| |
| |
| |
| |
Dirk Nijland
DE algemeene indruk van de kunst van Dirk Nijland is deze: dat we hier te doen hebben met een zeer bizondere persoonlijke uiting, die niet onder praedomineerende inlandsche of exotische invloeden staat. Dus gerekend kan worden tot de artistieke begaafdheid, die, eigen weg gaaande, nationaal is en een ware verheuging voor het vaderlandsche hart.
Het persoonlijk kachet, Dirk Nijland van den aanvang af eigen, voor zoo ver ik zijn werk zag, maakt hem tot iemand, die stellig belooft het eigenaardige hooger-op te zullen voeren, te zullen verfijnen en verdiepen, te zullen verlevendigen en versterken, zonder van den hak op den tak te gaan door zijsprongen; zonder zichzelf en zijn bewonderaars in de war te brengen door telkens ander werk, andere opvattingen, andere sfeer- of milieu-uitingen, waardoor zoovelen zijner tijdgenooten aan het publiek teleurstellingen brengen inplaats van stijgende vreugde.
Of het nu niet mogelijk is tusschen hem en anderen verwantschap te ontdekken?
Zeker is het dit. Houden we in het oog; of wil men liever: bedenken we, dat overal wisselwerkingen zijn, overal saamhang is, min of meer duidelijk, min of meer bemerkbaar, dan zal men, bij menig stuk werk van dezen artiest, denken aan dezen of dien beroemden voorganger of bekenden tijdgenoot: vooral wanneer men, be-voor-invloed door kennis van milieu, haast van zelf of onwillekeurig tot vergelijkingen komt.
Zóo zag ik van onzen artiest een stilleven - ik herinner mij niet meer of het in 't openbaar indertijd te zien was - zoo teer en fijn gevoeld als menigeen zich dat denkt bij de droomerige kunst van Wiggers; of, wil men een anderen beroemden tijdgenoot, bij Thys Maris. Ik zou nog eenigen kunnen noemen. Ik zag een
| |
| |
penteekening, zoo uitvoerig en konscientieus, met zooveel aan de lucht besteede zorg, zoo zeer elk wolkje gerond of lang-dun gestreept of sluierachtig uitwaaiend en daartegen van een prachtige gothische torenspits den karteltop met zijn doorzichtige boogvormige zuil-openingen en door kolonnaden omvatte verdiepingen, elk detailtje vol groote toegewijde zorg, dat ik terstond naast deze teekening de visie kreeg van een ets van Dürer. Bij eenig nadenken zou men ook Lukas van Leiden kunnen noemen of menig ander oud-duitsch of oud-nederlandsch graveur. Maar wat wil dit nu zeggen? Alleen dat Dirk Nijland werkt met ongeveer dezelfde opvattingen van kunst; maar niet met de hunne.
Het goede moet terugkomen; en dan daaruit de kunst, de nieuwe kunst, die het publiek, zonder twijfel terecht, door massaal spontaan gevoel juist geleid, in de toekomst verwacht.
Van deze komende lente is Dirk Nijland met eenige anderen, bij ons en in het buitenland, een groote verwachtingen opwekkende boodschapper.
Waarom ik dit alles nu zoo vind?
Omdat het mij duidelijk is geworden uit het werk door mij van Dirk Nijland gezien.
Waarom dacht ik, heeft hij niet gedaan, zooals bijna elk beginnend schilder, die behoefte gevoelt zijn uitingen te brengen onder aandacht van het groote publiek?
De olie-verf-techniek! Hierop toch leggen de nieuwelingen in kunst zich van meet-af het liefst met de borst toe. Maar in deze techniek verfijning te bereiken, is voor iemand die de kleur fijn ziet juist verbazend moeilijk in onze dagen. De meeste schilderijen van de beginners blijven dan ook studies; staan wat kleur betreft niet hooger; zijn geëmpateerd, verf tegen verf, zonder diepte of doorschijnendheid; met schaduwen van stopverf en lichtschijningen, die truc-achtig glans krijgen door reflexie van het buitenlicht in de olieachtige verfkorst. Met deze ónkunst verwarre men niet het pointillé-procédé. Dit is zoo oud als de schilderkunst, als de graveerkunst: en zal blijven waar men licht en leven goed wil uitdrukken, zooals dit ook in olie-verf o.a. door den Delftschen Vermeer zoo dikwijls is gedaan. Dit pointillé wordt ook door Dirk Nijland in zijn penteekeningen herhaaldelijk toegepast en, voor zoo ver ik zag, deed hij het overal goed. Maar waarom gebruikt hij nu geen olie? Omdat hij de fijnheid van kleur, waaraan hij behoefte gevoelt, niet zoo fijn weet uit te drukken met olie als - met de pen.
| |
[pagina t.o. 86]
[p. t.o. 86] | |
DIRK NIJLAND:
HET OUDE HUISJE, (Teekening).
| |
| |
De zóogenaamd primitieve of de gothieke kunst wijst op een aanvankelijk zeer sterke inwendige verdieping, religieuse levensbehoefte, die blijkt niet uit de onderwerpen alleen, maar ook door technisch zeer volmaakte middelen, tot uitwendige verschijning gekomen in gelaatsuitdrukking, gebarenspel, houding; in één woord: in vastgelegde emotie: ziels-emotie of geestelijk leven: geestelijke smart of geestelijke vreugd. De uiting van den artistiek gevoelige kon niet anders dan dit alles geven: het kwam onwillekeurig waar het onderwerp het eischte. Men wist bijna niet dat het komen moest, het hoorde er bij. En daar men toen nog niet, zooals nu, het materiëele en ónmateriëele verstandelijk scherp scheidde, volgde hieruit tevens scherpe waarneming van het uitwendige, waaraan men al zijn zelfbewuste zienskracht kon geven, zoodat aan elk onderdeeltje van het geheel dezelfde teeken- of fixeer-kunst werd gewijd: zoodat het vanzelf-sprekende plicht werd elk gebouwtje, kerkje, spitsje, wegje, watertje; elk heestertje, boompje of bosch; in één woord elk landschap minutieus met al zijn kleine stof-verschillen even juist weer te geven als het uitwendig oog het zag. Maar altijd nog als achtergrond, als iets bijkomstigs: omdat de ziels-uiting toch altijd het sterkst spreekt uit den mensch, uit den persoon: en deze daarom hoofdzaak moest blijven. Nu heeft inwendige geestelijke verfijning, verfijning tengevolge van het stoffelijk oog. Van daar in zooveel primitief werk de juweel-achtige schittering, zuiverheid en diepte: die men met de tegenwoordige hulpmiddelen niet meer kan bereiken: vooral omdat het gros der artiesten tegenwoordig niet meer zoo geestelijk verfijnd ziet.
Waar zijn fijnere, voor het gewone oog haast onmerkbare, kleurwisselingen dan - in de lucht? Waar zijn ze fijner, onspeurbaar haast, dan - in het water?
En juist in zijn luchten, in zijn waters drukt Dirk Nijland de meeste kleur uit - met de pen. Benijdenswaardige gave; - maar ook werk van groote studie, van taai geduld. Van studie... ja; want niet op eenmaal is hij hiertoe gekomen. Ik zag van hem een aquarel, een gezicht uit een zoldervenster van het ouderlijk huis over daken, tusschen ijl voorjaarsgroen op een tegen-overliggende gracht met dun gewasschen, in voorjaars-atmosfeer wegdroomende huizen. Een mooie teekening, waarvoor ik lang bleef kijken en met aandacht; maar de lucht nog zwak: omdat het werk was van eenige jaren geleden. Ik zag ook een paar olie-schetsen; en zie: hier alle studie, alle aandacht gewijd aan de lucht; met nauwelijks eenige duimen ondergrond; want de lucht was hoofdzaak, de lucht, de lucht! Zooiets exposeert hij niet,
| |
| |
en terecht. Maar bewijs voor mij, dat die lucht, die wonderbaar fijne, esquise Hollandsche polderland-lucht hem prikkelde tot studie, tot inspanning. En nu heeft hij van de luchten op zijn teekeningen werk, veel werk, een enkele maal te veel werk gemaakt. Dan komt er iets pijnlijk nauwkeurigs in; en dit is uit het bovenstaande te verklaren en zal bij grooter techniek-beheersching geheel verdwijnen.
DIRK NIJLAND: DE BOOM
(Teekening).
| |
[pagina t.o. 88]
[p. t.o. 88] | |
DIRK NIJLAND:
DE FABRIEK, (Teekening).
| |
| |
Maar tegenover dit soms pijnlijk nauwkeurige staat dan weer het spontaan-breede, het grootsche in lijn en massa, waaruit zoozeer de echtheid blijkt van zijn artistiek gevoel. Hoe knoestig, hoe gegroeid, hoe in-eens vang-armen de takken door elkaar als lijn-kluwens van het berceau, van het bladerlooze laantje, waaronder men ver doorkijkt, tot het wordt symbool van ruimte, van atmospheerische eindeloosheid.
In welk een verre ruimte staat het molengevaarte, alsof het met zijn stuggen, stierig gebogen kop wil aanstooten tegen het onbereikbare. Ook die teere Gothische spits, die als een Madonna zich rein voelt boven den rookwalm uit de schoorsteenen rond-om zich en haar voet... ook zij is symbool in anderen zin, in zin van ópstrevings-zucht naar het oneindige die de kunstenaarsziel gevoelt. De bootwerker weer, taai, mager en gespierd en alles koncentreerende tot uiterlijke kracht in den strijd om het bestaan, symbool van de inspanning, van 't levensverlies dat de kunstenaar zich moet getroosten terwille van zijn groot doel. Soms ook wordt de bootwerker, waar hij meedoet aan 't politieke tinnegieten, tot karikatuur, tot Kaai-philosoof; teekeningen met zwart en een weinig rood krijt, en soms met een weinig rood gewasschen achtergrond. Met de pen is weer, ernstig symbolisch, een deftige jonge man; een studie-mensch, een portret van een vriend, die aandachtig zit te lezen met de linkerhand aan 't hoofd, terwijl éen der vingers de regels volgt van het boek. Hierin is ook alweer de stof mooi uitgedrukt en tot groote verscheidenheid gebracht: stof van boek, lamp, licht, achtergrond en kleeding. Dit uitdrukken van de stof-verscheidenheid met de pen is één der strevingen van den artiest, die groote waardeering verdient en zeer moeilijk te bereiken is. Kunst-liefde is hier de groote motor. En ik zag dit het duidelijkst in een uitvoerige teekening De Tuin, tuin rondom het ouderlijk huis; met achter een tuinmuur het huis zelf in al zijn verscheidenheid van panne- en steenrood; kozijn-stijl-hout en gegordijnde ramen, waarlangs een paar stammen opgaan tusschen heesters, elegant-slank van vorm en in al hun bladverscheidenheid afgebeeld.
Alles is hier mooi en zelfs het kiezel langs het tuinpad. En dit beter voor te stellen dan min of meer pointilleerend met de pen, zal wel niet mogelijk zijn: althans niet op een teekening als deze, waarvoor geen ander hulpmiddel dan de pen is gebruikt. Mooi vooral ook is hier het wegwazende, teer uitgewerkte loofhout, achter het lagere huisdeel links opgaande. Anders is weer Rumoer: ik herinner mij het van de exposities in Rotterdam en Den Haag. De wegwaaiende rook- | |
| |
pluimen uit de hooge schoorsteenen tegen de zwaarbewolkte avondlucht doen mij weer zien, zinrijk, de groote tegenstelling van het zichtbare en ónzichtbare, tastbare en óntastbare, materieële en ónmaterieële, waarmee de groote industrieële bestaans-strijd ons dagelijks in aanraking brengt. Van liefde, groote liefde tot kunst getuigt weer de Brusselsche achterbuurt, waar in het oude hout elke noest is uitgewerkt, elke steen een individu is geworden en de lucht ver, mooi ver gaat. Jaagpad is weer anders; weer meer zinrijk, waar de lijntrekkende man naast de kalm spiegelende boomen, molen- en huizen-silhouetten stil tegen de gestarnde avondlucht, sterk de tegenstelling aangeeft van het tot rust gekomene en bijna nooit rust krijgende. Dan zag ik nog een Oude Stal, weer met sterke, zinvolle tegenstelling, die van licht en donker. Het is een akwarel. Of er met de pen in gewerkt is, heb ik niet kunnen zien. Maar als akwarel is het een goede getuige van wat de kunstenaar in dit opzicht reeds kan. Mooi valt door de open deur het licht met een lange breede lijn over de steenen, aan wier kleur-verandering in dat licht groote zorg is besteed; terwijl het grijsachtig verweerde hout van de steunbalken op den voorgrond goed is van lijnen. Door de open deur ziet men, over een watertje en een molen met hout er achter, de lucht.
Ik zag nog een paar akwarellen. De éen is een Maasgezicht met gelig golvend water op den voorgrond en verderop saamvloeiïng met paarsblauwig. Daarin zeilen een drietal schuiten achter elkaar; terwijl tegen het gele aan een sleepstoomer eenige andere trekt, leek het mij. Hier boven eenige blank-rondgerolde wolken in de blauwe ruimte Alweer dat trekken en zwoegen onder de sereniteit van den polderlandschen hemel - zinrijk als in zoo vele andere teekeningen van den artiest. De tweede, even groote, is een dergelijk riviergezicht, met veel water op den voorgrond en aan den einder niets als een blank-groen polder-verschiet. Hierin vooral is ruimte aangeduid en het geeft een gevoel van het grootsche wat aan het Dordtsche landschap eigen is.
Het picturale van het oude Dordt is natuurlijk van invloed geweest op de artistieke vorming van Dirk Nijland. Wil men van invloed spreken, dan is hier punt van uitgang: Dordt en het ruime waterlandschap rondom de stad. Numero twee: het ouderlijk huis. Dit, in artistieke kringen zeer bekend, bergt schatten van kunst, die Dirk reeds jong voor oogen kreeg. Bescheidenheid verbiedt hier in bizonderheden te treden. Maar zou hij, reeds zoo jong, tot die breede, vrij-aangezette, spontaan uitgevoerde lijn zijn gekomen, waarvan onder anderen een
| |
[pagina t.o. 90]
[p. t.o. 90] | |
DIRK NIJLAND:
OUD BUURTJE TE ST. GILLES, (Teekening).
| |
| |
lithografie getuigt, die ik er zag, een Veluwsche watermolen, als hij niet rondom zich de voorbeelden had gezien, dagelijks gezien van datzelfde spontaan-vrije, in-eens uitgedrukte gevoel, waarvan die door hem op steen geteekende molen spreekt? Toch is het zoo mooi en getuigt het van zijn conscientieuse opvatting, wanneer hij, niettegenstaande dit breede en dikwijls al-te-vrije, de teekening verwaarloozende exempel, tot het tegenovergestelde is gekomen: alleen om de stof uit te drukken, juist uit te drukken; waartoe hij niet anders dan door inspanning van studie geraken kon.
Maar zoo teekent hij niet altijd. Aardige typen zijn de achter-elkaar te voorschijn komende koppen met de schreeuwmonden van eenige kiezers op een kiezersvergadering, breed aangezet met krijt, zwart-op-wit. Met welk werk is dit nu te vergelijken? Het is een teekening naar het leven; en karikatuur geworden, omdat de teekenaar van het vergaderen van dergelijke lieden het lachwekkende het sterkst voelde. Had van Gogh zooiets kunnen maken? Nooit. Het belachelijke bestond voor hem niet. Als men zijn werk slechts even ziet, weet men, dat hij het sterkst de ellende voelde; het vermagerde, afgetobde, verzwoegde; de ontzettende inspanning hem bij-bleef, die het leven van zoo velen vordert. In Boymans is, ik erken het, een prachtige raapster, een bukkende vrouw, naar het leven in-eens, heerlijk van lijnen van Vincent. Maar in de meeste van zijn teekeningen geeft hij zich den tijd niet om te teekenen: omdat hij meeleeft met Les Humbles, met Les Misérables en, wat ze ook doen, hij zich dadelijk sterk in hun lijden verdiept, waardoor de teekenaar, en ook de kolorist, op den achtergrond geraakt. Hier en daar kleurt hij slechts even zijn wit en zwart, met een weinigje rood, een weinigje bruin, een weinigje geel. En altijd weer zijn het zwoegers, tobbers, die we te zien krijgen, lichamelijk verloopenen, ouden van dagen of door huiselijke zorgen geplaagde ellendigen. Maar dit altijd ernstig; nooit met een zweem van spotternij; wat hij niet kón, omdat hij meeleefde met hen.
Waar daarentegen Dirk Nijland de zwoegenden op het papier brengt, doet hij dit bijkomstig: als middel niet als doel; om een gedachte uit te drukken. Ook Toorop doet dit; maar heel anders. Hier het symbool om het symbool. Het wordt gezocht, saamgesteld, raadselachtig; het is uniek en wordt beschouwd als iets à-parts van de werkelijkheid rondom ons. Als in een Zerr- of Hohlspiegel zien we de dagelijksche dingen om ons anders worden: alleen om ze pasklaar te maken voor een symboliesche gedachte. Daar-en-tegen in vele van Dirk Nijland's teekeningen treedt het symbool ons voor oogen
| |
| |
zooals de werkelijkheid dit geeft, zooals het in alle natuur-dingen rondom ons besloten ligt, zichtbaar is, of onbewust tot ons komt. Trekt een onderwerp den kunstenaar, laat een ander hem koel, dan komt dit omdat hij de mindere of meerdere volheid als bij ingeving gewaar wordt. Te Katwijk schilderde Dirk Nijland naar de natuur. De oude witgrijze, verweerde kerk alweer trok hem; maar het strand en de pinken, en de zee zelfs, liet hij weg.
De groote, tot dus ver de grootste zijner teekeningen, Bomkade, pleit alweer voor deze opvatting. Voor den gewonen beschouwer is dit gewirwar van door-elkaar slingerende lijnen, van uitwaaiende wimpels, opgestapelde tonnetjes, langs dekken van met allerlei kleinigheden beladen schepen, tusschen duc-d'alves door, langs kade-keien en scheepsplanken en over krinkelend water, wat druk. Maar tusschen al dat touwwerk door, en over die schepen heen, ziet men de huizen in rijen, waar de zwoegende menschen kunnen rusten. En boven deze omgeving, reeds kalmer dan de voorgrond is, steekt hoog op de vierkant breede, grijs-grauwe torenreus, met eigenaardig gekroonden uurwerk-top; waarlangs de wijzers schuiven dag-in dag-uit... als een eeuwigheids-memento voor het menschen-bedrijf aan zijn voet... als een waarschuwing om als het getij verloopt niet te vergeten het baken te verzetten.
J. Winkler Prins.
Voorburg b/d Haag.
6 Febr. 1902.
| |
[pagina t.o. 92]
[p. t.o. 92] | |
DIRK NIJLAND:
RUMOER, (Serie: de Stad, I), teekening.
(Eigendom van den Heer A.C. Volker, te Dordrecht).
|
|