| |
| |
| |
| |
Constantin Meunier
(Vervolg en Slot).
IN 't eerste deel van dit artikel heb ik getracht, den algemeenen indruk van Meunier's werk in woorden om te zetten, mij overgevend aan de lyrische macht die uit zijn beelden zingt, ons overweldigt en meêvoert. Nu draai ik er weer rond, in kalmer betrachting: wàt heeft me eigenlijk gepakt, en hoe zit die kunst ineen? De visioenen van Meunier staan daar nog voor mij, omgeven met de trillende warmte der bewondering. Maar 't is een geestdrift van korten brand, die niet nader bevoelen en inniger begrijpen wil.
Het verklaart al veel van Meunier's vormenwereld, dat nooit de techniek óm de techniek voor hem van belang was, de uiterlijke knapheid van doen, maar altijd en in de eerste plaats de gedachte, het innerlijke geziene, de wonderbare samengroei van werkelijkheid en verbeeldend gevoel, het beeld dat in den dichter rijst en er zich tot passenden vorm doorworstelt.
Hij was lang schilder en teekenaar, is eerst op lateren leeftijd weer beeldhouwer geworden; sedert heeft hij met penseel en teekenkrijt niet minder dan met den beitel zijne idee benaderd: altijd eerst en vooral, door welke middelen ook, de sterke rechtstreeksche aanduiding willend van het denk-beeld.
Evenals de vroege Grieksche tempelplastiek, evenals de dertiende-eeuwsche kerkportalen van Chartres, Amiens of Bourges, - monumentale cyclussen waar een gemeenschappelijk ideaal in straalt, - is het werk van Meunier niet de nauwkeurige weergave van een brok natuur, maar belichaamt een breed gevoelde gedachte; de vorm is maar een teeken, dat den geest gaande maakt, dat den geest verder voert dan de grenzen der stoffelijke uitvoering; de idee en haar vorm leeft dan in ons voort, groeit voort in ons met de eeuwige schoonheid van den geest, wordt tot een herinneringsbeeld dat de volmaaktheid nabijer komt dan de steenen of bronzen gestalte van het werk zelf.
| |
| |
phot. alexandre, brussel
CONSTANTIN MEUNIER: MAN UIT HET VOLK.
Ik sprak van een hymne aan den Arbeid: ja, de kunst van Meunier is in de eerste plaats van lyrischen aard. Zij wordt gedragen op de innerlijke beweging, en leeft door haar alleen. Vandaar, hare buitengewone aangrijpende kracht; vandaar ook, eenige tekortkomingen. Wat Meunier schept in oogenblikken van hartstocht of zachtwarme liefde zal onder 't allerbeste blijven staan, dat onze tijden hebben voortgebracht. Maar de geestelijke atmosfeer is niet altijd even geëlectriseerd, het gevoel staat niet altijd even gespannen, soms lijkt het niet volgroeid en rijp van geleefd leven, niet rijk genoeg om tot één visioen te worden, het gehéél te doordringen en te bezielen, en dan mist het beeld wel eens de noodige hechte gebondenheid, en laat het beknopte der behandeling ietwat onbevredigd.
Ik zeg wat ik voel, en wil hierin zoo eerlijk zijn als Meunier zelf.
| |
| |
DE OOGST.
DE NIJVERHEID.
CONSTANTIN MEUNIER:
De vier haut-reliefs bestemd voor het monument
Ter Verheerlijking van den Arbeid.
| |
| |
DE MIJN.
DE HAVEN.
| |
| |
Mag ik bekennen, dat ik hem óók om zijn gebreken liefheb? Want zij zijn een teeken van zijn eerlijkheid. Is het gevoel wat massaal, dan blijft het bij een onuitgewerkten vorm; is het niet bij machte, om met overtuigende kracht uit alle bijzonderheden te spreken en die tot een geheel te klinken, dan zal er onderdoor wat losser werk loopen. Maar niets wordt onder mooien schijn verheeld, en kunstgrepen ontbreken ten eenenmale. Zooals het is, is het. Het echte, wezenlijke in Meunier is te groot, dan dat hij door knapheid zou willen verbluffen. Het is geen geringe verdienste, dat de grijze schepper, met al zijn ervaring, aan een figuur nog 't een of ander eens mislukken kàn, waar zoovele academisch-geschoolden, die nooit wat te zeggen hadden, hun leege gladheid en gewikste ‘perfectie’ zouden uitstallen. Wie zou zich op zulk een bijzonder ongekunstelde, innemend naïeve wijze kunnen vergissen, als in de onvaste samenstelling van sommig verheven werk der Verheerlijking van den Arbeid? Maar is er een lyrische kracht die door het reliëf waaien mag, als in De Nijverheid, waar één innerlijk bewegingsmotief alle lichamen spant en plooit, onder de brieschende vlammenvlaag, dan worden alle standen en gebaren en uitdrukkingen door eenzelfden rythmus verbonden, machtiger dan welke behendig saamgevoegde lijnen-harmonie.
Aan de echtheid van Meunier hebben wij 't te danken, dat hij zijn eigen meester was, altijd zijn eigen weg ging. Ik weet niet waar ik gelezen heb, dat hij den invloed van Rodin ondergaan heeft: zulks hoeft nauwelijks tegengesproken. Zijn beste werk stond er al, toen hij Rodin leerde kennen. Hun eenige verwantschap is, dat beiden met stouten greep, wars van alle academisme, hun ideaal verwezenlijkten, - en dat beiden boven al het verdienstelijke en gewetensvolle dat thans wordt voortgebracht, uitsteken door hun genialiteit, ontzag inboezemen door de hoogheid hunner pogingen, door omvang en beteekenis van hun werk.
Rodin, - ik weet niet of er onder de zuiverste Grieken één is, die grooter dichter van het Leven mag genoemd worden, die op wonderbaarder wijze het minste stukje vleesch heeft weten te bezielen, gevoeliger het bloed heeft laten omloopen onder de ademende huid; een hand, een vinger, 't heeft alles bij hem dat onbepaalbare dat men de levenslijn kan noemen, de lijn die is als een kortstondig-ingehouden beweging. Veel meer dan door den dramatischen omtrek treft Rodin door de innerlijke boetseering, alle onmerkbare overgangen zoo rein uitwerkend, dat men aan 't gezegde van Hokusaï denkt: die wilde er toe geraken om geen punt meer te teekenen, dat geen leven zijn zou. Geen trek bij Rodin, of hij is als de samenstelling van een menigvuldigheid van plannen. Hij vereenvoudigt ook, maar dan na lange en zorgvuldige ontleding, na strenge uiteenzetting van alle geringste
| |
| |
bijzonderheden. Zijn rustige lijn is een samenstel van vele mogelijke bewegingen.
Maar Rodin is bijzichtig, en laat het te dikwijls in zijn werk blijken: hij vervalt wel eens in het fragmentarische. Zijn monumentaal werk behoort zeker niet tot het beste wat hij gemaakt heeft.... Meunier zal zich niet zoo pijnlijk bekreunen om de tot het uiterst doorgedreven behandeling aller onderdeeltjes, maar voelt en ziet groot, en weet het gebaar dat machtig op de lucht afteekent, en tot de menigte spreekt.
Bij Rodin, als bij Donatello, de liefde voor àlle vormen van het leven. Met dezelfde belangstelling, met dezelfde teedere bewondering heeft hij het harde of sappig-bloeiende vleesch weergegeven, de frissche huid van het jonge meisje, de ruïne van 't oude wijf. Alles wat rond hem heen in 's werelds zonneschijn wisselt in gestadige herschepping, hij heeft het voor een oogenblik willen vasthouden en vereeuwigen, elk ding met zijn eigen schoon, elken trek in zijn eigen beteekenis gevat. Het is wel kenmerkend voor hem, dat hij zichzelf ontdekte, den oorspronkelijken scheppingsdrang in zich voelde opstijgen, toen hij te Brussel wonend als werkman bij een beeldhouwer, elken Zondag naar het Zoniënbosch vluchtte, en er in de stilte den duizendvoudigen lenigen spontanen groei van boomen en planten gasloeg en in zich opnam. Hij is een der grootste vinders van vormen en rythmen die ooit bestaan hebben, de kunstenaar die met pantheïstische liefde het volledigst onzen nieuwen religieuzen zin voor het al-leven heeft uitgebeeld. Die zin is de eenheid van zijn werk.
Meunier is uitgegaan van een zekere visie, van een bepaalde opvatting der schoonheid van den werkenden man, veel meer dan van dien trek naar elke gedaante der eeuwig veranderende natuur. 't Is of Rodin zich door de natuur liet dragen, waar zij hem heenvoeren wil, terwijl Meunier van den beginne af vast staat, gevend een stuk werkelijkheid zooals hij het in zijn binnenst weerspiegeld en herworden ziet, geheven op zijn gevoel, dat niet aan alle zijden openligt tot rijke verscheidenheid van plannen en ver verschiet, maar imponeert door zijn grootheid, zijn hooge en eenvoudige macht.
Juist daarom wordt men, bij een tentoonstelling zijner werken, als welke vóór een paar maand te Brussel ingericht was, door eenige eentonigheid getroffen. Er zijn koppen die men gestadig weerziet, bij mijnwerker als bij landbouwer, en in de behandeling van handen en voeten b.v. is zeker niet zooveel afwisseling als in de werkelijkheid zelve. De monumentale zin van Meunier heeft hem in de eerste plaats tot schepper van algemeene typen gemaakt.
Sommige figuren schijnen zelfs meer te leven door de gedachte die in hem geworteld is, dan door de rechtstreeksche gewaarwording van het zijnde en wordende rond hem heen. Er zijn er die naar alle- | |
| |
gorie overhellen (de Zaaier met de ploeg) en in De Oogst wordt de werkelijkheid zoo willekeurig gezien, dat de idee wel ietwat van hare overtuigingskracht verliest. Ja, het moet me van 't hart: ik weet niet waarom ik bij zekere beelden uit den laatsten tijd noodzakelijk moet denken aan de onreëele literatuur van iemand als Camille Lemonnier: meer ingenomenheid met een strekking, een persoonlijke opvatting, dan open oog en eenvoudig natuurlijke liefde voor wat is.
phot. alexandre, brussel
CONSTANTIN MEUNIER: OUD PAARD.
De groote Zaaier b.v., boven op de Verheerlijking van den Arbeid, zou me nog meer aangrijpen, als hij niet in de toekomst scheen te kijken De gedachte wordt hier al voldoende uitgesproken door de heerlijke beweging van den zaaienden arm, het gebaar sterk van spier en zenuw, vol latente wilskracht, bemeeesterd en zeker: die arm is zeer duidelijk van beteekenis, maar toch geheel en al en niets dan leven, gezien en gevoeld door een geniaal beeldhouwer, terwijl er in het hoofd een symbolistisch bijsmaakje is, dat zich eenigszins opdringt.
In zijn meeste landbouwers-figuren geeft Meunier ons iets anders dan zuivere werkelijkheid. Elk stuk is als een strofe van den zang - zang van mannelijken wil en strevende kracht - die in hem zelf aan 't luiden is. Om nu maar op eene bijzonderheid te wijzen: opstand tegen het drukkend geweld der natuur heb ik nooit in den blik van
| |
| |
een boer gelezen: die opstand is iets van ons, - iets van Meunier (of Millet), niet van den boer zelf.
Alleen het feit, dat ik hier Meunier en Millet in éénen adem noem, bewijst dat het me eigenlijk niet te doen is om ‘kritiek’, maar om kenmerking van 't wezen dier kunst: dat soms Meunier, evenals Millet, de menschheid niet in allen eenvoud vertolkt zooals die is, in hare eeuwige en algemeene beteekenis gevat, maar eigen streven, van tijdelijk belang, en bij-bedoelingen, die naar elders wijzen, sterk betoont en vooruitschuift, stempelt nog een goed deel van zijn werk tot romantische kunst.
Een goed deel, misschien vooral onder het werk der tien laatste jaren te zoeken: meer dan vroeger schijnt daar de welbewuste wil te hebben meêgetimmerd aan 't gevaarte van die kunst. Maar - evenals bij Millet - voel ik me nog meer aangetrokken en gepakt door zoo menig innig geziene, direct eenvoudig uitgedrukte visioen, waar opvallend gebaar van handelende figuren ten eenen male ontbreekt. Ja, Meunier heeft genoeg werk geleverd, waar de persoonlijke idee, die van een nieuwe gemeenschap droomt en zingt, moet verbleeken vóór een alles doordringende liefde, die de nieuwe gemeenschap is. Daar zoek ik zijn zuiverste daad, zijn volste kunst. Men denke aan sommige beelden van ‘kolenkoppen’ (‘tiess'-di-houille’), die ik niet nader meer weet aan te wijzen. Iets van dat gevoel leeft ook in 't hier afgebeelde oude en stramme Mijnpaard, die ruïne van hoekige schonken en ingeslonken balg, den achterpoot lam optrekkend in 't werktuiglijke van den stap, de verslaafde knol, die veel afgezien heeft, zoo gedwee en zoo goed. Maar nergens, geloof ik, zoo breed en grootsch als in de Vrouw uit het Volk: daar is een innigheid die het geheel doortrilt en bezielt, zoodat het minste trekje ons ineemt en warm aandoet. Dat afgesloofde en stille hoofd blijft in mijn herinnering staan, omgeven van 'k weet niet welke atmosfeer van vrome genegenheid, - van begrijpende liefde.
Aug. Vermeylen.
|
|