| |
| |
| |
| |
De teekeningen der Vlaamsche meesters
De Romanisten (Vervolg).
Frans Floris (1520-1570), is een der aanvoerders van de Antwerpsche school uit de xvie eeuw. Met hem verovert die school den eersten rang in onze gewesten en vangt hare heerschappij aan, die gedurende drie eeuwen voortduurt. Naar Antwerpen stroomden de beoefenaars der Vlaamsche kunst, van hier uit werden hare voortbrengselen over heel de beschaafde wereld verspreid.
Met Frans Floris' optreden verdwijnen de laatste sporen van den middeleeuwschen trant en wordt de hervorming in den geest der Italiaansche Renaissance voltrokken; de klassieke oudheid, de groote meesters uit het zuiden: Rafaël, Michel-Angelo en de meesters van minderen rang, die hun spoor volgen, worden de hoogste en onfeilbare wetgevers. Met hem ook neemt het teekenen den voorrang in boven het schilderen, niet meer het teekenen naar de werkelijkheid, zooals deze zich voordoet in het gewone leven, in de huiskamer, op de straat, in het veld en zooals Peter Breughel ze afgespied en weergegeven had, maar naar de natuur zooals men ze leert zien in de Academie, in het atelier, met menschen gevormd naar de voorschriften der school en naar de voorbeelden der antieken, onberispelijk van vorm, sierlijk van beweging, kunstig van groepeering. Tooneelen uit het ware leven worden onwaardig geacht vereeuwigd te worden door het penseel; gebeurtenissen uit de Bijbelsche geschiedenis, in deftige samenstellingen vertolkt, worden behouden, maar daarnevens worden de heidensche fabel en het academisch zinnebeeld bronnen, waaraan men rijkelijk put.
Floris teekende gemakkelijk en veel, veel meer voorzeker dan ons van hem is bewaard. Van zijne overgebleven teekeningen kennen wij vooreerst een groot getal allegorische figuren met de pen geteekend en gewasschen met inkt. Meest al deze zinnebeelden bestaan uit een
| |
| |
enkel personage, eene vrouw doorgaans, op zijn antiek gedrapeerd. Antiek ook en heidensch en doortrokken van de denkbeelden der wijsgeeren, dichters en kunstenaars van oud-Rome zijn de onderwerpen, die deze figuren voorstellen. Ofschoon allen in gelijken geest zijn opgevat vormen zij talrijke afzonderlijke reeksen. Zoo onderscheiden wij de Vier Levenstijden der wereld, de Vier Werelddeelen, de Zeven Kunsten, een grooter getal van Deugden, Begaafdheden, Toestanden, ook wel verpersoonlijkingen van Latijnsche spreuken. Nauwelijks treft men onder al deze stukken, waarvan wij er 75 kennen, een enkel met christelijken zin aan, namelijk een vrouwentrits: Geloof, Hoop en Liefde verbeeldende. Het Museum Plantin-Moretus bezit 50 dier stukken, de heer René della Faille te Antwerpen 22, het Rijksmuseum te Amsterdam 3. Alle dragen den naam van het voorgestelde in het Latijn met Nederlandsche vertaling; een paar voeren daarbij de dubbele samengevoegde F, naamteeken des kunstenaars; een paar dragen namen van Antwerpsche edellieden en wel het eene Malineus, het andere H. de Halmale, de waarschijnlijke bestellers van de schilderwerken, voor welke deze teekeningen studiën waren.
DE STRAF DER GIERIGEN, NAAR FEDERIGO ZUCCARO
DOOR EEN VOLGELING VAN FRANS FLORIS, (Londen, British Museum).
Het British Museum te Londen bezit eene reeks van zes groote teekeningen, de straffen der hoofdzonden in de hel verbeeldende. Wij deelen er een stuk van mede: de Straf der Gierigen. De belangrijke teekeningen staan op Floris' naam, maar worden hem verkeerdelijk toegeschreven. Zij verbeelden dezelfde onderwerpen op nagenoeg dezelfde wijze als de fresco's, die door Federigo Zuccaro in den koepel der hoofdkerk van Florence werden uitgevoerd. Zuccaro (1542-1609)
| |
[pagina t.o. 52]
[p. t.o. 52] | |
FRANS FLORIS:
EXPERIENTIA
(Antwerpen, Museum Plantin-Moretus).
| |
| |
kwam later dan Floris. Deze kan dus zijn werk niet gezien hebben en daar er geen twijfel bestaat of de vervaardiger der teekeningen heeft de Florentijnsche fresco's tot model genomen, zoo moeten de bladen uit het British Museum aan een anderen kunstenaar, waarschijnlijk een leerling van Frans Floris, toegeschreven worden.
Het British Museum bezit nog een drietal andere stukken van Frans Floris: een Vroolijk Gezelschap, zingende, musiceerende, drinkende en minnekoozende mannen en vrouwen; de Vier Evangelisten en de Doop van Christus. In den Louvre bevinden zich dertien bladen van geen bijzonder belang. In het Museum te Dresden, de Val van Icarus, bijzonder stout van beweging en de Marteldood van een heilige, beide zijne naamletters dragende, alsook eene Venus zonder naam, maar met het jaartal 1556.
Zijn trant was breed en los: met enkele pennetrekken gaf hij een figuur weer, grootsch van worp, edel van lijn, aanvallig in zijne statigheid. Met enkele penseeltrekken van bister geeft hij er uitsprong en malschheid aan.
In de laatste helft der zestiende eeuw werd Antwerpen ook de voornaamste zetelplaats van den boekhandel in onze gewesten, een der voornaamste in heel de wereld. Er ontstond daar eene werkplaats voor graveurs en een markt van kopersneden zooals er elders geene tweede te vinden was. Ontelbare platenreeksen, tot bundels verzameld, verschenen daar en werden naar alle streken verzonden. Tot in het midden der xviie eeuw, duurde de bloei van dien kunsttak voort en onder den invloed van Rubens en door de werken der graveerschool, die hij in het leven riep, werd zijn beteekenis voor de kunst een zeer aanzienlijke. De graveurs, die deze markt voorzagen vóór het optreden van Rubens' plaatsnijders, waren ongeëvenaard in de fijnheid hunner bewerking, in den glans hunner prenten van geringer afmeting. De namen der gebroeders Wiericx, der Sadeler's, der Collaert's worden nog altijd en te recht in hooge eer gehouden. In de grootere stukken en meer bepaald in die welke de vele platenreeksen vormden was de bewerking ruwer en de kunstwaarde minder. Zij die de teekeningen voor die gravuren bezorgden leverden meer blijk van vruchtbaarheid in het vinden en gemak in het uitwerken dan van edeler gaven. Zij waren altijd bij der hand wanneer er iets in beeld te brengen was uit de heilige of uit de wereldlijke Geschiedenis, uit het rijk der Allegorie of der Wetenschap, waar er dieren of menschen of wat ook af te beelden was.
Hun voorganger en de vruchtbaarste uit de handvaardige schaar was Marten De Vos (1532-1603). Wat die voortbracht aan teekeningen van allerlei aard grenst aan het fabelachtige; tellen kan
| |
| |
men ze niet, men mag ze schatten op 800. Geen pen bracht hij op het papier of er ontstond een beeld, geen beeld was er geteekend of een ander kwam er zich neven plaatsen en vele andere volgden om een tafereel te maken dat er altijd ordentelijk uitzag, nooit sterk aangreep, maar nooit erg tegenviel; waar altijd leven en beweging, maar nooit groote kracht of eigenaardigheid in te vinden was. Met hem triomfeerde de kunst in de school aangeleerd en pasklaar gemaakt voor eenieder, stoffelijke kunst die werkte op de oogen, maar den geest onaangeroerd liet en die geheel in kunstnijverheid verliep. Gewoonlijk zijn het godsdienstige onderwerpen. Zoo 143 stuks aan het leven der eremijten gewijd, 53 heiligen van België, eene reeks van 51 tafereelen uit het leven van Christus en een ander van 46, 15 vrouwen uit het Nieuwe en 20 uit het Oude Testament, omstreeks 150 andere onderwerpen uit het Oud- en het Nieuw Testament, 8 stuks in de Evangelicae Imagines historiae van Hieronymus Natalis, 10 stuks voor een Missaal, 7 stuks Christelijke Deugden, 3 Goddelijke Deugden, 12 Zinnebeelden op de Vervolging der eerste Christenen. Verder ook allerlei reeksen van Deugden en Ondeugden, van Kunsten en Wetenschappen, tal van Landschappen, de Vijf Zinnen, de Vier Jaargetijden, de Vier Werelddeelen, de Vier Elementen, de Zeven Planeten, de Zeven Wonderen, de Twaalf Maanden, de Tien Geboden, 8 stuks Patria libertati restituta, 134 stuks in de Metamorfosen van Ovidius, 14 Bonorum et Malorum Consensio, zonder nog te rekenen wat hij leverde ter versiering van boeken van minder belang.
Vele dier teekeningen zijn bewaard. Het Museum Plantin-Moretus onder andere bezit nog 8 platen geteekend voor een Missaal, waarvan wij er een mededeelen (1582-1588) en 40 van de 46 die hij maakte voor een Getijdenboek; in den Louvre vindt men er 21: de Vier Kerkvaders (1587) zes stuks onderwerpen uit het Oud en Nieuw Testament (1578, 1582, 1584, 1585, 1587, 1588), vier allegorische triomfwagens (1585-1586), drie andere allegoriën (1583), een Jacht van edellieden (1584), een prachtige titelplaat (1588). De Albertina bezit er 14 uit de Geschiedenis van den Bijbel en van de heiligen; het oudste stuk draagt het jaartal 1573, het jongste 1589. Het Prentenkabinet van het Rijks-Museum te Amsterdam bezit er 5; het Prentenkabinet te Dresden één, dat van l'Ermitage te St. Petersburg 6, dat van Windsor Castle één. Al die teekeningen zijn met de pen gemaakt en met bister gewasschen, zij zijn keurig uitgevoerd zoodat de graveur ze trouw en gemakkelijk op zijne plaat kon weergeven. Met kleine gekreukte lijnen leent hij hun beweging, met overvloedige bister-penseeling maakt hij ze tot een soort van waterverfschildering.
Van Stradanus of Jan van Straet (1523-1605), den Bruggeling die naar Italië uitweek, zich daar in Florence ging vestigen en ontzaglijk
| |
[pagina t.o. 54]
[p. t.o. 54] | |
MARTEN DE VOS:
DE KRONING VAN MARIA. - Teekening voor een Missaal.
(Antwerpen, Museum Plantin-Moretus).
| |
| |
veel modellen voor de graveurs leverde, bezit de Louvre niet minder dan 33 teekeningen meestal Jachten en Dierenstukken, onderteekend de eene Stradanus fiamingho firenze 1567; de andere Joan Stradanus Academicus Florentinus 1596. Een enkel historisch onderwerp: de Koningin van Saba, bevindt zich in het pak: het is een zeer verdienstelijk werk geteekend: Praticca della Strada fiamingho 1567. Al deze stukken zijn door de graveurs nagesneden.
Een andere, maar een weinig of niet gekende kunstenaar verschafte in denzelfden tijd talrijke modellen aan de graveurs, namelijk Peter van der Borcht, die uit Mechelen naar Antwerpen kwam en die van 1565 tot 1599 verscheiden honderden teekeningen voor de Plantijnsche drukkerij vervaardigde. Van al zijn werken is er ons niets met zekerheid bekend dan 15 teekeningen, berustende in het Museum Plantin-Moretus, met veel zorg uitgevoerd in scherpe miniatuurachtige bewerking. Eene reeks van veertig teekeningen toehoorende aan den Louvre te Parijs geteekend B en toegeschreven aan Jacob De Backer zal ook wel van zijne hand zijn.
Het archief van het Museum Plantin-Moretus deed ons dezen vruchtbaren kunstenaar van naderbij kennen. Vroeger werden de naamletters P.B., op de platen door hem of naar hem gesneden, doorgaans verklaard door ‘Peter Breughel’ met wien hij niets gemeens heeft. Men verwarde hem daarbij nog met een P eter van der B orcht, landschapschilder, geboortig van Brussel; van dezen laatste vonden wij in het prentenkabinet te Berlijn eene fijne penteekening, een landschap, met herder en schapen, zijn monogram dragende en het opschrift Peeter van der Buercht van Brussel in Ausborch 1615.
Crispijn van den Broeck (1530-1601) werkte insgelijks voor Plantijn. In de verzamelingen der groote Antwerpsche drukkerij wordt van hem eene teekening bewaard van O.L.V. van de zeven Weeën, die door Hieronymus Wiericx werd gegraveerd. Het British Museum bezit van hem eene Besnijdenis van Christus, dragende zijn naamletters en het jaartal 1570, eene Ontmoeting van O.L.V. en Elisabeth en eene tweede Besnijdenis; de Louvre, een Allerheiligen van 1576 en eene Vlucht in Egypte van 1586; de Uffizi te Florence, een gewrocht met allerlei dieren in verschillende kleuren, gedagteekend van 1588; het Rijks-Museum te Amsterdam, twee stuks Bijbelsche geschiedenis van 1576 en zeven stuks Allegorien; het Prentenkabinet te Berlijn, een Jupiter en Pluto van 1588. De meeste dezer stukken zijn voor de graveurs uitgevoerd. Hij teekent met kleine trillende pennetrekjes en toetsjes van bister op eenen grond van chineeschen inkt en verkrijgt aldus eenigszins zwevende figuren, maar toch treffende effekten.
| |
| |
Onder de historieschilders van dien tijd blijven er ons een drietal te vermelden.
De eerste Lambert van Noort (1520-1571). Van hem bezit de Albertina twee belangrijke stukken, onderwerpen van groote schilderijen, de eene verdeeld in vijf arcaden, onder welke Onze-Lieve-Vrouw drie apostels en een bisschop-begiftiger afgebeeld zijn; de andere een groot stuk met de pen en blauwe waterverf Christus bij Caïphas, beide onderteekend ‘Lambertus a Noort 1559.’
De tweede is Frans Pourbus (1569-1622). Van hem vinden wij in het British Museum een Zondvloed in den trant van Frans Floris met het onderschrift ‘F. Pourbus fecit.’
De derde is Denijs Calvaert (1540-1619), een Antwerpenaar, die naar Bolonje trok en werkte in den aard van Marten De Vos. De Louvre bezit van hem een Bekeering van Paulus, onderteekend ‘Dionisis Calva.. 1579’ en een Eliëzer en Rebecca ‘1570. Dionisi Calvart;’ het British Museum, de Bruiloft van Canaan van 1591, de Moord der Onnoozele Kinderen, een bijzonder fraai stuk en een Agnes met den draak van 1589.
Met Otto Vaenius (1558-1629) treden wij de zeventiende eeuw in; alle zijne prentwerken, en hij vervaardigde er verscheidene, verschenen na 1600: Horatii Flacci Emblemata in 1607, Amorum Emblemata in 1608, Vita D. Thomae Aquinatis in 1610, Batavorum cum Romanis Bellum en Historia Septem infantium de Lara in 1612, Amoris divini emblemata in 1615, Emblemata sive Symbola a principibus viris Ecclesiasticis ac Militaribus aliisque usurpanda in 1624. Van al de teekeningen voor deze gravurenbundels is mij slechts een enkel blad onder het oog gekomen: het hoort toe aan het Prentenkabinet van de Ermitage te St. Petersburg en bevat vier zinnebeelden. Op een stuk berustende in het British Museum en onderteekend Otto Ven f. beeldt de meester zich af aan zijn ezel zittende en een emblema teekenende. De Albertina bezit van hem nog een portret van Giulio Romano (Otto Venius delt Ao 1600) en een portret van den Aartshertog Albertus, die hem tot zijn hofschilder had benoemd. In het Museum te Berlijn worden een paar stukken hem toegeschreven. Alles bijeen maar weinig voor een man, die zoo ontzaglijk veel voortbracht. Hij teekende niet alleen veel, maar goed; gemak van vinding had hij in groote mate; hij maakte met de pen evenals met het penseel correct werk, glad in de uitvoering, behagelijk, maar zonder gespierdheid. Dat Rubens veel van hem leerde blijkt ook uit zijn teekenwerk; de hoofden uit de Albertina brachten mij tot de overtuiging dat meer dan een der koppen van onbekenden aan Rubens toegeschreven en wat zoeterig van trant van zijn meesters hand is. Het portret van Aartshertog Albertus is om- | |
| |
ringd door eene zinnebeeldige omlijsting, zooals Rubens er ook eene teekende rond de portretten van de Infante Isabella, van Olivarez en
van Charles de Longueval.
Van een anderen van Rubens' meesters Adam van Noort (1562-1644) bezitten wij veel meer teekeningen; zij zijn voor ons zooveel te belangrijker daar het de eenige werken zijn die wij hem met zekerheid mogen toekennen; al de schilderijen toch die op zijnen naam staan worden hem willekeurig toegeschreven. Van groot belang zijn de werken echter niet, alleen leveren zij een bewijs onder meer andere dat Adam van Noort geen merkbaren invloed op zijne beroemde leerlingen uitoefende. Het Museum Plantin-Moretus bezit er veertien van; negen werden geteekend om tot modellen te dienen voor de plaatjes in Biverus' Sacrum Oratorium en vijf voor Saillius' Thesaurus Precum. In den Louvre treffen wij er achttien aan: verscheidene kinder- mansen vrouwenportretten, een paar onderwerpen uit de fabelleer en uit den Bijbel; vele er van zijn gedagteekend met jaartallen, die loopen van 1584 tot 1611. In de Albertina zijn er drie, een ervan geteekend ‘Adam van Oort fecit;’ alle drie behandelen Bijbelsche onderwerpen. Het British Museum heeft een Noë en dochters; het Museum te Dresden bewaart onder den naam van Costeri een stuk dat zijn naamletters draagt A.V.N., alhoewel het weinig overeenkomt met de overige teekeningen. Deze hebben niets gemeens met Rubens, zij laten als trant van bewerking eerder aan Marten De Vos denken.
Max Rooses.
|
|