhoofd. Een engel verschijnt die verkondt dat de zevende engel de trompet zou blazen wanneer het mysterie Gods zou volbracht zijn en schenkt aan Johannes, opdat hij het verslinde, het heilige boek. Een engel geeft aan Johannes een roede om den tempel van God te meten en het getal van hen die er Hem aanbidden. God zal | |
[pagina t.o. 160]
| |
JAN VAN BRUGGE
Fragment van de tapijtwerken van de Openbaring. (Kathedraal, Angers). | |
[pagina 161]
| |
twee getuigen op aarde zenden om te prophetiseeren, zij zullen wonderen volbrengen, maar toch worden zij eens overwonnen door het beest met menschenhoofd, en hunne lijken liggen in de straat. Doch een engel roept ze op en ze stijgen ten hemel, terwijl een aardbeving een tiende gedeelte van de stad doet instorten. De zevende engel blaast de trompet, God verschijnt in de wolken, aangebeden door de ouderlingen. Dan gebeurt, bij het schallen der zevende trompet, het groote wonder der vrouw die het kind baart dat geroepen is om over al de volkeren te regeeren. Een draak verschijnt om het kind te verslinden, doch het wordt door een engel gered. De heilige Michaël, gevolgd door de schaar der engelen vangt den strijd aan met den draak die op aarde geworpen wordt, waar hij de vrouw vervolgt: hij spuwt een stroom van vuur tegen de vrouw die gered wordt door de engelen, en gaat den strijd voeren tegen hen die de geboden Gods bewaren. Uit de diepte der zee rijst het ondier met zeven hoofden op en ontvangt van den draak den scepter der macht. Het saamgestroomde volk komt den draak en het ondier aanbidden. Een tweede ondier rijst uit de aarde op en oefent op de menschen een overgroote macht uit. Tronend op het altaar Gods wordt het aangebeden door het volk, dat het door wonderen verleid heeft. Maar het lam verschijnt, houdend den standaard der opstanding, het kalf zetelt op den troon, die rust op den regenboog, en een engel voorspelt de verdelging van Babylon. De woede van God zal op de aarde vallen, reeds rijzen de zielen op van hen die stierven in het waar geloof; de engelen komen de druiven afsnijden van den wijngaard der aarde en werpen ze in de kuip van den duivel, volbrenger van Gods woede. Een stroom van bloed overstroomt de streek, de vasen inhoudend de woede van God worden over de aarde geworpen, de rivieren worden bloed, het vuur valt uit den hemel; de groote hoere, beeld van Babylon, tronend op den rug van het ondier, zal ook vernietigd worden. Een engel heft een steen op die Babylon zal verdelgen; reeds ligt de hoere in de lijkwade en wordt vernietigd door het vuur. Het woord Gods trekt ten strijde tegen de vervolgers van zijn godsdienst, de roofvogels worden uitgenoodigd tot het maal van den oorlog. De draak die voor duizend jaar geketend was staat weer op om de heilige stad aan te vallen. Maar Gog en Magog worden door het hemelvuur verslagen. Het uur der redemptie slaat; de dooden rijzen op uit aarde en zee, en Johannes van Patmos ziet het nieuwe Jerusalem glinsterend van edelgesteente, waartoe een engel hem leidt, en hij aanschouwt God, tronend in de hoogte met het heilige lam. Dit grootsche onderwerp dat menig kunstenaar zou afgeschrikt hebben, durfde Jan van Brugge aan en voerde hij volkomen ten goeden uitslag. | |
[pagina 162]
| |
Schets van één der 6 tapijtreeksen uit de Kathedraal van Angers. (24 × 5,2 m.).
In zes groote paneelen (24 meters lang op 5,2 meters hoog) en bevattend ieder 15 tafereelen, behandelde hij het onderwerp. Telkens wordt ieder paneel, dat verdeeld is in twee reeksen van 7 tafereelen, aangevangen door een heilige, tronend in een gothische nis en verdiept in de lezing van een tekst. Onder ieder tafereel stond den tekst van den bijbel betreffend het behandelde onderwerp. Boven elk paneel was een hemel met starren, en engelen spelend op allerlei instrumenten, van onder, aarde met bloemen, planten en allerlei dieren. Van de 90 tafereelen die het kasteel van Angers versierden en dan later gedeeltelijk aan de Cathedraal geschonken werden, zijn er 70 volledige overgebleven en 8 fragmenten, 12 tafereelen zijn geheel verdwenen. Wilde men den Vlaming zoeken in deze paneelen dan zou men hem terug vinden in enkele bijzonderheden van bouwkunst, zooals den Vlaamschen trapgevel dien men op enkele plaatsen ontmoet. Maar vooral in de stoutheid van het onderwerp, in die ware waaghalzerij het moeilijkste boek uit den Bijbel te behandelen, herkent men den Vlaming. Niets was lastiger dan de visioenen van Johannes te Patmos in beeld te brengen, die visioenen met hunne fantastische bevolking van monsters en gedrochten, ontzettend van vorm en samenstelling, met hunne verbazend duistere gebeurtenissen. Deze moeilijkheden overwon de kunstenaar; en in hem mag men, zoo niet den werkelijken vader zien van gansch de Brugsche schilderschool, toch wel een synthetische figuur van den invloed dien het midden op een man van talent uitoefent. Datzelfde midden werkte ook op de volgende kunstenaars, en zoo zal men in Van Eyck dezelfde majestatische figuren vinden van God, Maria en Johannes (Aanbidding van het Lam), als men ontmoet in het groote heiligenbeeld dat ieder der zes paneelen der Apokalyps tapijten voorafgaat; zoo zal men in Memling datzelfde durven ontmoeten in het behandelen in een enkel tafereel, van de Passie Christi of het Leven van Maria, als men in Jan van Brugge's Apokalyps behandeling ontmoet; en zoo ook zijn aan zijn monsters en gedrochten, de fantastische monsters van Bosch en Breughel verwant. Een kunstenaar die zulke cartons leverde, zal zich niet bepaald hebben bij dat enkel werk. Een rekeningboekje van een of ander prins, | |
[pagina 163]
| |
wat stoffige papieren rustend ergens in een archief, bevatten misschien het geheim van andere werken van den Brugschen kunstenaar, en zullen wellicht eens hun geheim onthullen, zooals zij ons zijn waren naam en zijn Openbaring lieten kennen. Jan van Brugge stierf waarschijnlijk omstreeks 1390. Het is enkel een vermoeden, omdat in dit jaar Andries Beauneveu van Valencijn als schilder van den vorst optreedt. Jan van Brugge behoort met den gevoelvollen meester der muurschildering van Sint Lodewijk uit de O.L.V. Kerk, met den krachtigen teekenaar van de grafplaat van Wouter Copman (1387) in de Sint Salvator's Kerk te Brugge, tot die reeks meesters die de verschijning der Van Eyck's voorbereid hebben. Om die verschijning te begrijpen, die anders een wonder zou zijn in de geschiedenis der menschheid, moet men in denkbeeld terug gaan leven in die halve eeuw die de komst der gebroeders Van Eyck voorafging, loopen door de kerken, waarvan de muren van onder tot boven versierd waren met heerlijke fresco schilderingen zooals de brokken die nu en dan onder de latere kalkverf ontdekt worden het bewijs ervan leveren, - moet men de kasteelen bezoeken die versierd waren met tapijtwerken van ontzaglijke afmetingen, behandelend grootsche onderwerpen, in een stijl en een coloriet die niet onderdoen voor die der Van Eyck's als bewijst het tapijtwerk der Openbaring te Angers; moet men zich nederbuigen op die grafplaten gesneden in het koper als die van Wouter Copman en als die van een kunstenaar uit het tijdstip van Jan Van Eyck en gesneden voor het graf van Joris de Munter en zijn vrouw (1439) (Sint Salvator's Kerk). De weergade van deze twee levensgroote figuren - gesluierd in hunne lijkwade, prachtig gedrapeerd als de mooiste beelden uit den klassiek-griekschen, heldentijd, zoekt men te vergeefs in gansch onze Vlaamsche Schilderschool. Kunstenaars die op zulke meesterlijke wijze konden samenstellen, groepeeren en teekenen, behooren niet meer tot de onhandige naïeve ‘primitieven’ maar zijn de waardige kunstvaders der Van Eyck's.
Hendrik de Marez. |
|