| |
| |
| |
| |
D. Wiggers
(Een indruk)
TOEN Wiggers het op de kantoorkruk niet harden kon, besloot hij in elk geval de kwast te zullen hanteeren. En hij ging als gewoon schildersknecht aan het werk, verfde in het voorjaar en in den zomer; en dan in het najaar trok hij naar buiten, om er te teekenen en later te schilderen.
Deze korte samenvatting van zijn wordingsgeschiedenis tot kunstenaar lijkt mij een zeer aannemelijke verklaring voor de keus van onderwerpen, waartoe we hem zich zelf heel lang bepalen zien. Niet de natuur in haar volheid schijnt tot hem te spreken. Er is geen weelderigheid van bladergroen en geen uitstraling van kleur. 't Is de natuur in haar verstorvenheid als de blaren van de takken zijn weggewaaid en de heel fijne takvingertjes waaiervormig zich in de lucht spreiden, in hun donkerheid scherp afgeteekend tegen de witte luchten. 't Is de natuur in de verfijning van haar wegtering, droomerig weemoedig van komende verlatenheid; alle vormen vlakgetrokken; alle kleur weggezogen; de stammen eenzaam staande in dorre knoestigheid, hoog opgaand tot in de oneindigheid verloren; woningen staan stil pensief in de dorpsrustigheid en in de verte vloeien water en vlakte weg, in kalme gedweeheid om de onvermijdelijkheid van het einde.
Van velerlei teekeningen, silverpoints, etsen en waterverven door Wiggers op papier gezet is dit wezenlijk het grondmotief en de zielestemming: - een groote rust, een stille aangedaanheid, een meditatie die zich uit in heel weinig geluid en nog zachter beweging. Heel eerbiedig wordt de natuur aangekeken, heel zorgvuldig haar vormen bestudeerd, en met zachte hand haar leven neergezet in de stemming, welke de schilder zelf haar verleende. De fluweelen teerheid van het potlood is nog bijkans te hard, om er haar verdrooming op papier mee te verwezenlijken. De zilveren punt, die het voorbereid papier bestrijkt om er enkel vage herinnering van zijn tegenwoordigheid op
| |
| |
achter te laten, is welkomer uitingsmiddel. Of met de etsnaald wordt het plaatbedeksel zoo fijntjes weggepikt, dat de duizenden vertakkinkjes van bladerlooze boomen, dat de grassprietjes en de wilgentakjes, de plantjes en de waterrimpeling elk heel stilletjes gaan meeneuriën in het dommelig zwijgen der inslapende natuur. En wordt verf benut, het is om er heel vlakke tinten mee uit te wasschen, wèl diep en strak soms van toon, maar ongebroken in rustigheid en sluimerig van stemming in den waaknacht der klare maan.
D. WIGGERS: MAANNACHT, (aquarel).
(Eigendom van den Heer G.H. Müller, Rotterdam).
In al dit oeuvre van Wiggers voelen we een zich afwenden van druk werkdagelijkschheid, van de onrust van ons leven, de rumoerigheid onzer steden. Zijn gaan naar de natuur is er niet om er het licht te zoeken, of de vochtigheid van onzen dampkring, of de hooge welving onzer wolkenluchten. Niet om met haar te worstelen, haar kracht te breken in zijn verf, en dan haar weer op te bouwen tot een eigen macht naar 's kunstenaars wil. Stemmingsschilders zijn de groote Haagsche meesters waarlijk niet minder geweest dan hij; de lyriek van Jacob Maris was er niet minder lyriek om, wijl ze sprak met hartstochtelijkheid, en van Mauve omdat ze graag wegvloeide in teederheid. Doch met onze jongeren, met wie Wiggers éen voelt, is een nieuw element in die lyriek gekomen: de contemplatie. De stemming wordt niet meer dadelijk geuit; ze gaat eerst lósworden uit den kunstenaar, een ding op zich zelf, een fijn nevelgordijn, waarin het aanschouwde
| |
[pagina t.o. 128]
[p. t.o. 128] | |
D. WIGGERS:
ZOMER, (schilderij).
(Museum Boymans, Rotterdam).
| |
| |
en het doorvoelde tot een eenheid worden.
D. WIGGERS: HERFST. (aquarel).
(Eigendom van Mej. M. Mees, Rotterdam).
Thys Maris is de eerste geweest onder ons, om dit te zoeken; het klinke niet oneerbiedig voor zoo grooten meester die voorging, nu te zeggen dat hij zoekende is gebleven; dat bij hem het nevelgordijn inderdaad een ding bleef, zichtbaar in zijn werk gematerialiseerd, waaronder het sensuëele leven bleef woelen, en waar de zielestemming overheen streek. Zelden heeft een kunstenaar, die het nog onuitgesprokene zocht weer te geven, ook dadelijk de zuivere uiting er voor gevonden; meestal gaat hij te vèr in zijn pogen toch alles te zeggen wat hij voelt dat nog ontbreekt. - Eerst wie na hem komen zijn gelukkiger, meestal, en zij slagen in het vinden der preciese uiting buiten het opzettelijke zoeken. Zoo heeft Wiggers zijn contemplatie kunnen maken tot het onzichtbare; heeft hij de werkelijkheid in haar kunnen doopen zonder wegneveling; heeft hij strakke en eenvoudige klaarheid kunnen laten doorstralen door de stilheid zijner stemming, en eerbiedig nàklanken van het fijnste en teederste van 't buiten kunnen doen hooren zonder, als andere jongeren, te verraden het raderwerk van zijn instrumentatie. Er is in zijn werk een heel zuivere vormenspraak; de lijnen en omtrekken, hoe fijntjes ook neergezet, verliezen zich nooit in de impressie van het geheel; uit de stemming maakt de expressie zich altijd los met onmisbare duidelijkheid. Maar hoe peuterig haast of hij detailleeren mag, het onderdeel overheerscht nooit, maakt zich niet los, dringt zich niet
| |
| |
ùit; gaat integendeel òp in de contemplatie, die des schilders stemming weer in rustig bedwang houdt.
D. WIGGERS: NA DE ZON, (aquarel).
(Eigendom van Jhr. Mr. B.W.F. van Riemsdijk, Amsterdam).
En alweer is het geen toeval dat dezen teekenaar en schilder niet onze hollandsche weiden met hun vochtig licht, noch onze hollandsche steden met hun sterk gebaar, zoomin als onze vlakte met haar hoog overwelfde hemelruimte hebben geboeid. Dat hij liefst wijlt in ons heuvelland, waar een kerkje mag staan op een hoogte, den omtrek beheerschend en alle denken tot zich trekkend als levensmiddelpunt; of, zelf van de hoogte neerziet over de wijde, heel langzaam verglooiende vlakte, door welker eenzaamheid de witte glans van een kronkelende rivier zwemt, met statige zwanenvaart èn rust èn gang naar de wegzwemelende wijdte aanduidend. Hier, rond die heuvels, vindt het zoeken rust; hier, in die verdwijnende vèrheid, kan het droomen meegaan de oneindigheid in. Hier gaat het denken langzaam naar boven; hier deinst het zoeken ongestoord verder, naar de onzichtbaarheid en de onbekendheid toe. - Er ligt een stillieve huiselijkheid om de woningen onder hun rieten dak; een strakke weemoed over de ontblaarde boomen, die trouw als wachters, om en bij die huizinkjes staan, heel het kerkje beschermen met hun gespreide vleugelen.-
Het droomerig staan voor de dingen en het gevoelig zich verliezen in stemming blijft alevel gevaarlijk. De droom kan tot slaap en de gevoeligheid tot zwakheid worden. Dan doet reactie deugd: het hèl
| |
[pagina t.o. 130]
[p. t.o. 130] | |
D. WIGGERS:
KASTEEL, (schilderij)
(Eigendom van den Heer Gust. H. Müller, Rotterdam).
| |
| |
wakker wezen, het òngevoelig indrinken van de felheid des levens. Zoo'n losschudingstijdperk is ook voor Wiggers gekomen. Toen is hij gaan werken met de rauwere werkelijkheid, en haar kleuren hebben zijn oogen nog feller aangedaan dan een die gewend was in de zon te staren. Met waterverf, dekverf en olie is hij toen gaan neerzetten het land in zijn schelle waarheidstonen. Groen en geel en rood; en blauwe luchten er boven als krachtglanzing van licht; de wolken hard droog erin. Het decoratieve van vroeger alleen nog bewaard in de lijnen, en in het verdeeld houden der kleurvlakken, meer naast dan door elkander. Toen, weer terug tot zijn vroegere sujetten: weer de ijle wilgen en popels, de glooiende heuvels, het wegvlietende water in kronkelrivier. Maar dit nù niet in de afgestorvenheid van het najaar en in de stilte van zijn zieleschouwing; nù nog in de zon, geelglansend in de lucht, en voor het eerst schaduwkrachtig. Nù sterk uitlaaiend de blijde plekken kleurig geel van het rijpende land; nù contrastwerking van lijn en licht en toon. En toch dit alles wèl ingehouden, en nooit de vormen geofferd aan het uitstormend gevoel. (Eigendom van den heer Drucker).
Op de vierjaarlijksche te Arnhem van 1902 heeft Wiggers zijn eerste groote ‘schilderij’ doen zien. En vooral na de gedeeltelijke omwerking ervan, voornamelijk van den voorgrond, mag dit zijn rijpste en volste werk heeten, dat ik in onze Amsterdamsche verzameling van moderne kunst zou willen opgenomen zien. Weer zijn geliefkoosd onderwerp van een wijd rivier-panorama, van boven gezien, in de lichtneveling van verkwijnenden zomerdag bij het opklaren der maan. De hooge lucht, die strak over de ruimte welft, beeft na van het verdwijnende en komende licht in een klare onbevlekte strakheid, gansch buiten alle verf gebracht. Het water der verglijdende rivier vangt lichtglans op van het hemelwelf, die in het zachte nevelwaas, over de vlakte gespreid, wordt verdofd. In de wordende toonloosheid van het avondgetij gloeien de roode daakjes der in de verte neergehurkte dorpjes stil-intiem na; warme huiselijkheid broeit over het stedeke aan de rivier, dichter bij ons gezichtspunt. - Een werk, alweer van contemplatie, doch van eene die heeft meegetrild van het hartstochtelijke schoonheidsleven; nù ùitvibreert in blijgenietend berusten. Niets van wat is in die wijde uitgestrektheid vóór ons is verwaarloosd; alles, integendeel, is eerbiedig in zijn eigen waarde gelaten van lijn en tint, vorm en kleur. Maar alle waarden zijn zachtkens gedempt onder het zachte zielespreken van den kunstenaar. En niet hém hooren wij, maar de stilte.
Wiggers is geen snelwerker, en zijn oeuvre mist daardoor nog den omvang van dat van gelijk-ouderen. Hij is ook niet veelstemmig,
| |
| |
doch in de betrekkelijke eenheid van zijn uitingen ligt toch veel verscheidenheid. Het voornaamste blijft trouwens, dat wat geopenbaard wordt van 's kunstenaars zielestemming, uiting is in zuiverheid en echtheid. En wij vinden in hem niet het minste pogen tot uitzetting van zijn geluid, of tot aanstellen van wat niet in hem is. Er is geen mooi-doenerij, geen modern-doenerij, geen anders-willen-doen in zijn werk, en het gevaar van oververfijning, dat in zacht sprekende droomlyriek als de zijne voor de voeten ligt, is hij gelukkig ontkomen. Bij al de finesse van zijn toets wordt die nooit précieus; en in het eerbiedig weergeven van het soms oneindig kleine blijft zijn visie zelve breed. Omdat hij de wijde ruimten en den breeden zwaai van het water zoo lief heeft; omdat hij achter het stil-intieme het oneindig verlorene niet vergeet, doet zijn meeste werk ons ook de grootheid voelen, die opstijgt uit de onbegrensdheid van het hooggeziene. Een kunstenaar niet van ons hardlevend westelijk Holland, maar de vertolker van het stilvergetene heuvelland in het Oosten van ons kleine vaderland.
L. Simons.
Amsterdam, Februari 1903
D. WIGGERS: KERKJE TE HEELSUM, (ets).
(Eigendom van den Heer L. Simons, Amsterdam).
| |
[pagina t.o. 132]
[p. t.o. 132] | |
D. WIGGERS:
HERFST, (schilderij).
(Eigendom van den Heer Drucker, Londen).
|
|