met gloedtonen op de warme kleuren. Hij heeft pret in het spel, zijn mond vertrekt zich tot een lach van tevredenheid, zijn kleine oogen glimmen onder zijn neergezakte wenkbrauwen, een puntige bakkebaard volledigt zijn guitige uitdrukking. Borst en buik zijn ferm en breed gepenseeld, met forsche plooien in de vleezige deelen en warme lichten in de doorschijnende schaduwen; de armen pezig, de handen knoestig. De bokspooten zijn vinnig gekleurd, heel het figuur komt lichtend uit op den stemmigen hemel en tegen de matte tonen van den boom. De kleine sater, die de vaas houdt, is blond van haar en rozig van vleesch, hier en daar wat ontsierd door weekere rozige hertoetsingen; de andere zit in de halve schaduw te knabbelen. De tijgerin is een stuk meesterlijke schildering, de kop is samengevat in eenige forsche kladden; de zwarte strepen op de bruine huid, de witte pels op het onderlijf zijn met breede vegen geborsteld; het heele dier springt vooruit met hooge kracht en toch harmonieerend met de figuren, een staaltje van wat Rubens, de grootste der dierenschilders, vermag.
Het werk dagteekent uit den tijd der Silenusstukken, 1618-1620. Het werd nooit gegraveerd; dat Rubens op een gegeven oogenblik voornemens was het in plaat te laten brengen, blijkt uit eene teekening in bezit van den schrijver dezes. Zij is hierbij afgebeeld en werd klaarblijkelijk in dezelfde jaren, door of voor den graveur Vorsterman gemaakt. Men ziet er den boschgod met de twee kleine saters met veel zorg en gevatheid weergegeven in den vettigen glansenden trant, die soortgelijke teekeningen kenmerkt; de tijgerin is slechts aangegeven met eenige strepen in waterverf in een omtrek met potlood; de boom ontbreekt nog in den achtergrond. Het werk moet begonnen zijn toen alleen de figuren voltooid waren, de tijgerin enkel aangelegd was en de boom nog geheel ontbrak. Het werd nooit afgewerkt en nooit op koper gebracht.
Max Rooses.