| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Amsterdam
Bij Buffa tentoonstelling van 35 teekeningen door J. van Oort
In vervoering zal men niet raken bij dit werk en zelfs zal de eerbied, die nu eenmaal elk vlijtig doorgevoerd werk afdwingt, niet verkeeren in bewondering.
De meesten zullen er wel een glimlach van appreciatie voor over hebben, maar feller aandoening geloof ik niet dat het kan opwekken.
Eigenlijk is dat jammer, want er is ontegenzeggelijk wat sympathieks in van Oort's kunst. Al ware het alleen maar de ernst, waarmee hij zich aanhoudend in zijn onderwerp heeft verdiept, de volharding waarmee hij het telkens weer heeft aangepakt. Er spreekt uit de keuze van zijn stoffen een verstandige beperking, die toch in elk geval op zelfkennis wijst en tevens op de liefde voor zijn vogel- en kikkerwereld, voor de groene schildbladen van de waterlelie en het vreemde gestrengel der plompestelen in onze plassen.
Maar daarmee alleen is het niet gedaan. van Oort's teekenmanier is éér schoolsch dan correct, eer braaf-uitvoerig dan rijk. Zijn kennis van den aard en den vorm der dieren is niet zoo groot als eigenlijk noodig is om van anatomisch juist geteekende beesten levende wezens te maken en vooral niet toereikend om die vreemde schepsels als acteurs onder regie van den teekenaar een parodie op de menschenwereld te laten opvoeren, zooals Wenckebach dat met zijn muizen kon. En als de actie pathetisch of humoristisch moet zijn, als bv. bij die kikkers, die aan de maanlichte slootkant hun dooden makker komen beklagen, dan schiet zijn kunnen geheel te kort. Men moet ook haast wel zoo onbegrijpelijk knap als Oberländer zijn om dieren te laten lachen en weenen, minnekozen en zingen, alsof dat zoo hun eigen wil en wensch was.
Een schilder in den eigenlijk Hollandschen zin van 't woord is van Oort niet. Het sappige, volle is niet wat hij zoekt en daardoor missen dan ook zijn vogels zoo dikwijls juist dat mooi wat alleen een puur schilder hen kan geven. Ik ben nooit een groot vereerder van den fabricatieven Melchior d'Hondecoeter geweest; maar ik beken, dat ik hem op deze tentoonstelling beter heb leeren waardeeren. En bij de trap naar het bovenzaaltje hangen een paar vogels van Hoytema, waar men dezen keer maar liefst niet naar moet kijken, wil men in 't belang van van Oort handelen.
Zonder te willen ontkennen, dat deze serie teekeningen vaak blijken geeft van smaak en steeds van accuratesse en zelfs met genoegen vermeldend, dat sommige brokken van slootkantjes en waterplanten prettig aandeden - waartoe de ivoorachtige strakheid van het perkament, waarop ze geschilderd zijn, meehielp moet ik er toch bij blijven, dat het geheel mij niet tot een hartelijken gelukwensch aan den artiest heeft gestemd.
Sommige teekeningen als bijvoorb. de Aalscholvers, op een omgevallen dierentuin-boomstam in het water gezeten, herinnerden met het flauwe verschiet en die gezochte gearrangeerdheid eigenlijk sterk aan de prentjes uit een leerboekje voor natuurlijke-historie.
| |
| |
| |
Bij Van Wisselingh
Twee teekeningen van M. Bauer; herinneringen aan zijn spaansche reis, die hem verrijkte met krachtige nieuwe indrukken, die zijn werkkracht schijnt te hebben aangezet en wellicht in de ontwikkeling van dezen kunstenaar tot een nieuwe periode heeft geleid.
Het zijn groote kathedraal-interieurs met machtig-stijgende kolommen en hoogwelvende bogen, ruimten vervuld met amberen schemering, waarin het bewegen van kleine menschen, van geestelijken in scharlaken, van zangers in blauwe kleedij aandoet als een voorspelling van terugkeerende romantiek.
De makelij is geserreerder, dan we in den laatsten tijd van Bauer gewoon waren, de tonen lijken dieper doorvoed en in het geheel leeft een jonge vreugde en een gemak van decoratieve groepeering als deze schilder van weeldige schoonheid ons tot nu toe slechts als uiting zijner gelukkigste stemmingen heeft kunnen schenken.
Een mooi schilderijtje van Jongkind van 't jaar 1870. Stil water met een paar schuiten. Zilver-licht en van een techniek die aan eenen kant naar fransche schilders als Monet aan den anderen naar oude Hollanders als Dubbels wijst.
| |
Bij Voskuil
Een hoogst merkwaardig schilderij van Albert Neuhuys toen hij nog modellen in crinolines schilderde; van 1867. Twee dames in een kamer van den second-empire tijd. - Eigenlijk heel grappig, al die vreemde leelijkheden als de deftige bronzen prullaria op den schoorsteen, het portret van Richard Hol in ovale lijst aan den wand, de geborduurde randen der statiegordijnen aan het raam, het rare asch-spelden-bonbon-bakje op de ronde tafel. Maar afgezien van die uiterlijkheden is dit wat stijve werk van degelijke peinture zonder valsche kleurtjes en niet buiten zekere deftige charme. Dat wil voor 67 altijd nogal wat zeggen.-
W.V.
| |
G.J.H. Poggenbeek † 5 januari 1903
Na lang sukkelen is Poggenbeek gestorven. De hoop, die veel zijner vrienden hadden toen hij bij de opening van de laatste ledententoonstelling op Arti, als bestuurslid in functie, bijzonder wél scheen, de hoop, dat de levenslustige en nog niet oude man nog weer eens volkomen zou herstellen, is ijdel gebleken. Een al te vroeg en te droevig einde aan een leven van zooveel liefde, tot in de laatste dagen vol van droomen over de heerlijkheid van blauwe luchten en het rijke groen der Hollandsche weide.
Van het geslacht schilders, dat den verder afstaanden criticus van later dagen zal voorkomen als een geslacht van geestelijke erfgenamen, van verdiepers en verbreeders ook wel, van telkens andere gedeelten uit de kunst der Marissen en van Mauve, van die generatie was Poggenbeek dunkt me wel een der allerbesten. Zelfstandig, hoewel in de traditie der Haagsche school, heeft hij bescheiden, maar met groote overtuiging, ingetogen, maar met pittige kracht, vroolijk, maar zonder vertoon, beminnelijk, maar buiten alle zoetelijkheid weten uit te zeggen wat hij voelde voor ons Hollandsche mooi.
Zijn leven lang heeft hij gehouden van de voorname manieren, die de schilderkunst der groote Hagenaars heft boven de uitingen van veel andere schilders der nu afgeloopen eeuw. En zoo was hij wellicht de meest beschaafde van dien jongeren kring, waarmee bij gebrek aan nakomelingschap, ons tweede bloeitijdperk ten einde schijnt te gaan. Meer nog dan de onze, heeft die generatie het besef gehad van wat zonder alle schijn-originaliteit zuiver schilders-mooi was en wijsselijk is zij tevreden geweest met de vertolking van wat onze natuur zelve gul geeft op iederen zilveren morgen en in den valen schijn van iederen dampigen avond.
Later zal er wel eens gelegenheid gevonden worden op Poggenbeek's werk terug te komen en de aantrekkelijke schoonheid van zijn groene bongerds, zijn malsche weiden, zijn blank en zwarte koetjes breeder te bespreken; voor 't oogenblik voel ik alleen de be- | |
| |
hoefte er nog eens op te wijzen dat deze uiterst bescheiden kunstenaar, gevormd in een tijd toen de Marissen en Mauve al beroemd werden, zijn eigen stijl heeft bewaard en dat het hem, die willen en kunnen voortreffelijk in evenwicht wist te houden, gelukt is eigenlijk nooit iets uit handen te geven wat niet voldragen en niet echt was. Hij had een hekel aan het onrijpe en zoo waren zelfs zijn studies, - ik denk vooral aan enkele koeien en de mooie brokjes uit Normandië en Parijs - prachtig doorwerkt; hij hield van het materiaal en kende het grondig en zoo zijn zijn teekeningen en schilderijen haast altijd van een verzorgdheid en een weligheid tevens, als de jongeren, misschien ten bate van andere eigenschappen, niet meer hebben bereikt. Hij wilde niet veel omvatten, er was niets weidsch in zijn talent, maar hij kon op zijn intiem gebied gaaf en volkomen uitbeelden wat hij zag. Verder zocht hij niet; composities zijn uit zijn atelier niet gekomen. Het was zijn zaak niet verscheiden indrukken van buiten te verwerken tot een éénheid die in zijn eigen ziel leefde. Zoo mogelijk koos hij zijn gevallen direct zoo, dat ze een evenwichtig geheel gaven. Zoo komt het, dat zijn schilderijen weleens ver opgevoerde studies en zijn studies telkens begonnen schilderijen zijn. Men moge gevoelen, dat het toevallige bij zulk een werkwijze een te groote rol kan spelen, veel van het frissche, sappige in Poggenbeek's kunst is aan die methode te danken. Of wij nog een nieuwe periode van hem hadden kunnen verwachten, ware hij behouden gebleven, is een vraag van weinig belang. Kalme vooruitgang was dunkt me voor hem meer de aangewezen weg dan verrassende ontplooiïng van nieuwe eigenschappen. Maar
het is een allersmartelijkst besef, dat we dezen sympathieken artiest moesten verliezen, dat zijn loopbaan is gestuit op een leeftijd, die voor een schilder veelal de beste en belangrijkste wordt.
W.V.
| |
Uit Berlijn
De Berlijnsche secession 1902-1903 ‘Zeichnende Künste’
De vroegere benaming dezer grafische exposities ‘Zwart-Wittentoonstelling’ is sedert lang in onbruik geraakt, omdat zij tegenwoordig buiten teekeningen, etsen en gravuren zelfs groote aquarellen en pastellen omvatten. Alleen bij bepaalde olieverfschilderijen wordt de grens getrokken. De tentoonstelling van dit jaar is van buitengewone beteekenis omdat zij ook uit het buitenland uitgebreide en belangrijke inzendingen ontving.
Het meest beteekenende werk leverde wel Theophile Steinlen (Parijs), die door meer dan 150 teekeningen, schetsen, gravuren en lithographien vertegenwoordigd is; en hoewel zijn aanplakbiljetten, waardoor hij misschien het meest bekend werd, geheel ontbreken, krijgen we hier toch een voorstelling van den buitengewonen omvang van zijn talent. Hij wekt onze belangstelling met ieder blad, onze bewondering door de zeldzame vastheid en juistheid van toets waarmêe hij ons de menschen (minder vaak het landschap) voor oogen stelt; 't zij dat het werkstakende arbeiders zijn met enkele flinke halen geschetst, of verlepte, hysterische mondaines, in bijna spookachtig ijle lithographiën van de teerste en wazigste omtrekken, of Parijsche artisten, of grove boerinnen. - Wat zijn objectiviteit betreft is hij bijna onovertroffen; met meedogenlooze scherpte ziet en geeft hij de menschen weer. Dit heeft weliswaar ten gevolge, dat wij bij zijn voorstellingen niets van warmte in ons voelen overgaan In zijn Visioen van Victor Hugo bijv. proeven wij nog geheel het verstandwerk, dat er aan voorafging.
Voor Otto Greiner uit Rome heeft men eveneens een geheele zaal ingeruimd. Het best is hij in zijn portretten. Die steendrukjes zijn verrassend levendig van effekt. Ook als decoratief artist mag hij tot de besten gerekend worden; in het prachtige blad Aan Max Klinger, in
| |
| |
zijn Cantateprogramma, in zijn Uitnoodigingskaarten voor artistenfeestjes, en en zelf op een zoo verwaarloosd gebied als Schuttersdiploma's ontwikkelt hij zulk een talent dat aan al zijn producties een nieuw en frisch leven mededeelt. In de voortbrengselen zijner fantasie kunnen wij hem minder goed volgen, ook bij hem wordt de werking der verbeelding door het verstand overheerscht.
De medewerkers aan Simplicissimus en Jugend, de schildersbent Karlsruhe, waaronder meer bepaald Hans von Volckmann, en de Worpsweders zijn allen uitstekend vertegenwoordigd. Onder de Berlijners vooral Max Liebermann met studies, schetsen en aquarellen uit Italië, - Walter Leistikow met een importante reeks teekeningen, die ons een goeden blik geven op het werk van dezen meest volmaakten vertolker der Mark Brandenburg, - Ludwig von Hofmann, met een groot ontwerp van een fries voor de muren van het Berlijnsche Standesamt, en verder nog tallooze anderen. Slechts enkele namen te noemen zou ons tegenover velen onrechtvaardig doen zijn, voor éen maar wil ik, omdat hij nog te weinig bekend is, een uitzondering maken: voor Paul Baum, wiens landschappen in pastel van onvergelijkelijke teerheid en wazigheid zijn; het teere, donzige waas van de boomen, is recht van de werkelijkheid afgezien en weergegeven.
Holland wordt vertegenwoordigd door Jozef Israëls, die enkele voortreffelijke etsen inzond: Kinderen van de Zee, de Wieg, Avonduur, Nettenboeten. De ets van Jan Veth Kop van een ouden Boer is buitengemeen plastisch en wààr: zelden heb ik Veth zoo sterk in de expressie gezien; een geheele reeks gesteendrukte portretten verbleeken tegenover deze ets, hoewel daaronder ook uitstekende koppen zijn te vinden. - De Engelschman John Whistler bereikt in zijn etsen en schetsen de meest verbazende lichteffecten met enkele weinige halen die heel fijn en voorzichtig zijn gedaan: hij is een meester in de kunst om in zeer klein bestek ons een geheele haven met schepen, menschen en al voor oogen te tooveren. Onder de Skandinaviërs staat Anders Zorns met zijne portretten in de voorste rij.
| |
Kunstzaal Keller & Reiner † Otto Eckmann
De nalatenschap van Otto Eckmann in het kunstzaaltje van Keller en Reiner gaf ons slechts een zeer onvolkomen beeld van het kunnen van dezen te vroeg gestorven artist. Door het toeval alleen was bijeen gescharreld wat hier op 't gebied van boekversiering, tapijten, schilderijen, en meubelen ten toon was gesteld. Niet alleen als Anreger op 't nieuwe gebied van toegepaste kunst heeft Eckmann zich verdienstelijk gemaakt, maar hij heeft ook werkelijk oplossingen voor een geheele reeks vraagstukken gevonden. Meer dan nauwlijks iemand anders met fijn begrip voor het wezen van vormen en materiaal begaafd, zal zijn invloed zich vooral doen blijven gelden op het gebied van boekversiering en binderij. De banden, die hij voor de firma S. Fischer, vooral die welke hij voor de uitgaven van Ibsen en Hauptmann ontworpen heeft, zijn meesterlijk; het monumentale van een zoo eenvoudige vorm als bijv. de 7 op het tijdschrift die Woche, is bijna onovertroffen. In Duitschland heeft de toegepaste kunst door zijn dood een onherstelbaar verlies geleden.
| |
Kunstzaal van Eduard Schulter group of Glasgow landscape painters
Waar we ook de Schotten binnen vier muren ontmoeten, trekken zij ons altijd door het intieme in hun opvattingen aan; er zijn maar weinig landschappen die zoo precies in het kader van een behagelijk interieur schijnen te passen. Maar waar we de Schotten zien optreden als groep doet zich hun werking veel geringer gevoelen: hun ontbreekt de krachtige persoonlijkheid, die het landschap op geheel eigenaardige wijze ziet en ons dwingt om het op dezelfde wijze te bekijken. Alleen A. Brownlie Duchartie schijnt mij zulk een persoonlijkheid te zijn die ook in zijn motieven meer dan een der anderen naar het breede en grootsche uitgaat, frisscher en scherper waait hier de wind, het is maar niet zoo alleen zachtjes wegschemeren in droomen.
| |
| |
| |
Paul Cassirer's Kunstsalon Franschen
Een twaalftal schilderijen van Gustave Courbet, zijn nòch voldoende nòch geschikt om ons den grooten realist genoegzaam te doen kennen, maar op een zijde van zijn kunnen, het landschap, werpen zij toch een helder licht. Wondermooi van harmonie zijn bijv.: de kleuren op zijn groot doek Schimmel op hol In den avondschemer van het groene woud met een licht uitkijkje in de verte, de appelschimmel met vier geheel zwarte beenen in gestrekten galop en geelgrauw zadel. De Sneeuwstorm, eveneens in groot formaat, de reusachtige witte vlakte, de dennenboomen, de half bedolven postwagen, alles in plastische helderheid gezien. Andere wintergezichten die zich tot bruinrood en wit bepalen, maken een eenigszins droogen indruk; daarentegen zijn de kleine landschapjes in 't Bosch, met zijn vroege herfststemming en het dal van Interlaken vol glanzend en doorschijnend licht. De Kerk van Chailly van J.F. Millet is een van zijn meest typische werken. De voorgrond: groene akkers met een versch omgeploegd brok grond, de weide met schapen, de hofsteden, de kerk, men voelt het leven in dit alles en ademt letterlijk de frissche lucht. Van Rousseau is er niets als een Gebergte, dat ons heel koud liet, van Corot, hoewel geen zijner intieme landschappen, toch enkele goede stukken: Meisje met Tortelduif, geheel in zilvergrauwen toon gehouden, het roode kleedje los, evanals het blauwe lint om de haren, de Leerlooierij bij Gisoro, enkel in wit en grauwe tonen en de Weg bij een glanzende Zomerdag, waar de lichtjes van de zon door de boomen heen naar de groene aarde dringen.
W.
| |
Uit Brussel
Tentoonstelling Maurits Blieck Kunstkring 24 november-3 december 1902
Onder onze jonge schilders die rechtstreeks volgen op de generatie die ons Victor Gilsoul en Eugène Laermans gaf, is Maurits Blieck één der krachtigste en meest begaafde. Er is kleur en kruim in zijn werk, twee dingen die immer eigen zijn geweest aan de goede schilders van ons land. Zijn penseelstreek is beslist en breed. Hij schildert met geestdrift en in de volle verf, maar niet ten koste van oprechtheid, houding en distinctie. Nooit verliest hij de eischen van schikking en samenstelling uit het oog. Hij ordent, kiest uit, verplaatst, zelfs dan wanneer hij de heerlijke natuur naar het leven schildert. Hij verafschuwt dat bandelooze, dat onsamenhangende, dat zoolang voor ‘impressionnisme’ doorging.
Er was verscheidenheid zoowel in onderwerp als in werkwijze in de drie-en-twintig doeken welke hij in den Kunstkring te Brussel ten toon stelde. Als een oprecht schilder, als een volkomen kunstenaar, wenscht de heer Blieck uit te drukken, alles wat hij van het heerlijke schouwspel van het aardsche leven in zich opgenomen heeft. Ook oefent hij zijne penseelen en zijn oog tot het behandelen van alle genres. Hij beperkt zich niet tot een enkel vak, dat zooveele handige en te zeer ervaren, om niet te zeggen al te slimme specialisten in herhaling doet vervallen, en vandaar tot kunstgrepen en ‘chic-’ schildering brengt. Zoo hij tot nogtoe uitmunte in het landschap, begint hij nu reeds de figuur, het portret, zelfs het naakt aan te durven met een zelfvertrouwen en een gemak van werken dat ons latere werken van eersten rang belooft. Ik wil hier enkel vermelden: zijn vrouw in het zwart, Weemoed, die in de laatste tentoonstelling van Gent zeer werd opgemerkt; een belangrijk mansportret; een interieur met figuren getiteld Schumann en
| |
| |
een Vrouw voor den Spiegel. Uit al deze doeken blijkt een zoeken, een liefdevolle studie van lichtspeling en kleurschakeering, van tegenstellingen en vervloeiïngen, een streven om menschen en dingen te schikken tot een karaktervol geheel; een prijzenswaardige neiging om den stijl van een onderwerp te vatten en te doen uitschijnen, wat Taine in deze drie punten bepaalde: de belangrijkheid van het karakter; het weldadige van het karakter en het samenwerken der indrukken.
Dit zijn nu nog maar pogingen, maar pogingen die werken beloven, die zich zullen opdringen. Wij juichen van harte deze oprechtheid, dit streven, deze zelfbeheersching toe.
Voor het oogenblik, zooals ik reeds zei, uit zich het talent van den heer Blieck met den meesten luister en de meeste kracht in het landschap. Er waren er prachtige tentoongesteld; ik vermeld slechts: De Wolk (toebehoorend aan Mevrouw Osterrieth, te Antwerpen), Onder de vluchtende wolken, In de heide, Winter in de Kempen, met prachtige horizonnen, luchten, samengesmolten tinten, plans en lijnen - zoo eigenaardig in hun samenstelling, en een weelde van kleuren, die den waren schilder verraden. Alleen de titels van enkele dezer schilderijen duiden reeds aan hoeveel de heer Blieck houdt van ruimte, licht, van de vlucht of de trage optocht der fantastische wolken door het blauwe hemelveld. Van den bodem zelf, vat de schilder tot hiertoe het zichtbare en soms wrange uiterlijke; hij vertolkt er met driestheid de rijke en schilderachtige zijden van. Zijne landschappen zijn wat men noemen mag ‘waagstukken’ en om een vergelijking aan de muzikale wereld te ontleenen, schijnt me de kunst van den heer Blieck op dit oogenblik uit te munten in het scherzo - zijn kunst zingt met een jeugdig lyrisme dat nog geen verfijnde indrukken zoekt. Zij spruit uit hem, spontaan onweerstaanbaar. Het is een mooi temparement dat zich geeft en voorbrengt zonder tellen. Men krijgt den indruk van een eerlijke visie en een gezond, zij het dan ook nog wat ruw gevoel. Zonder twijfel zal hij later wat dieper voelen, en de ‘ziel’ van het landschap ontdekken; zal hij er het innigste wezen en karakter van doorgronden, en er ons, als een Heymans, een Courtens of een Claus de trilling en geheimste gedachte van mededeelen? In afwachting dat hij ons aangrijpende en bevende Adagio's zingt, loopt hij over van juichende blijdschap en verwekt onmiddellijke sympathie.
De landschappen die hij zag in Holland, in Frankrijk - vooral in de omstreken van Fontainebleu - in Vlaanderen, aan de boorden van de zee of in de Kempische heide, trokken hem aan door het frissche, dadelijk vatbare, levendige van hun mooi, door wat zij hem veropenbaard hebben bij hunne eerste ontmoeting. Zoo werd hij ook geboeid door het schilderachtige, suggestieve en eigenaardige van zekere stadshoekjes. Ik vermeld enkel zijn Herinnering uit Holland met een gezicht op Dordrecht, met heerlijk verzachte en versmolten tinten als van oostersche tapijten, een ware Venitiaansche indruk door de veelkleurigheid der gevels; en over dit alles een hooge distinctie, een heerlijk tafereel waaraan een eigenaardige omlijsting nog meer voornaamheid bijzet. Ik wil nog vermelden zijn Trekschuiten bij avond, eveneens in Holland geschilderd, zijn Zonnige vaart, met zulke schitterende, schakeeringen, frische en ik zou haast zeggen schalksche tinten, zoo zeer leggen zij getuigenis af van de goede luim en de kleurenweelde van den schilder.
Ik heb ook met genoegen een aangrijpend zeegezicht teruggevonden: De Golf, gelukkig door den Staat (d.w.z. door den heer Ernest Verlant) aangekocht. Dit stuk bewijst dat onze jonge schilder zich ineens verhief tot de hoogte van onze beste Noord-Nederlandsche marinisten, als Mesdag b.v. - Dit is wel een levendige, ontstuimige watergolf, vloeibaar, en niet van geschilderd blik of bordpapier, zooals maar al te dikwijls het geval is bij zoogenaamde zeegezichten; zij draait, zij kolkt, zij duikelt neer, spreidt zich open, schuimt; men hoort haar bijna razen en huilen.
De Stroom, een ander schilderij dat mij lief is, munt uit door de pracht en de aantrekkelijkheid van de streek,
| |
| |
evenzeer als door de adel en de sappigheid der uitvoering, een knap stuk werk, een museumschilderij.
Wat de tentoonstelling van den heer Blieck vooral belang bijzette, is dat hij in al zijn werken heeft afgebroken met de sombere, gepatineerde, met bruin overgoten verf der oude schilderijen. Hij is nu helder en licht als de beste. Hij dorst naar zon en stroomenden ether. Door zijn schilderijen waait de dartele bries van de zee en van de Noorderlijke velden. Ik mag zelfs zeggen dat, vergeleken bij de vorige tentoonstellingen van Blieck er nu een vooruitgang valt waar te nemen, die wel een herschepping heeten mag. Zoo innig gevoeld zijn deze indrukken, zoo geestdriftig en overvloeiend is deze schildering, dat zij het werk schijnt te zijn van een pas genezen jongeling, die spoedig weer herleven wil, en dorst naar pantheistische vreugde en levensweelde.
G.E.
| |
De XLIIIe tentoonstelling der aquarellisten in het moderne museum van 6 tot 31 december 1902
De tentoonstelling der waterverfschilders is elken winter een aangename verpoozing tusschen de bestendige en overvloedige uitstallingen van olieverfschilderijen. De oogen zijn verblind, vermoeid door zooveel kleurenschittering, en rusten gaarne op de meer bescheiden en ingetogen uitingen der aquarel. Zoo gevoelt men ook na het machtig jubelen van het volle orkest, een behoefte aan de zachte droomerige en teedere kamermuziek. De schilders zelve, na den kunststrijd die ze streden vóór hun doek, zoeken rust en uitspanning in de minder geweldige, minder hartstochtelijke proeven op het whatmann-papier. Déze kunst is een verpozing voor gene.
Onder de werken die het meest mijne aandacht trokken op de 43ste tentoonstelling der Waterverfschilders, wil ik naar mijn beste herinnering de volgende aanstippen: prachtige marinen van A. Marcette, een kloek en volhardend kunstenaar, wiens talent steeds vooruitgaat en die zich heden reeds uitdrukt met het gezag van een meester; de werken van Stacquet, Uytterschaut, Cassiers, Hagemans, die sinds lang aan het hoofd der Belgische school staan en die, zonder ons iets nieuws te laten zien, zoo flink hunne geliefkoosde onderwerpen omwerken, dat deze zich steeds zoo frisch en zoo levendig voordoen als in den aanvang; de gevoelde kerk-intérieurs van Delaunois, een jong kunstenaar dien men vaak bij den Nederlander Bosboom vergeleken heeft en wiens werk inderdaad trekken van overeenkomst met de kunst van dezen meester heeft, voor zoover het mogelijk is de gevoelvolle en droomerige katholieke godsdienst van onzen landgenoot met het ernstige protestantisme van wijlen den beroemden Nederlander te vergelijken; de smakelijke en flink opgevatte landschappen van Theodore Hannon, dien schitterenden schilder die ook een waar dichter is; de aantrekkelijke en krachtige aquarellen van Amedée Lijnen; een Asschepoester van Evariste Carpentier; de Zonnebloemen en Intérieur van Jacob Smits, een zeer eerlijk kunstenaar, die zijn werk bestudeert en medeleeft, en er een aandoening en passie weet in te leggen als in een akte van geloof; de interieurs en landschappen geteekend: Frans van Leemputten, een ander eerlijk vertolker van het buitenleven, wiens werken door hun karakter, hun uitdrukking, en hun poëzie zoo suggestief zijn, zoo innemend door hun juist-gezienheid, zoo persoonlijk en zoo malsch in hunne uitvoering; Het geheim van Fernand Khnopff, die steeds de meester is der aristocratie en van het dandysme; levendige, kranige militaire tooneelen van Joseph Van
Severdonck; ten slotte het merkwaardige werk van Isidoor Verheyden die ons met kracht het ingetogen Vlaanderen toont, de Vlaamsche ziel doet oprijzen en zingen, en voor onze oogen den ruigen en sappigen bodem van het geliefde land doet trillen, waar de gorige maar vruchtbare atmosfeer wasemt; enkel wil ik van dezen meester aanstippen: De Winter, de oude Molen, de oude Hofstede, Trekschuiten op de Schelde en het Moeras.
Onze Belgische waterverfschilders maken uitstekend figuur naast hunne geduchte collega's uit den vreemde. Hieronder een heele groep Italianen:
| |
| |
Brugnoli, Cabriani, Cipriani, Luigini en Tarenghi; dan de te recht beroemde Hollanders: Van der Waay, Hendrik Mesdagh, Oppenoorth, Rink en Melchers; de Amerikaan Robinson, die als een ware Vlaming markttooneelen te Brugge behandelt; de Engelschman Charles Bartlett, steeds een fijn opmerker en bescheiden humorist; de Franschman Gaston La Tombe wiens drie stukken ver boven die van zijne landgenooten staan; eindelijk talrijke Duitschers, waaronder Skarbina en Dettman.
| |
Tentoonstelling Willem van Strijdonck en Frans Taelmans in den Kunstkring december 1902
Een vleiend succès in den Kunstkring voor de tentoonstellingen der werken van Willem Van Strydonck en Frans Taelmans. De eerste is een volbloed Vlaming, kunstenaar door zijn oorsprong en door zijn temperament, en die bij zijn eerste stappen zich opdrong, in die heldhaftige dagen van het ontstaan van den Essor en de Twintigen. De heer Van Strijdonck is gebleven wat hij was vóór twintig jaar; ongeschonden behield hij zijn oorspronkelijke gaven; de juistheid, de waarheid, het gepaste in de visie, het goede begrip van de kleur, met kracht in den breeden toets, sappigheid en bevalligheid in de interpretatie. De heer Van Strijdonck verrijkte nog deze merkwaardige gaven. Hij verliet de baan niet die hij in den beginne koos, maar hij maakte ze breed, helder, prachtig zelfs edel, naarmate hij vooruitging. De kunstenaar heeft met éen bijzondere voorliefde die hij hoe langer hoe meer aanstekelijk maakte, het karakter van het landschap en het type van zijn landlieden doen uitschijnen. Bij een uitstekende uitvoering voegt hij heden dat diepe gevoel dat het kenmerk is van een volledige kunst. Hij bezielt zijn weeldrige stoffelijke scheppingen; hij blaast er een adem van leven in. Na als een nieuwsgierige, als een vriend van het schilderachtige, de boeren van Machelen, het lieve dorpje tusschen Brussel en Vilvoorde, geschilderd te hebben, ging hij voor goed belang stellen in die decoratieve en plastische figuren, ging hij ze van nabij ontleden en hij heeft er iets hoogers en aangrijpenders van aangetoond dan het eenvoudige en ruwe uiterlijke. Een twintigtal werken exposeerde hij in den Kunstkring ontleend aan de heerlijke Brabantsche boerenwereld, vol blijde licht, kranig gekleurd, uitstekend samengesteld, gestoffeerd, met de gezonde aandoening en echte poëzie van een Vlaamsch hart. Het meest bevielen mij naast zijn groot stuk Ramp, twee zeer volledige schilderijen: Bezoek bij
Grootmoeder en Kegelbaan.
Bij Taelemans vinden we minder drift, minder passie maar meer gevoel, meer bestudeerde emotie. Als een Hollandsch klein-meester der beste periode, behandelt hij zijne tafereelen met liefde, met een gewetensvolle, bijna godsdienstige zorg. Het is een Vlaming, maar een Vlaming met een innig gevoelvol karakter. Hij koestert zijn indruk, hij verfijnt zijn genot van fijnproeverden schilder. Hij beeldt niet enkel de natuur: hij geniet ze en neemt haar als het ware godsdienstig in zich op. Terwijl Van Strydonck ons het klankvolle landlied zingt, fluistert Taelmans ons de lieve en streelende idylle toe Hij is meer de herderlijke dan de boerendichter.
Maar beiden zijn volbloedschilders, echte mannen van hun vak; de eerste in zijn breede, de tweede in zijn meer intieme manier. Van Taelmans bewonderde ik vooral een maaneffekt, dat door de techniek en door de overtuiging een zijner beste werken is. Voor zulk een uitslag vergeet men het procédé, om geheel overwonnen, te bewonderen. Het is hooge kunst, in alle opzichten van een onbetwistbaren meester.
G.E.
| |
| |
| |
Uit Den Haag
Bij de Firma F. Buffa & zonen etsen van J.M. Graadt van Roggen
Ik geloof wel dat Graadt van Roggen als etser reeds eene goede reputatie geniet, dat zijn werk vooral op reproduceerend gebied van eene algemeene bekendheid is, ten minste het behoorde te zijn. Hij heeft met zijne etsen naar den Delftschen Vermeer, Ruysdael en Jacob Maris de bewondering van alle technici verwekt. Waren reeds eenige van zijne oorspronkelijke etsen bekend en in den handel, nu komt hij zich het publiek vooral voorstellen als iemand die de schepper is van een niet gering aantal oorspronkelijke werken En ten eenenmale heeft hij daarmede het vertrouwen dat men in den reproduceerenden kunstenaar stelde, versterkt.
Velen toch zijn geneigd de beteekenis van dezen etser vooral op reproduceerend gebied te zoeken. Hij heeft daarop werkstukken geleverd die waarschijnlijk alles wat in deze kunstsoort geleverd werd, overtreffen. Aan die etsen is gewerkt met het geduld en de aandacht van een kloosterling. Aan de etsnaald is hare volle beteekenis gelaten. En zonder in een minitieus gedoe te ontaarden, heeft hij met versmading aan moderme trucs, als het wrijven van een toon op de plaat (waarvan ik de waarde hier niet wil verkleinen), de oorspronkelijke schilderijen met toon en kleur, met al de stevigheid en de soepelheid der factuur en al de kenmerkende eigenaardigheden teruggegeven. Dit is geen bekwaam werk meer, dat is het werk van een virtuoos, die zich zelf in de sfeer der oorspronkelijke schepping verliezende er bovendien het vormenschoon wonderlijk van weet te vertolken. Zoo heeft Jacob Maris in enkele van zijne schilderijen in eene donkertonige waterpartij op een oneffen ondervlak breede lichtvegen aangebracht. Men vindt ze bij Gr. v. R. weer als waren ze geschilderd. Op deze wijze, alles ziende en toch overzichtelijk te werk gaande, schijnt zijne weergave nauwkeuriger dan die van een toch altijd eenigszins onbewogen doode fotographie, terwijl dit zijn werk het levenwekkende heeft van eene directe voordracht.
Is dus in 't algemeen zijne beteekenis als reproduceerend kunstenaar, groot, in zooverre hij de verspreiding van de intenties der groote geesten verzorgt, zoo kan zijne beteekenis het nog meer zijn ten opzichte van oude kunst. Door in te dringen in de kunstsfeer der ouden, wat niet ieder op eene ingaande wijze vermag, kan hij, die in zijne (reproduceerende) ets getuigenis aflegt van zijn doorvoelen en begrijpen van dit oude, het voor het groote publiek genietbaarder maken. Men begrijpe mij goed: niet eene populariseering is 't, die ik hier voorsta. Maar ik bedoel, dat, evenals een tooneelspelers-ensemble den geest van een oud werk ons klaarder kan maken, ook een reproduceerend etser, door nadruk te leggen op het algemeene en het eeuwige en door het verwaarloozen van het bijzondere en tijdelijke - wijl hij uit den aard der zaak toch niet anders kàn doen en doet -, dit oude als van zelf meer binnen onze levensfeer brengt en binnen de aandacht van het groote publiek, welks assimilatie-vermogen tot nog toe stellig niet te groot is.
Waar ik nog vooral op wil wijzen - in den aanvang van mijne bespreking doelde ik er reeds op - is het feit, dat het oorspronkelijk-kunstenaarschap de beteekenis van dezen etser als reproduceerend kunstenaar verhoogt, maar tevens weer op onze hoede doet zijn. Toont hij aan den eenen kant zelf het land, waaraan de kunstenaar wiens werk hij reproduceert, zijne motieven ontleent, stellig beter dan een leek en waarschijnlijk beter dan een bloot repoduceerend etser te kennen, zoo geeft dit vertrouwen. Als men weet dat het volledig begrijpen van een kunstwerk veronderstelt, dat men de levensverschijnselen waarvan het, spiegelbeeld is, zelve of ten minste door ‘aanvoeling’ of a priori kent, dan wordt dit vertrouwen versterkt Bedenkt men aan den anderen kant dat elk oorspronkelijk artist de vertegenwoordiger is van eene bepaalde
| |
| |
of onbepaalde geestesstrooming die noodwendig geheel of ten deele met eene andere in strijd is, dan aanvaarde men het reproductieve werk van zoo iemand voorzichtiger; men heeft na te gaan of eene subjectieve opvatting wel genoeg objectiviteit bezit om meer te zijn dan eene persoonlijke opvatting van, of een ‘eigen kijk’ op een meesterwerk.
Maar ik geloof niet dat de groote gerustheid waarmee we Graadt van Roggen's reproductief werk aanvaarden, zijne beteekenis als oorspronkelijk kunstenaar daarom aanstonds behoeft te verkleinen. Er zijn zeer meegaande, élastische kunstenaars-naturen.
Dat meegaan met de intenties van een ander is overigens ook in zijn eigen werk bespeurbaar. Ik wijs daardoor op zijne etsen naar de représentanten eener vroeger eeuwsche bouwkunst. Zoo zeer is in deze gothiek het karakter aangezien, dat zelfs de lucht in een aanverwante stijl door den etser schijnt opgebouwd. Maar tevens wilde ik in dit (en ook in het overige) werk enkele teekenen eener bepaalde geestes-strooming, die zich na het inpressionisme ontwikkelende, erkennen. Behalve een nauw merkbaar décoratief element, bemerk ik een vermogen dat zich vooral kenmerkt door typeering, wat zich weer wonderwel aansluit bij zijne beteekenis als reproduceerend kunstenaar. Dat is dus eene geaardheid meer episch dan lyrisch. Zij zou bijzonder kenmerkend kunnen zijn voor een acteur die zich in 't voordragen van een anders schepping vermeit. In dit verband wilde ik nog wijzen op eenige invloed van Dürer, die zich meer in de techniek van enkele etsen verraadt. Op het verschijnsel dat motieven aan oude (z.g. doode) steden ontleend werden zal ik na het voorgaande niet te zeer ingaan.
Door zijne omgang met het werk van Jacob Maris schijnt gedurende de oogenblikken dat hij voor zichzelf werkte, ook eenige invloed hiervan te zijn nagebleven. De sporen hiervan vinden we in Buiïg weer (met mooi-werkende lucht) en in een achterbuurtte, dat bijna een reproductie naar den grooten meester zou kunnen zijn. Maar bespeuren we hier niet een mysterieus bewegen der verschijnselen, de adem van den chaos, zoo blijft toch vast in onze herinnering ken grimmige lichten van de kalkbrokhet eener door den tijd geteisterden muur uit den diepen zonneschâuw, als het troebel wit van een ontdaan oog.
Gr. v. Roggen's gezichten op Haarlem (tegen 't licht ingezien) zijn meesterstukjes van doorvoerdheid, even als het Kasteel Westhoven. Als bijzonder teeken ik aan de fluweel-tintige ets: Rue du Marais te Brugge, het stemmige Grave, de intieme Oude Pastorie te Bergen (N.H.) en de Watermolen bij Schoorl, eene ets vol verheffing waarin hij zich in de eenheid van subjectiviteit en objectiviteit een absoluut kunstenaar toont. Ik zou dan nog kunnen noemen, als zich naar 't aspect mee aansluitend bij 't zuivere inpressionisme, eenige nummers, waaronder ook, om de compositie, het Sluisje te Bergen valt. Hiermee heb ik eenige kanten van den etser belicht.
Er wordt hem wel eens vragend verweten, dat bij het werken met tinten achterwege laat. Beide manieren hebben hunne voordeelen. Maar de door Gr. van Roggen toegepaste heeft als kenmerk eene grooter eenheid wat de wijze van bewerking betreft.
Slechts enkele etsen hebben het luchtige, speelsche, ragge en, zoo noodig, diepe, mysterieuze, zware, pittige en omschrijvende van b.v. Rembrandts etsen. Er zijn er die enkele van deze eigenschappen beslist aan een ets willen zien, zeggende dat de etsnaald niet als een graveernaald gebruikt mag worden. Maar dit alles is niet volkomen waar en daarom eveneens onwaar te noemen.
Met dit al geloof ik dat Gr. v. R. onder de moderne etsers (oorspronkelijk en reproductief) eene niet geringe plaats waardig vervult.
| |
Bij de firma Preyer
De Firma Preyer opende in de Paleisstraat, tegenover het Koninklijk Paleis, haar nieuw ruim huis met eene expositie. Uit architektonisch oogpunt won bij eene kleine verandering, dit stadsgedeelte zeer. Van Bastert, Bosboom, Du Chattel, Jozef Israëls, Kever, Klinkenberg, W. Maris, Albert Roelofs, van der Weele en Wijs- | |
| |
muller zijn er goede en uitnemende aquarellen. Blommers, Le Comte, Jacob Maris, Mauve, Ter Meulen en Neuhuys, zijn zelfs goed vertegenwoordigd. Van Poggenbeek is er behalve een schilderijtje, dat wel een goed doorgevoerde studie gelijkt, een ietwat romantisch getinte ‘schemering’ (teekening). Wat in de uitstekende teekeningen van Blommers en Neuhuys weer duidelijk wordt, is dat bij Blommers het dichterlijke, lyrische overwegend is, bij Neuhuys het schildermatige. In het werk van den eerste voelen we zelfs soms iets waaien, dat ons aandoet als had de mysterieuse adem van het leven deze dingen beroerd. Neuhuys daarentegen is opener, forscher en breeder en geeft zich meer rekenschap van het ‘doen’ der dingen, hij is een knapper ‘schilder’; wat niet belet dat er van beiden hier een paar teekeningen zijn, die èn wat het ideëele èn wat de factuur aangaat, tegen elkaar gewogen kunnen worden. Van Jacob Maris noteer ik, behalve een Melkmeid (een meermalen behandeld onderwerp), een Stadsgezicht bij avond. Naar men mij vertelde was dit het ontwerp voor zijn laatste schilderij, dat velen zich van de Maris-expositie in Pulchri zullen herinneren. Het is een tonige teekening, bij al het schetsmatige volkomen de intenties van den schilder weergevende. Ze doet denken aan het gezegde, dat Maris een doek of vel papier met atmosfeer had en er de dingen in teekende, of er teekenend in drenkte. Onder Mauve's teekeningen is er vooral belangrijk: Ploegen. Dat is een zeldzaam compleet werk, volmaakt van factuur, zonder een enkele fout of
hinderlijkheid in een zeer moeilijk samenstel van verhoudingen, een onderwerp dat in zijn eenvoud verre van leeg of onbelangrijk is.
We vermelden tot nog toe slechts één schilderij, dat van Poggenbeek hetwelk met rouwfloers omgeven, geëxposeerd wordt voor 't raam. Maar we zagen er verder nog een prachtige Daubigny, Opkomende maan, in veel aan de oude Hollanders doende denken, in sentiment en lichtverdeeling zelfs een weinig aan Rembrandt. Dan wijs ik nog op de aanwezigheid van een paar zeer compleete schilderijen van Jacob Maris De twee Molens en Strandgezicht, naar vinding en bereiken tot zijn goede of beste werken behoorende.
| |
Pulchri studio groepententoonstelling 1e serie 13-28 december
Dat Pulchri er weer is toe gekomen groepententoonstellingen te houden, zal velen met mij verheugen. Het ligt in de geest maar ook in de noodwendigheid van den tijd. Het is de aangewezen manier om in de gewone stem een nieuw opwekkende verandering te brengen en om weer eenigszins tot klaarheid te komen omtrent de toestand onzer huidige schilderkunst, die men toch altijd in de vertegenwoordigers der verschillende stroomingen weerspiegeld wil zien.
Niet voor één schilderij kan men omtrent de beteekenis van een schilder ter klaarheid komen. Om het begrip van deze beteekenis te verkrijgen, is het noodig dat men zijne kunst kent in hare evolutie, en van dit besef is 't weer, dat het juiste begrip van een harer momenten afhangt.
Men kan niet zeggen dat in deze expositie, waarop Anna Abrahams, Akkeringa, Arntzenius, Bastert, Bauffe, C. Bisschop, R. Bisschop, Mevr. S. Bisschop-Robertson, Bleckmann, De Bock, Boudewynse, Broedelet, Mevr. Mesdag-Van Houten, Imes Browne en Willy Sluyter exposeeren, zoo aanstonds eene leidende gedachte zichtbaar wordt. Er had met het eenmaal gegeven materiaal meer bereikt kunnen worden.
Maar voor hoevelen niet biedt overigens eene expositie-wijze als deze eene ongezochte gelegenheid om eens flink omschreven voor den dag te komen, voor hoevele anderen en ouderen om zich nog eens in volle glorie te vertoonen.
De neiging tot het stil leven is een verschijnsel, waarop we in dezen tijd van verloopend impressionisme de aandacht mogen vestigen. Op deze expositie is dit genre nog al sterk vertegenwoordigd Bij Mej. Abrahams wordt duidelijk het streven merkbaar, om tot eene wijdsche, hooge en stemmingsvolle voordracht te komen. Van C. Bisschop noteer ik met voorliefde
| |
| |
een vruchten stilleven, dat de gelegenheid, de kracht, het sonore van oude stillevens heeft. Verder zijn er stillevens van Mevr. Mesdag-Van Houten en Arntzenius. Het is opmerkelijk dat bij geen van deze allen het resultaat onbelangrijk is. Arntzenius vooral komt hierin zeer bijzonder voor den dag en even als bij Mevr. Mesdag schijnt dit, zoover dat hier op te maken is, zijn sterke kant te zijn of althans te kunnen worden. Zondert men zijn uitnemend, café-interieure uit, dan blijft in al zijne pogingen om het publiek of soms om het massale der huizengroepen te geven, veel te loven, vooral wat kleur-ziening betreft, maar bij het werk van I. Israëls en Breitner, die tot een meer organisch geheel komen, blijft dit werk nog te onbelangrijk.
Bastert zou men na de Bock kunnen noemen, wilde men een lijn van ontwikkeling vaststellen. Zij beiden zijn uitnemend vertegenwoordigd. Bastert komt voor zijn doen zelf buitengewoon voor den dag met eenige winters. Er is in een paar dezer eene neiging naar het genre op te merken, terwijl in ‘Sneeuw en Zon’ het warme der voordracht, in een factuur die volzwaar en toch plooibaar als fluweel is, opvalt.
De jonge Bisschop schildert kerken die men - met 't oog op het vermogen der jongeren - na Bosboom liefst niet meer geschilderd zou willen zien. Maar Bisschop gaat toch weer een eigen kant op, gaat weer op 't bijzondere in. Hij dringt niet door in de mysterieuse diepten van deze architekturale scheppingen, maar zijne aandacht meer tot het ornementale bepalende, is hem o.m. de beteekenis van het gods-licht dat door de beschilderde ramen valt, wel duidelijk. Bij Akkeringa bespeuren we steeds weer de neiging tot verdieping en het grooter wordende vermogen om tot een juister samenvatting van het kleurgehalte der verschijnselen te komen.
Als opmerkelijk vertegenwoordigd heb ik dan nog te noemen: Willy Sluiter met pastelteekeningen. En ook hier waar de oude karikaturist der mondaine wereld zich in het schilderachtige van de gewone binnenhuis- en buitengevalletjes vermeit, doet hij 't ook zonder grandiose allures aan te nemen. En toch zou men bij zoo'n fantastisch verlicht geheel als Vuur aanmaken is, met den dans der reuzige schaduwen op de wanden, wel iets van het wonderbaarlijke tot definitiever uitdrukking gebracht willen zien, en in het wijf dat er pookt of stookt, minstens iets hekserigs, zooals dat de oude Israëls wel weet te doen. Het schilderen van deze onderwerpen heeft eene gevaarlijke zijde, waar ouderen en grooteren reeds voorgingen. Wat zou b.v. een Daumier in dezen al niet gepresteerd hebben. Willy Sluiter zoekt het nog altijd niet te diep, wat wel met zijne oude neiging tot karikatuur strookt Zoo werd ook in de bekende types als ‘Aalt en Jacob Kulk’ het individuëele en daarmee het diepe, te zeer gemist Maar wellicht nog zoekende, is er veel in het huidige streven van dezen artiest te prijzen. In de Os alleen zien we een gevaarlijken kant. Hieruit komt iets van het walmige der romantiek waarvan het vuurtje of liever; vuur nog steeds door onze oostelijke naburen onderhouden wordt. Met het overige werk komt anders Sluyter wel in de lijn der jongeren.
Het bestek is hier te eng om verder op het bijzondere van deze groepententoonstelling, die wat gehalte betreft ver boven de gewone exposities staat, in te gaan.
| |
Haagsche kunstkring tentoonstelling van teekeningen door oude Hollandsche meesters, uit de verzameling van Dr Corn. Hofstede de Groot 16-24 december en van 28 december-2 januari
Rembrandt's en Adriaan Brouwer's teekeningen maken de attractie van deze tentoonstelling uit. De eerste is er met een 46-tal nummers, waaronder ik een Winterlandschap in 't bijzonder wilde memoreeren. Het is eene gewasschen bruinige penteekening. We zien op een vaart met huizen, boompjes, brug en een schip aan den overkant; rechts is nog gedeeltelijk een schip zichtbaar. Hiervoor staande heb ik me afgevraagd, ‘wie van de modernen teekende zoo?’ Dit schijnt moderner dan hun werk, ook omdat het langer zal leven; het is modern omdat
| |
| |
't zoo klassiek is. En welk eene eenvoud overigens, zonder grootdoenerij. Maar de innige hartstocht die deze kleine teekening tot een zoo levend iets maakte maakt ze dieper, Hollandscher dan ik 't ooit in een teekening naar een winter zag, en tevens is ze zoo universeel, een zoo algemeen natuur- of levensbeeld, dat elke niet-Hollander er genoegen mee zal nemen. Zoo'n teekening zou voor iemand, die een Hollandsche winter lief heeft, een schat zijn die hij zou savoureeren als een droombeeld van den winter zelf.
De breede en forsche teekeningen van Adriaan Brouwer toonen den genialen te vroeg gestorven meester van een mooien kant. Daar is al de grootheid in aanwezig, in 't geheel en in enkele figuren, reeds volledig of nog in kiem, die - men zal voor alle groote genre-schilders nu wel langzamerhand tot deze erkenning komen - hen met vele grooten op één lijn stelt. Een schilderijtje, ook aan hem toegeschreven, is van minder rang. - Zoo er omtrent de oude genre-schilders een spijt aanwezig kan zijn, dan is 't zeker wel deze dat deze, anders door de natuur zoo bijzonder uitgeruste schilder, met dat eene: een langen en hechten levenstijd, zoo pooverlijk bedeeld werd.
Verder is hier eenig werk uit de school van Rembrandt, teekeningen van Abraham Bloemaert, van Albert Cuyp, van J. van Goyen, Philips Koning, J. Lievens, A. van Ostade (?), Isaac van Ostade. Verder vindt ik in mijn catalogus aangeteekend: H. Uylenburgh, W. van de Velde (de Jonge) en A. van de Venne, Jac. de Gheyn (de Oude), L. Doomer. (Landschap met bergen, een rivier en een vrouw op een ezel; wat ik noteerde om de sterk sprekende invloed van Rembrandt). Vervolgens zijn hier nog veel teekeningen van R. Roghman, meest al gebouwen tot onderwerp hebbende; uit picturaal oogpunt is dit werk doorgaans onbelangrijk. Noem ik dan nog C. Berensteyn, A. van Borsum, C. Dusart, Josua de Grave, J. Porcellis, A. Rutgers (de oude), P. Saenredam, H. Saftleven, P. Santvoort, J. van der Ulft en A. Verboom, dan heb ik, op een enkele onbekende meester na, alle exposanten genoemd.
H.D.B.
| |
Varia
Langzamerhand wordt de verzameling van vroegere Nederlandsche Meesters in den Louvre uitgebreid. Niet lang geleden vond het prachtige stuk van Geertgen tot St. Jans, de Opwekking van Lazarus er een plaats; nog vóór het einde van verleden jaar werd een lezende Vrouwenfiguur (heilige?), van een onbekenden Vlaming aangekocht in de verkooping der verzameling C. Lelong. Het stuk stond op naam van Jan Mostaert (alweer!) maar moet waarschijnlijk tot de school van den z.g. Meester van Flémalle worden teruggevoerd. Er werd fr. 20.200 voor betaald. Verder gaf de heer Lucien-Claude Lafontaine een luik van een triptiek ten geschenke: de Drie Heilige Vrouwen, (met St. Barbara in grauwschildering op de keerzijde) dragende den naam van den schilder: Colijn de Coter en de stad: Brussel. Deze aanwinst is voor den Louvre van des te grooter waarde, daar het middenstuk van dit drieluik, de Drievuldigheid zich reeds in het dépôt van dit Museum bevond. De heer Camille Benoit houdt zich met de studie van dezen kunstenaar bezig en is nu ook op zoek naar het nog ontbrekende luik. - Ten slotte werd in de verkooping der Verzameling Otlet te Brussel, een Maria met Jesus en St. Jan van Barend van Orley voor fr. 13.500 aangekocht. Het stuk is geteekend en draagt het jaartal 1521; het is herkomstig uit de verzameling van James II van Engeland, en behoorde later toe aan den markies van Peralta.
Voor het Berlijnsche Museum werd een zeer belangrijk stuk van Rubens aangekocht: de Bekeering van Paulus (Hoog 2 m., breed 3,5 m.) geschilderd omstreeks 1617 en herkomstig uit Leigh Court in Engeland, waar het in het bezit was van de familie Miler.
‘Het Binnenhuis’ zal na aftreden van den Heer W. Hoeker als directeur op 1 Januari j.l., voortaan onder directie staan van L. Simons en H.P. Berlage Nz.
De heer J. Delvin, kunstschilder, werd benoemd tot Directeur der Academie voor Schoone Kunsten te Gent.
In December van verleden jaar werd te Parijs in het ‘Petit Palais’ de
| |
| |
verzameling ingehuldigd, welke Eugène Dutuit (met een som van 4 millioen voor inrichting en onderhoud) per testament aan die stad vermaakte, op voorwaarde dat de aanvaarding binnen de twee maanden na zijn dood (11 Juli 1902), en de officiëele opening binnen de vier maanden na de aanvaarding zou geschieden; bleef Parijs in gebreke, dan zou het legaat toekomen aan Rome. Dat dit laatste niet gebeurde, spreekt van zelf. - Deze verzameling, in 1832 reeds aangelegd door Eugène en zijn broeder Auguste Dutuit, is dan ook een der rijkste welke ooit door particulieren werd gevormd. Zij bevat kunstwerken uit alle tijdperken van de kunstgeschiedenis: egyptische beelden in brons en basalt, grieksche marmers, oostersch gleiswerk, ivoor en zilver, beelden en schilderijen uit de Renaissance, meubels, tapijten, juweelen, een prachtige bibliotheek met prentenkabinet, enz. - Voor ons is echter van bizonder belang de keurige collectie van Hollandsche Meesters uit de xviie eeuw, welke de Dutuit's met fijnen smaak wisten bijeen te brengen. In de eerste plaats verdient hier vermelding een collectie etsen van Rembrandt welke om de fraaiheid der afdrukken en zeldzaamhein der staten haast onovertroffen is; een afdruk van het Honderd Guldenblad o.a. werd voor frs. 100.000 aangekocht. Van Rembrandt ook een geschilderd portret in Oostersche kleedij. Verder een klein, bizonder kostbaar schilderijtje van Metsu, twee meesterlijke Terburg's, een kleine maar ook weer precieuse Cuyp, een typige Brouwer, een paar merkwaardige Hobbema's, stukken van Ruysdael, de Hooch, Th. De Keyser, Maas, Is. en Adr. van Ostade, van de Velde, enz.
De Bibliothèque Nationale te Parijs is in het bezit gekomen van de nagelaten handschriften en de briefwisseling van Eugène Müntz - waaronder verscheiden bijna voltooide werken, o.a. over da Vinci, Rubens en Rembrandt, Dürer en Holbein, over verschillende takken van kunstnijverheid enz.
Deze papieren zullen binnen enkele maanden gerangschikt en gebonden, voor het publiek beschikbaar gesteld worden.
In de Royal Academy te Londen wordt een tentoonstelling gehouden van een aantal stukken van Alb. Cuyp, naast werken van Engelsche meesters als Turner, Wilson, Gainsborouh en Constable.
De twee luiken van het bekende Baumgartner-altaar van Dürer (in de Pinakotheek te München) hebben een belangwekkende restauratie onderstaan. De twee mooie ridders, als donateuren op de luiken afgebeeld waren waarschijnlijk reeds in de XVIIe eeuw gedeeltelijk overschilderd; deze overschildering is weggenomen, en onder de helmen die ze droegen zijn de oorspronkelijke kappen te voorschijn gekomen, een schild is een draak geworden en bovendien zijn ook de landschappen en paarden uit den achtergrond verdwenen, die nu effen zwart is. Reeds lang bestond het vermoeden dat aan die stukken iets niet in den haak zat. Men kreeg echter volle zekerheid toen men onlangs het werk met oude copieën vergeleek. Op den achterkant van een der luiken is een Madonna onder een effen verflaag te voorschijn gebracht; ook het middenpaneel schijnt overschilderd te zijn, en zal misschien ook worden onder handen genomen. Prof. Hauser voert dit zeer gevaarlijk werk uit.
|
|