| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Amsterdam
Bij de firma Wisselingh tentoonstelling M. Bauer
Wat uit de beide groote teekeningen van de kathedraal te Toledo, die ik te dezer plaatse signaleerde, reeds bleek, is nu stelliger nog bevestigd door de schilderijen uit Spanje: een kleine collectie uit één zelfde fase. Er is iets nieuws in Bauer's werk. Wie vreesden, en er waren er zelfs onder zijn beste vrienden en bewonderaars, dat zijn gemakkelijke peinture en zijn gave zonder alle gedwongenheid te charmeeren, hem misschien ten langen leste dien hechten grondslag zouden doen verliezen, waarop ook de meest virtuoze artiest moet kunnen bouwen, wie bang waren voor al te lenige buigzaamheid, voor een gereedelijk toegeven aan uiterlijke bekoring en elegantie, dezulken kunnen nu hun angst voor anderen reserveeren. Hier toch is weer zoo groote kracht en zooveel taaie energie aan den dag gelegd, is in het braveeren van tallooze moeilijkheden zoozeer getoond hoe een Bauer er op bedacht was zijn kunst jong en frisch te houden, dat ik sedert lang niet zulk een prettige expositie gezien heb - Gelijk is ook dit werk natuurlijk niet. Bauer is nooit een van die halfindustrieële schilders geweest, wier uitingen op elkaar lijken als twee tegels uit dezelfde pers, daarvoor heeft hij nooit het vervelende van de onfeilbare berekenbaarheid gehad. Grootsch van aanleg is het avondlijke berglandschap uit Spanje: Onder de donkere lucht, aan den horizont, gekleurd als na lange regens, strekken de bergruggen, van een nog hooger punt op den voorgrond af gezien, vér weg tot waar hun brokken en lijnen verschemeren in het avondgrouw; daar staan kaal en nachtzwart de rotswanden zich voegend tot één majestueuzen omtrek tegen den hemel; en voor over het kale steenige terrein een ruiterfiguurtje - Don Quichotte met Sancho? - voorzichtig neerstappend naar de fluweelbehangen droomvalleien, gapend uit duistere, onpeilspellende diepten, geheimzinnig onheilbaar. - En de Brug van Toledo, die haast zooveel schilders heeft gelokt, als het
‘Canale Grande’ is hier opnieuw gezien, zonder alle banaliteit. Brokkelig staan de vervallen torens, zacht beschenen door een mild gouden licht - Spanje gezien door hollandsche oogen - de vervallen grootheid der hooge bruggewelven, waart door het geheel als een weemoedige melodie. En die brug is geteekend met naarstige uitvoerigheid wel, maar toch met vlotten streek. Teekenend met de richting mee, is alles geborsteld en in tegenstelling gehouden met een eenvoud als aan Daumier eigen is. Iets fransch' is er in al deze stukken, niet alsof Bauer aan fransche meesters gedacht zou hebben, maar in hemzelven leeft iets van de hooge allure, die het opus van Delacroix maakt tot wat het is - Romantiek - zeker aangekondigd reeds in die kathedraal-teekeningen, voorspeld door de wierook omsluierde stoeten van pralend priesterrood en smeulend goud, maar nu volmondig uitgezegd, eerlijk bekend als diepste confessie. Is er een onder de Hollanders, die ons die sensaties zou kunnen geven, die onze neigingen, ons geheim verlangen naar het oude
| |
| |
romantische land zou kunnen bevredigen? Thys Maris' romaniiek is intiem, meer germaansch, mystiek en vol van tooversproken; maar uit dit werk klinkt de poëtische illuzie van het grandioze, voor het trotsch-reusachtige.
Daar is een smal schilderij Het Paleis Ambir, wellicht hel duidelijkst document voor deze gevoelens; tegen de bergen vér breiend onder een zilver-waaierende lucht, is het kasteel gebouwd door vele geslachten, door duizenden op den roep hunner vorsten. Maar de tijden zijn er meedoogenloos overheengetrokken en nu staat 't daar, groezelig wit met ontelbare torenstompen en muurbrokkels, met honderden mysterieuse ramen en deurgaten, als een vizioen uit vervlogen dagen. Het licht van een effen dag strijkt over den ouden rooden muur, die als een verroeste kroon kartelt op den bergkam. - En daarbij is de voorgrond zoo raak van behandeling en zoo overtuigend van expressie, dat een onomstootelijke realiteit dit gevaarlijke sujet vrijwaart van alle banale Ruinen-Sentimentalität, dat in weerwil van de zeer sobere kleurenschaal, die Bauer ook nu niet verrijkt, het werkelijke echte buiten hier rond ons heen luwt.
Ik zou nog wel lang willen beschrijven, maar op gevaar af, dat men mij verkeerd zou verstaan. Niet de sensatie van het onderwerp is bij de meeste van deze schilderijen de hoofdzaak, maar het zuiver picturale, de oneindige nuanceering van toon, de roode, modeleerende toets, het zeer eigen sentiment voor kleur, waarin veel aan oude Hollanders herinnert, maken boeiend wat hier boven zwak omschreven is.
Overal waar de strijd met de stugge materie, de korstige, vette olieverf door den schilder, wien de volle, gesmijdige waterverfpenseelen tot nu toe een gemakkelijker instrument waren, niet is gewonnen, waar de makelij nog niet beantwoordt aan de pracht der gegevens daar helpen ook de stoffen niet - zoo bv. bij het Kasteel, in groote brokken van nr 3 Tanger. - Maar over 't geheel is de tentoonstelling een verblijdend feit en een prachtige belofte voor de toekomst.
Van andere schilderijen in den loop der maand bij de firma te zien, noem ik alleen een kleine Monticelli. Een feeënkring op hoogen bergtop. De wolken drijven in snelle vaart voorbij de bleeke maan, rakelings langs de ijle elfen gewaden, die in dien zilveren schijn zich vereenen tot een wonderen tuil van frambozenrood en citroengeel, van flikkerend blauw en voornaam paarsch, heerlijk naast elkaar en tegen den kruimigen, roestigen grond, waarop de tooverwezens luisterend gezeten zijn rond de blauwe zuster, die zangerig voorleest uit een opengeslagen wonderboek.
| |
In de kunstzaal Van Goch
Twee schilders met nog weinig uitgebreide reputatie. C.F.L. de Wild en G.C. Haverkamp. De éérste, door 2 aquarellen en 16 schilderijen en studies vertegenwoordigd is, dat dient onmiddellijk te worden gezegd, van een knapheid die vaak aan het virtuoze raakt. Zelden heb ik iemand zijn publieke loopbaan zien beginnen met zooveel vaardigheid, met zulk een beheerschen van alle metier-geheimen. Maar tot nog toe kan ik met den besten wil, dien men niet licht verliest bij 't zien van zooveel rijpen smaak en zoo degelijke zelf-kritiek, weinig bespeuren van dat ééne noodige, waar wij het van moeten hebben. 't Is of alles wat zóó en zóóveel halve schilders gemaakt hebben, alles wat bij de diminores nog herinnert aan de groote Haagsche meesters, of dit heele repertoire hier is samengetrokken en opgevoerd tot het hoogste wat een smaakvol compilator met groote behendigheid kan bereiken. Ik geef onmiddellijk toe, dat in de Omnibushalte - de malsch en pittig geschilderde wagentjes in den regen - dingen zijn van een charme als ze in het werk van Arntzenius misschien wel gezocht maar zelden gevonden zijn, dat andere brokken de zwarte stukken in sommige opzichten vooral door de minder klonterige, lichtere toets overtreffen. Maar met dat al spelen me toch al weer twéé namen door 't hoofd en als ik dan verder wandelend bij elke studie, bij elk verder gebracht geval haast wéér een nieuwen naam in gedachten hoor, dan verlaat ik toch
| |
| |
zoo'n tentoonstelling eindelijk niet zonder wrevel. Iemand die zooveel kan, want men moet er heel wat voor in zijn mars hebben om een vischstilleven zoo te schilderen, dat het gerust naast Adriaansen of van Beyeren in een Museum zou kunnen hangen, iemand die de techniek zoo meester is, voor dien is het gemis aan eigen klank in 't werk een droevig feit. Toch hebben de enkele schilderijtjes als Aan de Staatsspoor, de Omnibushalte, bij Kranenburg iets zelfstandigs. De diepere tonen zijn mooi doorvoed, het zwart is rijp, de in toon geschilderde plekken getuigen van eigen studie. Als deze stukken van den lateren tijd zijn, wat ik niet weet, dan is het altijd nog mogelijk, dat de schilder van een gedistingeerd en smaakvol compilator, van iemand wien het maar al te duidelijk is aan te zien, dat hij meer aan gezonde kritiek dan aan een volwellend talent dankt, ten slotte nog een eigen onbetwistbare plaats zal mogen innemen. Maar bescheiden zal het altijd wel moeten blijven.
Het werk van Haverkamp is in veel opzichten het tegendeel. Niet dat het van een sterke persoonlijkheid zou getuigen. Het is ook niet anders dan een deel uit een bepaalde, door krachtiger voorgangers als Van der Valk en Verster gevormde groep. Maar terwijl De Wild zich overal als een habiel technicus vertoont, die zijn talrijke voorbeelden soms in détail overtreft, blijft Haverkamp in de meeste gevallen daar beneden. Terwijl b.v. bij Verster, hoe strak hij ook soms alles tracht te omschrijven, toch altijd nog de volle ronding der voorwerpen tegenover elkaar geobserveerd blijft, zijn de groote massas bij Haverkamp al te vaak ten achtergesteld bij 't minutieus en ongeloofelijk geduldig bestudeeren der bijzondere eigenschappen van ieder ding. De boomschors is groef voor groet, kloof voor kloof gephotografeerd maar de toonwaarde van den stam tegenover het muurtje dat er op eenige meters afstand achter moet staan is er bij ingeschoten. Dat kunnen kleine tekortkomingen zijn, waar ze een enkelen keer worden gevonden, maar hier zijn ze telkens weer. Bovendien de pure klaarheid, door de boven bedoelde groep gezocht als reactie op de vermoffelende groezeligheid der impressionisten behoeft geen onrijpheid te worden. Op de waterverfteekening Uit mijn Venster en op menige andere is de lucht papierachtig transparant, onaangenaam glazig gebleven, zooiets van dat waterachtig gekleur, waarmee de architecten op hun gewasschen teekeningen de lucht recept-matig plegen aan te duiden. - Kortom, want het werk is nog niet op een hoogte die lange uitweidingen zou rechtvaardigen, er is bij eenlijke bedoeling en prijzenswaardig geduld nog heel wat onbeholpenheid te bespeuren en er zal nog veel van het allereenvoudigste moeten geleerd worden voor we eigenlijk kunnen oordeelen.
De conscientieuse etsen zijn tot nu toe verreweg 't beste, in Nr 19, Op de boerderij, is heel veel moois in het fijn doorwerkte muurtje.
W.V.
| |
Uit Berlijn
Kunstzaal Eduard Schulte
Bij Schulte werden in deze maand een tamelijk groot aantal schilderijen en beeldhouwwerken van Franz Stuck uit München geëxposeerd. De algemeene indruk, dien wij er van ontvingen, was die van een zéer weinig sympathieke persoonlijkheid, met buitengewoon groote technische gaven, bedeeld, die den kunstenaar meer en meer tot gezochtheid en half bewust, half onbewust - tot effektbejag hebben verleid. Zijn beste werk bewonderen we wel in zijn bronzen: de Athleet bijv. met den machtigen bol, is van verwonderlijk grondige bewerking en zijn Amazone is zéer bekoorlijk.
| |
Kunstzaal Paul Cassirer.
Er bestaan tegenwoordig maar weinig kunstenaars, die geen profeeten voor hun leer kunnen vinden, mits ze in hun buitenissigheid maar ‘primitief’ genoeg weten te zijn. Met dit mooie bijvoeglijk naamwoord worden tegen- | |
| |
woordig alle technische capaciteiten verontschuldigd, welke een artist, en we spreken hier niet alleen van beeldende kunstenaars, niet bezit. Ook de Noor Edvard Munch, heeft zoo zijn profeelen gevonden, die ons de leer verkonden dat we hier aan de bron der toekomst-kunst staan. De groote tentoonstelling van zijn geheele oeuvre bewijst ons echter dat dit absoluut niet het geval is. Zeker primitief is hij, als primitief zijn beteekent om landschappen en menschen met kinderachtige omtrekjes en gillende kleuren op 't papier te gooien. Hij bereikt daarmee misschien enkele decoratieve effecten, maar stellig ook niet meer dan dat. Eén kwaliteit moeten we echter in hem bewonderen: we voelen de eerlijkheid van den kunstenaar overal; en dat zijn manier niet aan technische onbekwaamheid toegeschreven moet worden, zien we 't best in die reeks portretten van minutieus, fijne teekening en buitengewone levendigheid.
| |
Kunstzaal Keller en Reiner tentoonstelling van werk van Hans Thoma
Een reine, groote vreugde hebben we genoten bij dit overzicht, dezen algemeenen blik op het werk van dezen, meer dan zeventigjarigen meester. Wat hij ons geeft is Kunst van Eigen Land, in den edelsten zin van 't woord, maar ook binnen haar eigen eigenaardige grenzen. Men moet haar alleen in 't nauwste verband met den bodem van het Middel-Duitsche landschap beschouwen. Maar dan heeft hij ook, als geen ander, de lieflijkheid van de vruchtbare Main-vlakte verstaan - van de zachtgroene hellingen van de bergen - van het Odenwald met zijn schilderachtige ruinen, van de wijde velden in broeiende middagzoelte, bij de eerste gouden stralen van de zon of in den moeden avondschemer. Er ligt iets van 't karakter van Eichendorf in zijn geheele persoonlijke verhouding tot de natuur, die altijd zijn goede vriendin geweest is, die hij nooit op eenige wijze van zich heeft vervreemd. De vrede van een Idylle ligt er in al deze stukken, waar eenvoudige menschen bij gezonden arbeid een behagelijk leven leiden. In de accoorden, die de natuur er in aanslaat, mengen zich begeleidende tonen, droomerig, lang aangehouden verlangende tonen van een viool; en ook de goede dieren sluiten zich bij de natuurstemming aan. Men zou Thoma een romanticus van de werkelijkheid kunnen noemen. Want waar hij zich van haar losmaakt, waar hij zijn fantasie, zonder aanknoopingspunt in het ijle laat zweven, krijgen we stukken als die in zijn jeugdmanier, onmogelijk als compositie - onmogelijk van kleur, zoo iets wat wij Duitschers Schablonenhaft noemen, als een doortrekje van een borduurpatroon. Afschrikkende staaltjes van deze wijze van behandeling zijn zijn Stoet van Amphitrite en uit de laatste jaren Siegfried, die Brunhilde wekt en Jezus met de Samaritaansche Vrouw. Hoezeer is hij niet aan zichzelf gelijk gebleven, ook in zijn gebrek aan bekwaamheid in het afbeelden van het levend model. Zijn
Christus draagt bijv. geen geraamte onder zijn kleed. Maar ook aan zichzelf gelijk in zijn ernstig streven om aan dat wat hij te zeggen heeft den besten vorm van zijn uitdrukking te geven.
Daarenboven pakt hij ons dadelijk met het intime van zijn portretten en dit geldt op de tegenwoordige tentoonstelling vooral voor de prachtige buste van de Dame in het Rose, die met beide handen een boeket geurige Erica vasthoudt. Een wezenlijke verdienste van Hans Thoma ligt in zijn energieke krachtsinspanning om aan de verschilleude vormen van reproductiekunst nieuwen bloei, nieuw leven mee te deelen. Zijn mannelijke houtsneden, zijn prachtige, oorspronkelijke lithographien, hebben er veel toe bijgedragen dat kunstenaars van naam zich van deze te lang verwaarloosde kunstvormen hebben meester gemaakt.
De tegenwoordige tentoonstelling was een gelukkige keuze uit het oneindig verscheiden werk van Thoma.
W.
| |
| |
| |
Uit Den Haag
Bij de firma Buffa tentoonstelling van Gabriël 24 januari-14 februari
Wanneer deze expositie niet enkele, uit een bizonder oogpunt, maar daardoor tevens in algemeenen zin belangrijke werken bracht, dan zou men haar bestaansrecht niet aanstonds willen erkennen. Want ik geloof niet dat hier veel actueels, of dat er genoeg is, waaruit men het materiaal zou kunnen putten om den schilder alomvattend te karakteriseeren - Er is eenig werk uit zijn Belgischen tijd, o a. eene Korenoogst, waaruit duidelijk Fransche invloed spreekt. Maar de Hollander doet zich in eene verre doorvoerdheid, te samen gaande met groote eenvoud, kennen. Het heeft al reede iets van een dier werkjes die hunne (idiëele) inhoud niet opdringen, die treffen als een gelaat vol ingehouden hartstocht. Speurt men eenmaal den diepen zin, dan trekt deze ingetogenheid voor immer en ze is voortaan elk uur uw gezellin. - Er is hier ook een genre-stuk van Gabriël, eveneens uit zijn Belgischen tijd. Men wil, dat een onzer landschapschilders den schilder het doorgaan in eene richting als deze ontraadde. Men is geneigd dit jammer te vinden, met dit schilderij voor oogen. Want hàd Gabriël werkelijk voor altijd het vermogen bezeten in deze richting door te gaan, dan waren we stellig een uitnemend genre-schilder rijk er geweest. Dit stuk ademt sentimenten, die het brengen in de dichterlijke sfeer van Adriaan van Ostade. Dit is maar eene aanduiding. Want Van Ostade was veel als van verstoken geheimenis vol en dit werk schijnt eerst open en klaar en blijft het immer, trots de poëtische dracht. Het ademt hier al de wonne van een rosblonden zomerschen dag, waarvan de stemming het geheel draagt en aan 't spreken brengt, de vrouwelijke figuren en het huis met zijn wit gepleisterden muur en nog groenen wingerd. - Dan is er Gabriël's bekende l'Aube du Jour. Maar kon een werk als dit, bij al zijne zuivere doorvoerdheid niet tevens grooter van eenvoud zijn? Dit laatste bereikt Gabriël 't meest in zijne kleine
stukjes: een plas of een vaart met riet, met eendekooien, of netwerk. Men heeft in verband met dit werk gedacht aan de eenvoud en manier der groote Japanners maar heeft dan tevens te bedenken dat Gabriël nimmer décoratief wordt. Hij houdt zich over 't algemeen dicht bij de natuur, dichter dan de meeste schilders van zijne periode. Dat blijkt wel het duidelijkst uit eenige dorpshuisjes met groenteakkers. Hier spreekt in de blakende stilte van den dag, de natuur zelf, de schilder is er vér van zich zelven op te dringen. En niet te min weet hij u wonderwel stemmingen te suggereeren. Zijn werk is over 't algemeen van een dichterlijk realisme, het is geïdealiseerde realiteit en minder het omgekeerde. De schilder is eenig in het uitbeelden van de fijne doortintelde en doortochtte polderatmosfeer boven rimpelend of rimpelloos water en ruischend-stil of zangerig riet, over de verre strekking der bedijkte polderlanden naar den horizont, soms onderbroken door een weg of dijk met schrale boompjes, eentonig gereid. En het liefst is hij mij bij dit al in zijne lumineuse morgens, waarin we het ruchtend aanbreken van den dageraad meenen te hooren, in zijne avonden, waar in de stilte over de rietlanden het wonderlijk geroep van den roerdomp: d'onzichtbare, verluidt, of in een zijner molenstukken: 'n morgen, 'n geheimzinnige avond, of een dier doornevelde dag-stonden als de zon hoog en ver in de lucht verwijlt - zooals er hier een is, groot van suberbe eenvoud, met een meesterlijk geconcentreerd diffuus licht en met een lyriek zòo wijdsch en hoog, dat zij - op een middag, als een warm licht de deelen als magisch verbindt - u zeldzaam kan verrassen bij dezen, wel veel als pittig, krachtig, frisch en misschien ook wel als dichterlijk, maar toch zelden als groot geprezen meester.
| |
Bij de firma Preyer tentoonstelling van Arn. Koning januari-21 februari
Het werk van Arn. Koning maakt op het eerste
| |
| |
gezicht al den indruk, als te zijn geschilderd in een eigenaardig gamma; verder dat het zich niet volkómen bij de traditie der Haagsche school aansluit. De Hagenaars toch bewogen zich, in eene volkomen vrije opvatting, op eene universeeler wijze. Hun natuurvisie was er weinig eene die op verbizondering uitging. J. Maris b.v. gaf een zoo algemeen natuurbeeld van Holland, dat een vreemdeling de onderwerpen die hij schilderde te vergeefs in levenden lijve zou vinden. Zoo zochten de Amerikanen in het Gooi met evenveel succes naar de gevalletjes die Mauve schilderde.
Ik verbeeld me dat men de onderwerpen van Arn. Koning eerder zou kunnen thuis brengen. Er zal natuurlijk ook gecomposeerd zijn; maar de aard dezer schilderijen doet vermoeden, dat de schilder zich trouwer aan het natuurvoorbeeld hield Dat bijzondere gamma is 't verder wat hem van de Hagenaars onderscheidt. Zijn groen, rood, een soms wel fluweelig, maar over 't algemeen te zwart donker, bruin en grijs, mee de sterkst domineerende kleuren in het vaste van zijne onderwerpen, vinden we waarschijnlijk bij geen ander huidig schilder zoo. Hij brengt én in de (eenigszins décoratieve) strekking der plans en in dit gamma het kenmerkende van eene heidestreek tot ons. Maar, vragen we ons af, spreekt dit locale niet te sterk in zijne overigens episch geaarde landschappen, en zou zelfs bij eene ruimere opvatting de waarheid van het voorgestelde ons niet tevens sterker aandoen? Al dit bijzondere heeft als tegendeel van het algemeene een minder ware schijn. Zoo brengt ons J. Maris altijd eenigszins omtrent de zuivere opvatting der andere landschapschilders aan het twijfelen, en 't is voor zijne werken dat we eerst uitroepen: ‘dat is de natuur!’ Ik waag 't - in dit gedachte-verband - het vermoeden uit te spreken, dat deze schilder zich misschien te eenzelvig, te speciaal in direct contact met eene natuurstreek beweegt, die op zich zelf misschien al niet zoozeer aangewezen is tot een leveren van algemeen interesseerende stof. Het is dan wel opmerkelijk te zien, dat juist die onderwerpen welke binnen de universeeler sfeer der Haagsche school en hare traditie vallen, stellig niet de slechtste zijn. Ik bedoel en de koeien op den weg en de stadshoekjes in den winter. Deze kenmerken hem niet zoo zeer, maar zij hebben vóor zich dat algemeene dat ze in aansluiting met eene bestaande traditie, eene zuiverder schakeering van eene groote kunstsoort doet zijn. En juist de weg met koeien doet vermoeden, dat, bij eene mogelijke toekomstige vereeniging van
beide soorten, de weg gevonden zou kunnen zijn tot eene glorieuzer verdere ontwikkeling.
| |
Pulchri studio groepententoonstelling 2e serie 25 januari-8 februari
Wat men hier bijeen heeft gebracht, vormt een zuiverder geheel, dan dat wat de vorige expositie te zien gaf. Ik geloof dat Du Chattel de eenige is, die, naar den aard van zijn werk, te rangschikken zou zijn onder de groote generatie. Van al zijn werk hier verkies ik het Dorpsbuurtje. Dit vertegenwoordigt wat men eenigszins de epische beschrijving van een landschap zou kunnen noemen. Het is in dit soort zoo aantrekkelijk - wijl de stemming, die men in een landschap vooral liefst niet mist. aanwezig is - dat 't mij begeerenswaardiger lijkt dan b.v. het grootere Dordrecht, dat weliswaar van dramatischer spanning is. - Toon Dupuis is o.m. vertegenwoordigd met het interressante kopstuk naar Haverman en met een portret van Bouwmeester; vermoedelijk in een rol uit diens klassiek repertoire? Het schijnt eene mooie opgave voor een beeldhouwer, eene klassieke figuur uit te beelden (uit een van Shakespeare's dramas?) En toch kon om zeer veel niet in den geest der ouden gewerkt worden. Immers deze stelden op den voorgrond het type, Shakespeare (en ook wij) het individuëele, het karakter. Een gezicht uit te beelden dat bewogen is geweest door de meest verschillende hartstochten. Wel is waar waren deze slechts schijnbaar, maar de spier- en zenuwwerkingen hebben dit gelaat toch bijzonder gestempeld. Nu is het karakteristieke immer eene afwijking van den norm. Ziedaar, wat het met de opvatting
| |
| |
der ouden in strijd zou gebracht hebben. Hoe verstandig gaat van Wijck te werk die het ideëele voorop stelt, het typische niet verwaarloost en naar atmosferische werking tracht, waar hij boerenarbeiders enz. uitbeeldt. Het verweerde, het be-leefde uitgesproken door middel van het blanke marmer? Dan is brons of zelfs klei of graniet een nog zuiverder materieel, meer aangewezen hier, om tragische werking te bereiken. Dupuis' Bouwmeester is eveneens in brons en zeker een opmerkelijk werk. Maar in zijn Visscher b.v. (hoewel in brons) weet hij, zich houdende aan de tradioneele werkwijze, weinig tot uitdrukking te brengen.
Als représentante van eene verfijnde geestesrichting noemen we Mej. Anna Fles. Hare Chimère de Notre Dame kenschetsten we reeds vroeger. Maar het overige werk is over 't algemeen te onbelangrijk. Het zou later op zichzelf wellicht onvoldoende en alleen in samenhang met het andere werk van dezen tijd begrepen worden. - Met de twee beste van zijn figuurstukken levert Van der Haar hier goed en eerlijk werk. In Zware Arbeid is het doen der arbeiders niet bloot uiterlijke, maar tot gevoels-actie geworden. Als geheel is evenwel Naar huis beter. De drie koppen leenden zich tot eene interessanter compositie. Hier is niet gestreefd naar de overdreven voorstelling van een vaag levend beeld. Het is de werkelijkheid gezien zonder charge in de uitbeelding, welke nochtans typeerend genoeg is om de belangstelling voor deze menschen op te wekken. - Het is werkelijk een innerlijk genoegen te zien, welk een minnaar Gruppé is van ons Holland ‘het paradijs der schilders,’ zooals ik 't zijne vrouw wel eens heb hooren noemen. Buitenlander van geboorte, zag hij eerst in Holland vooral het typische en immer was zijne compositie interessant. Nu verdiept hij zich steeds, het interessante blijft, maar ook het individuëele dat men van een landschap kan zien (en dat de weerspiegeling is van een eigen individualiteit) komt nu hoe langer hoe meer tot uitdrukking, en dit alles ten voordeele (natuurlijk) van zijn werk, waarvan het genieten nu meer is dan eene aangename verpoozing. Dan heeft zijn verf gewoonlijk niet die vervelende droog- en stug-heid, waarmee dikwijls buitenlanders ons plegen te vervelen.
Gratama exposeert o.a. zijn bekend portret van den cigaretrookenden jongen man (ten voeten uit). Zelden zien wij van onze schilders portretten waarvan het idiëele zich zoozeer losmaakt van de voorstelling. In deze gestalte is een verfijnd intellektualisme overwegend. En zoo werd de opgave in juist begrip mooi vervuld. Gratama's stillevens zouden bij zuiverder teekening nog zeer winnen.
Verder is hier o.m. nog interressant werk van Jan van Essen (de knapste), Franken (de innigste), Frankfort (de compleetste schilder) en Gorter (de meest analyseerende). Afzonderlijk noemen we nog Haverman's portret van professor Rosenstein. De ontleder en de uitbeelder doen bij Haverman dikwijls meer het werk dan de eigenlijke ‘schilder’. En toch bloeit uit dit portret eene zoo schoone zuiverheid van met innerlijkheid doordrongen kleur op, dat ge u gevangen geeft met uwe overwegingen. Het is bij al deze doordringendheid breed en open, breeder dan men het gewoonlijk in een samengaan van deze eigenschappen ziet.
H.D.B.
| |
Uit Leipzig
Nederlandsche bouwkunst in Duitschland
Op de Augustusplatz, te Leipzig, heeft de Amsterdamsche Beursbouwmeester H.P. Berlage, een kantoorgebouw in baksteen neergezet voor de Amsterdamsche Algemeene Maatschappij van Levensverzekering en Lijfrente aan het Damrak aldaar. Van het gebouw geven we een afbeelding en laten hier de vertaling volgen van een artikel, door een Duitscher, Dr. Paul Kühn, in de Leipziger Neueste Nachrichten van Donderdag 22 Jan. l.l. geopenbaard. 't Heeft waarde zoowel om de daarin uitgesproken principiëele opmerkingen over onze nieu- | |
| |
were bouwkunst, als om het feit dat ze door een duitscher in een Duitsch blad zijn neergeschreven, en het beteekent voor onze kunst dus meer dan het oordeel van naar deze of gene richting zoo licht bevooroordeelde landgenooten.
H.P. BERLAGE Nz.: Kantoorgebouw te Leipzig.
‘Aan den hoek bij de Johannisgasse is de Augustusplatz nu afgesloten door het nieuwe gebouw der Nederlandsche Levensverzekeringsmaatschappij, en dit op een wijze waartegen men om de harmonie van dit schoone en ruime plein, terecht Leipzig's trots, moet protesteeren. Men moet dit doen, ook al ontvangt men van dit gebouw, zoodra men het nauwkeuriger en op zichzelf, van de omgeving los, gaat bekijken den aangenaamsten indruk. Wil men tot het bewustzijn komen van de eigen schoonheid ervan, dan moet men het zich gaan voorstellen in de omgeving van zijn Hollandschen oorsprong, de straten van Amsterdam, en hooge boomgroepen er om heen. - Zooals het hier staat, werkt het als beleedigende smakeloosheid, en de schreeuwende disharmonie van dit bouw-complex toont wel duidelijk aan hoe in ons overgangstijdperk alle verhoudingen uiteengereten worden. Grooter tegenstelling is moeilijk denkbaar dan tusschen den monumentalen bouwtrant van ons Museum, in rijke Italiaansche Renaissance, met zuilen en beeld- | |
| |
houwwerk, en dit moderne kantoorge bouw met zijn vele vensters, zijn rooden baksteen en spaarzaam toegepasten zandsteen, dat zich in zijn strakken geometrischen vorm schijnt op te bouwen uit niets dan lijnen, horizontale, verticale en een paar in de schuinte, terwijl in het Museum, de Universiteit, de naastliggende kantoorgebouwen der scheppende fantaisie haar vrij spel gelaten is. Doch deze veroordeeling van het gebouw als dissonant in het geheel van de Augustusplatz heeft niets uit te staan met zijn zelfstandige kunstwaarde. Bij het beschouwen ervan geraakt men in het weinig aangenaam dilemma, aan den eenen kant te moeten veroordeelen, anderzijds te prijzen. Want hoe meer men zich inwerkt in dit gebouw, dat op het eerste gezicht aldus afstoot, des te meer wint het, en men eindigt met te erkennen, dat we hier een brok moderne bouwkunst van voornamen eenvoud en waarachtigheid voor ons hebben. Wijst het ons terug naar een ontstaan uit hollandsche tradities,
het is toch wel waarlijk een modern bouwwerk, en de architectonisch-artistieke grondbeginselen, die den Amsterdamschen bouwmeester H.P. Berlage geleid hebben, gelden voor altoos. Zoo sterk staan we nog onder den invloed van de Renaissance-façade en de na-aperij van vorstelijke pracht, dat men zich in 't algemeen geen schoonheid denken kan zonder Renaissance-pronk en barokke-weelderigheid, en niet inziet, hoe dit diep ingeworteld misverstand tot systematische barbaarschheid ontaard is. Voorgevels, die tegen de Italiaansche paleizen der xve en xvie eeuw volkomen de beschaving van dat tijdperk uitdrukken, worden aan een modern huurhuis of kantoorgebouw tot leege omhulsels van een weggestorven bestaansvorm. Doch een huis als dit Hollandsche weerspiegelt het levensbegrip van onzen eigen tijd en getuigt van de veranderingen welke we beleven. De burgerij begeert niet langer zich uit te dosschen met de restjes van oud-vorstelijke pracht. Zij speelt niet langer leentje-buur doch openbaart zichzelf in haar bouwtrant in eenvoudigen, gewonen, eerlijken vorm. Hoe voornaam doet hier niet juist dat verzaken van alle in het oogloopende versiersels. Het fijn geometrische ornament der boven-zandsteen-omlijsting van de vensters is volkomen voldoende om het gansche huis een aanzien van vriendelijkheid en stille blijheid te geven. De bouwmeester heeft de vensters gegroepeerd in drieën op de eerste verdieping, in tweeën op de twee volgende. - De benedenverdieping, voor winkelruimte bestemd, wordt door gedrongen en met bogen verbonden granietpilasters verdeeld. Boven deze verheffen zich de façaden, die door de aantrekkelijke, in fijn aanzwellende lijnen uitbuikende erkers op het lieflijkst verlevendigd worden en die van boven uitloopen in twee geveltoppen en een hoektorentje en naar beide zijden in pilonen-achtige fronten. - De schoonheid van het gebouw ligt in de fijn bezonnen
verhoudingen en in de vaste lijnen vol uitdrukking, die bovenal aan den stompen hoek op de Augustusplatz van een krachtige lieflijkheid zijn. De figuren (van Zijl), links en rechts van den ingang uitgebeiteld, zijn in hun vorm geheel architectonisch verbonden en herinneren aan soortgelijk werk van Minne.
‘Het dissoneerende met het afgesloten geheel van de Augustusplatz, dat nu van het gebouw opvalt, zal gaandeweg verzwakt worden, als eenmaal de Groote nivelleur van Leipzig, de roest, op het frissche rood van den baksteen en het krachtig contrast tegen den grauwen zandsteen zijn werk gedaan zal hebben. En dat zal niet lang duren.’
| |
Uit Rotterdam
Kunstzaal Oldenzeel Vincent van Gogh maand januari
Dat is wel een verrassing, deze verzameling, voor wie meende Vincent van Gogh te kennen. Het is al jaren geleden, dat Mevr Oldenzeel het schilderwerk uit zijn Franschen tijd exposeerde en - herinnert men zich nog dat doekje, - zoo karakteristiek voor die periode van zijn leven, toen de hartstocht met zoo felle vlammen uitsloeg, - waar hij gaat, gebogen onder den last van zijn schilderkist,
| |
| |
midden door den daverenden, bijna pijnigenden zonneschijn, onder die groene, starre lucht? Ik moest daaraan terstond denken, toen ik dit zoo geheel andere werk zag.
Het is een vroegere periode ('82-'86), zijn Hollandsche. Den Haag, Scheveningen, het Brabantsche, - een enkel werkje, een eenzaam kerktorentje op een hooge vlakte, onder een zonderling onheilspellende lucht, lijkt me reeds beslist on-Hollandsch. Maar overigens: de Schenkweg met de lage huisjes, welbekend uit een teekening in de collectie Hidde Nijland, de zee en het strand, een Westlandsch boerenhuisje, Brabantsche vrouwtjes en wevers aan hun getouw. Aan de teekeningen is hij gemakkelijk genoeg te herkennen: zijn figuren die soms als in hout uitgesneden lijken, omdat hun hoekigheid, het ledepoppige hunner bewegingen het sterkst gezien is; zijn ongelijke techniek, die van bewonderenswaarde vaardigheid tot kinderachtige onbeholpenheid wisselt. Dat is het wel, wat ook aan de schilderijen het eerst opvalt, vergelijk me b.v. dat prachtig-gedane Stilleven, No 11, dat van de kool en de klompen met de visscherskarikaturen, die naast de deur hangen. Maar vooral: zijn grijsheid, ja kleurloosheid op het eerste gezicht; hij stelt te leur in den begin, het is niet de Vincent, dien we gewoon waren. Het is alles zooveel stiller, effener, rustiger. Geen schallende fanfares van krasse, ongebroken kleuren in minder tonige atmosfeer dan de onze, - maar een algemeene grijze, bruinige, groenige toon, waaronder de weinig sprekende lokale kleuren schuilgaan. Weinig sprekend - op het eerste gezicht. Want - en dit is de gemeene eigenschap van dit zoo ongelijke werk - het blijkt weldra, dat er een groote kleurenkracht achter steekt. Neem No 2, den Watermolen, twee bruingeteerde schuren met roode pannen gedekt, waartusschen het scheprad, dat een opstaanden schuimkant in het water snijdt. Hoe weinig gedecideerd echter deze kleuren onder de bruine atmosfeer, die zelfs het hemelblauw versombert! (Het lijkt wel een Van Goyen in de bruine manier.) Maar één oogenblik, - en hoe vult zich de ruimte met
zonnegoud, hoe gaan de verschietboomen schuil achter den tintelenden gloed, hoe voelt men de eenheid van belichting, de zaligheid van dat rijplichte zomermiddaguur. Grijzer zijn andere en soberder, zoo de Aardappelrooister (No 30) en het Heigehuchtje met zijn hooge stroodaken, groenig is de atmosfeer in de Aardappelrooisters (No 13), een Milletachtig ding, waarin de lijven der spittende vrouwtjes zoo wonderlijk tegen de blanke lucht afsteken, - maar in alle is een diepe hartstocht voor kleur, die zich weldra ontdekt aan wie zich niet door den uiterlijken schijn van kalmte laat misleiden.
O, het brandde en kookte in hem, toen als later, - maar het sloeg nog niet uit, of zelden maar. Is het weemoed, is het resignatie, wat de helligheid van zijn werk besluiert? Waarom is de doffe, verholen gloed van den watermolen niet in het tegenovergestelde omgeslagen? Spiegelde hij zich aan de gedweeën, de nederigen, de gevangenen der met schuttinkjes omhokte bleekveldjes van de woningen aan den Schenkweg, of de stille gekromde slaafjes op het weefgetouw, - zag hij zijn leven zich bewegen langs dien eindeloozen rechten weg met de trieste, spichtige boompjes tot aan den onzichtbaren horizont? Trachtte hij wijsheid van onderwerping te leeren van dien subliemen Biddenden oude, om 's avonds de handen gevouwen over het dampend papschoteltje, den kalen schedel ootmoedig gebogen, God te danken voor het schrale maal en den doorgesjouwden dag? In anderen zag hij heftiger levenstragedie, als in die Boerenvrouw, met haar al te schitterende zwarte oogen in het taankleurige, leerachtige gezicht, - hoe de onrustige ziel, brandend in gestagen onvrede, daaruit kijkt! En niet minder dat Osje, alleen gelaten in den naren mist, terwijl kraaien zijn karretje omfladderen, hoe het lijdzaam wacht, gevangen in het span, - maar welk een smeekende onrust uit zijn navrante oogen kijkt, stomme-dieren-oogen, maar die vervolgen!
Gevangenen, gevangenen die allen en zag hij zichzelf zoo ook? Is hij in dezen tijd nooit vrij en blij geweest en zal men
| |
| |
hem dan den ongelukkigen naam van ‘zoeker’ geven, wat gewoonlijk een ‘nooit vinden’ beduidt? Zie dan de nrs 17 en 18, twee Strandgezichten. Het laatste: de zee hoog van het duin af gezien, het machtige rollen der brandingen naar het strand en van de wolken daarboven. Vóór, waar een pink op de uiterste schuimkammen rijdt, een kalme vloedplas, die de hooge, fijngrijze lucht weerspiegelt. Wat een beweging zit daarin! De groote golvenkudden komen van den horizont, onophoudelijk, de een na de ander, hun rumoerige stemmen roepen in de ruimte. Wat vrij en wijd is dat, hoe waait de frissche wind daardoor! Nog mooier misschien, van een grootsche rust is dat andere, stille Zee, met die voorname harmonie van drie fijne kleuren: roodachtig zandgrijs, het geelgroen der zee, een prachtig-gave kleur, en het delicate grijs van de reflexrijke lucht, waarvan de factuur zoo sterk herinnert aan een Constable in het Louvre. Een ding van klare kalmte en gelijkmoedigheid, van volkomen zichzelf bezitten. En een prachtig staaltje van zijn magistraal kunnen.
Want het gaat niet aan, nu nog maar altijd over van Gogh's ‘onbeholpen techniek’ te spreken. Hij had er een, en enorm, als hij wilde, - in deze beide laatste werkjes, in al zijn komisch-samengelapte stillevens, die zuivere kleurstudies zijn (men zie het bierglas in het kruikenstilleven, no 8), in de aquarel van den Schenkweg (de geveltjes van de uitgebouwde keukentjes b.v.!) Als hij onhandig lijkt, is het hem om wat anders te doen. Zijn sterk gevoel voor het karakteristieke in de actie van een wezen trekt zijn figuren soms in het karikatuurachtige. Het is, of hij zijn sujet altijd van dien kant aanpakt, - of zijn oog daaraan blijft hangen en het andere zijn aandacht ontgaat. Een techniek, altijd vaardig, die in de hand zit, buiten het oogenblikkelijk gevoel om, bezat hij nu eenmaal niet.
Dat is jammer voor de liefhebbers van correctheid. Maar het was zóó met grooteren dan hij. Rembrandt om er maar een te noemen.
R. Jacobsen.
Rotterdam, 24 Jan. 1903.
| |
Rotterdamsche kunstkring tentoonstelling van gebruikskunst uit ‘'t Binnenhuis’ te amsterdam van 18 januari af
Het zijn voor het grootste gedeelte voorwerpen van de Turijnsche tentoonstelling afkomstig. Het uitvoerig artikel van Dr. W. Vogelsang over Hollandsche Gebruikskunst in het Januari-nummer van Onze Kunst, ontslaat me van de verplichting over deze tentoonstelling uit te weiden. Of zal ik zijn ervaring met de mijne komen bevestigen, dat de crapeauds van Van den Bosch en de armstoeltjes van Berlage werkelijk lekker zitten, en meedeelen, dat ik niet door het krijgshaftig pantser van een klokje geërgerd ben, - maar dat Jac. v.d. Bosch zijn haard me te veel op het met klinknagels bezette harnas van een landsknecht lijkt? Ik vind het ook heel wat aangenamer op een tentoonstelling als deze rond te loopen en al kijkende over de dingen te redeneeren, dan erover te schrijven.
Maar een paar dingen wilde ik toch nog memoreeren. Ten eerste, het bindwerk van J.A. Loebèr. Het lijkt me, of hij als vakman het hoogst staat van allen. Zijn werk is zoo eenvoudig, zoo vanzelf-sprekend, zoo vrij van alle mooi doenerij. Vooral zijn royale perkamentbanden met de eenvoudige versiering van het doorgestoken bindreepje vind ik kostelijk. Niet minder leent zich dit materiaal voor beschildering, zooals een paar andere boekbanden bewijzen. Dan een mohair tapijtje van Colenbrander, dat schittert in oriëntale pracht. De batiks blijven altijd aantrekkelijk werk, vooral als het karakter der dessins zich niet te ver van dat der Indische voorbeelden verwijdert, d.w.z., dat het fijn en arabeskachtig blijft. Wonderfijn van teekening en uitvoering zijn die van Chr. Lebeau in een kamerschut van Van den Bosch.
Over het algemeen is de waar nog te duur. Maar dat zal wel verbeteren met de grootere afname. Misschien is de toekomst niet zoo ver, dat het verschil tusschen ‘mooie’, want duurdere, ongebruikte voorwerpen en wansmakelijke dingen des dagelijkschen gebruiks zal verdwijnen. Hoe spoedig, dat zal afhangen van de wisselwerking tusschen den smaak van het publiek en de artistieke kracht der producenten.
R.J.
Rotterdam, 5 Febr.
|
|