| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Amsterdam
Teekeningen van J Voerman, bij de firma Buffa
De kleine collectie, die eerst in den Haag geweest is, hangt nu hier. Het is werk van verschillenden datum en daarom te belangrijker.
Voerman is een van die weerbarstigen en eigenwilligen, die de overgeleverde manier niet grifweg hebben aangenomen. Met benijdenswaardig geduld heeft hij voor zijn persoonlijken kijk op de wereld een eigen uitdrukkingswijze weten te vinden. Hij zocht alles precies-omschreven, strakker uit te beelden, zooveel mogelijk zonder toevalligheden, zelfs zonder die bekoorlijke weligheid, die de groote Haagsche meesters met onverholen vreugde op het papier zagen ontbloeien. En - het is al vroeger eens kort aangeduid - als het hem mocht gelukken toch iets te redden van de jonste die uit den arbeid van alle begaafden klinkt: als hij er in mocht slagen iets van die weelde te behouden bij zijn stroevere werkwijze, dan zou hij voorwaar een respectabelen marsch hebben afgelegd langs den moeilijken weg, dien hij voor zich zelven heeft gekozen.
Nu geloof ik werkelijk, dat op deze tentoonstelling, in vergelijking met vroegere, een nieuwe ontvouwing van zijn aanleg kan worden opgemerkt. Ik noem als voorbeeld, om niet te gaan opsommen, slechts één tamelijk groote teekening: (nagenoeg vierkant) Wolkeffekt.
Tot een reusachtige architectuur zijn hier de vlokkige dampgevaarten opéén gestapeld, boven den spiegel van een half beschaduwd watervlak. Teêr als een droom in paarsche verten is de ranke lijn van den oever der lage landen gespannen tusschen lucht en water. Een paar koeien liggen op een schuin hoekje voorgrond. Vooral in de lucht is iets monumentaals; het evenwicht van wijs componeeren en de intuitieve lust tot eerlijk volgen van de werkelijkheid. Als een plechtige melodie golven en strekken de wolkenomtrekken boven het effen water. En ook in het faire is hier weer dat vlotter uitvloeien der verf tot transparante vlakken gekomen, waardoor de sapverfteekening iets ontastbaars krijgt; een eigenaardig mooi, dat in Voermans vroegere teekeningen in het krijterige dekverfprocedé, gemist werd in weerwil van alle lichtsterkte. In de sobere scala der kleuren is een ingetogen hoogheid, die onmiskenbaar wijst op de afkomst van het oude Holland, van een Van Goyen en Dubbels. Men moge juist in Voermans kunst tot nog toe eigenschappen te over gevonden hebben, die een verklaring uit het kosmopolitisme van onze tijden behoeven, in den grond leeft toch ook in dezen zoeker een ‘hollandschheid’, een besef van het oprechte, het gedragene, het onopzichtige, kortom gevoelens die hem op den duur van te veel technische proeven afhouden. - Het voorgrondje in den hoek op het Wolkeffect is bij het opzettelijk verduidelijken van de hoofdzaak, lucht en water, wat te kort gekomen; niet alleen stil gehouden, maar te glad en leeg-doorschijnend, al te primitief tegen de gelukkige bewegelijkheid der overige partijen.
De Zonsondergangen zijn mij altijd nog wat eenzijdig van conceptie. Aan het zoeken naar 't tintelend oranje van de lage lucht is alles opgeofferd; de
| |
| |
bouw van het geheel, het verband der plans onderling hebben schade geleden. Een enkele maal is ook als bij Bewolkte lucht (no 19) het geval uiteen gescheurd tot losse brokjes mooie kleur. Men bewondert daar meer den technicus Voerman, die zijn zwarten en groenen tot de fluweeligste diepten weet door te voeren en zijn wit en blauw als prachtig email naast elkaar zet, dan den gevoeligen schilder, die bij machte moest zijn vooral het psychische van het avondlandschap in volle kleuraccoorden te vertolken. Groote bedrevenheid in een bepaalde werkwijze is nooit zonder gevaar.
De katalogus vermeldt ook eenige Studies. Of deze teekeningen uit den allerlaatsten tijd zijn, weet ik niet, maar wel staat vast, dat hier opvatting en procédé zijn veranderd. Ik twijfel echter of wel juist op een wijze die op de hoogste verwachtingen recht geeft.
Een roodgouden zandglooiing in een wazig bosch; een kasteeltje verscholen achter vreemd-vage, uit nevelsluiers opgerezen boomen; wat Hattemsche huisjes aan 't water; een tuintje met nevelgordijnen over de strakke perkjes hebben alle dat minder gebondene dan vroeger en soms iets pluizig-pastelachtigs, iets toevallig-charmants, eigenlijk juist veel van dat zelfde wat Voerman in zijn ouder werk zoo angstvallig zocht te vermijden. Maar als deze reeks werkelijk de eerste bewijzen geeft, dat hij de glasscherpe strakheid, nu die hem eenmaal den weg heeft gewezen, weer wil laten varen, dan geloof ik toch niet dat hij dan moest belanden bij dit boven aangeduidde andere uiterste van vaagheid en wazig kleurenmooi; aldeden de mooiste brokjes uit deze laatste dingen heel eventjes aan Patterson denken. Ik houdt het er veeleer voor, dat dit alles samen de teekenen van een korte verjongingskuur zijn, waaruit de schilder van het stevig gebouwde en toch vrije Wolkeffect is te voorschijn gekomen. Maar we gelooven gaarne wat we hopen. - Voerman kan als landschapschilder nog veel geven, als hij bestand blijft tegen het verleidelijke van een manier, die hem nu al parten speelt, waar hij zich door bijzaken laat afleiden. Schraaltjes-kinderachtig priemen de puntige blaren van het pijlkruid naar boven, als een dor ornamentje, kind van abstractie, stijf als gebogen ijzerdraad, staan ze voor een landschap dat als forsche werkelijkheid is bedoeld. En het zuiver uitdrukken van den aard der dingen, niet enkel van hunne kleur, moet den schilder ter harte gaan om te vermijden een hinderlijke onechtheid in dit opzicht. Er zijn van die oude teekeningen, gezichten op Hattem, met prachtige, ruime, welvende luchten, met 't blanke schuim van een wolkenbank aan de kim en daarvóór een wei, die alleen de kleur met gras gemeen heeft; groen fluweelen kussens lijken 't wel, gladgetrokken tafelkleeden en de vreemde houten koetjes en paardjes staan er op als uit een
Neurenbergsche doos.
Minder dan anders is Voerman als bloemschilder op deze expositie vertegenwoordigd. Ik zag een van die ultramarijnen gemberpotjes met vurige Oost-Indische-kers, tegen den voornamen achtergrond van een achtiend'eeuwsch lapje fletsblauwe zij. Van vroeger herinner ik me felroode geraniums tegen het koeldonkere van blauwe glazuren aan en ik dacht dat toen de stralende kracht van bloemenkleur en tevens de teere substantie der trillende blaadjes nog verrassender waren weergegeven. Toch was ook dit bescheiden bloemtakje weer zóó, dat het er toe leidde Voerman mede boven aan te zetten op de lijst der hollandsche bloemschilders. Vergeleken met Onnes, wiens positie ik den vorigen keer aanduidde, staat Voerman als de minder vluchtige en nooit sentimenteel-zwakke. Onnes' bloemenmooi is teer, als dat van zeepbellen; brillant-kortstondig! Voermans bloemen dragen meer in zich de eeuwige essence, het blijvende wezen der soort, het rustige, volle, niet-kwijnende mooi. Onnes' bloemen worden tot stemmings-symbolen, zij fluisteren van het droeve verwelken, de vrees voor 't streven der schoonheid, als de vochtig glanzende oogen en de transparante blos van een teringpatient; zij openbaren de heldere stemming van een blijen zomermorgen, die koesterend zijn zal en goed voor hun zwakke leven. Voerman heeft geen bijgedachten. Zijn bloemen bestaan om huns zelfs wil. Zij
| |
| |
schijnen te geuren en al pronkender te ontplooien in het matte licht.
JOSEF ISRAELS: SCHUITENLOSSERS.
Let op Onnes' vazen; bijzondere, slanke hiacynthen-glazen met paarschen lustre, witte kannen als van bleek albast. Voerman zoekt de machtiger kleurnoot van den Chineeschen pot; hij zet twee gewone roemertjes simpel naast elkaar voor zijn theerozen. In Kamerlingh Onnes is iets van een Couperus-natuur, daarom houdt hij van het wonderlijk zeldzaam-voorname der lila kas-orchideeën. Voerman weet alle grandeur te geven aan de vaste zwellende rozen en de verre van aristocratische geranium. Maar als zuiver schilder bereikt hij stelliger zijn doel dan zijn confrater, die misschien een nerveuzer mensch is. Ik beken dat ik nimmer bloemen zoo geschilderd heb gezien als door Voerman in zijn goede oogenblikken; ik bedoel zoo zonder alle hulp van de impressionistische illuzie, die ons immers doet gelooven, dat een gesponsd vlekje een donzig bloemenhart is, die tooverend van een geronnen droppel verf een verwelkt blaadje, van een nat in de nátte verf getipt streepje géél het hoogste licht op een rozenblad kan maken. Zoo regelrecht op den man af zijn zijn bloemen neergeschreven; zonder ooit decoratief, en om dit gevaarlijke woord eens te gebruiken, - gestyleerd te zijn. Trek voor trek is het mysterie van de roos geportretteerd, alles staat er zonder nuchtere schoolschheid, blank en gaaf. In de geschiedenis der bloem-schilderkunst is dat éénig. Zelfs de Japanners geven nog iets meer het ornament, meer de teekening dan kleur en stof. 't Is of 't oude rijmpje weerlegd moest worden, dat zoo positief zegt:
Non pingit floris odorem!’
Ten minste van zijn rozen.... Maar ik dwaal af, wat wel eens mocht, omdat onze bloemschilders niet al te veel bestudeerd worden. De krans rozen op een aarden schotel, hier op de tentoonstelling behoorde nog niet tot die periode van volmaaktheid. Deze teekening was veeleer een schakel uit de ontwikkeling, die bij Voerman logisch over het harde, papierachtig-scherpe leidde tot het bloeiende en fijne. - Een tentoonstelling waar men weer eens meer van zijn bloemen zal kunnen genieten, behoort, hopen we, niet tot de ‘vrome wenschen’.
W.V.
| |
Bij Buffa
In de benedenzaal, bij de Firma Buffa, is een important
| |
| |
schilderij van Josef Israels te zien; uit zijn rijpst en tijd.
Twee mannen, bezig met het lossen van een schuit, doen hun werk met die gelatenheid, die, als dikwijls bij Israëls' figuren, tot een stille bespiegeling kan leiden. Verder is ook dit werk niets anders dan voor de zooveelste maal een verheerlijking van het droeve schoon onzer luchten, in den avond na een grijzen dag, vlokkig scheurend en doorvloeid van zacht flamingo-rood, onzer vaarten met den bewegenden weerschijn van het avondgoud. Het mooie buiten en het doffe treurige bruin en grauw der armzalig-gedwee voortlevende menschen.
W.V.
| |
Bij van wisselingh
Bij de Firma Wisselingh waren twee kranige schetsen van Daumier. Collectioneurs in porte-feuilles en papieren verdiept.
| |
Uit Antwerpen
Tentoonstelling A.-J. Heymans in het oud museum, Venusstraat. van 29 november tot 18 december 1902
Een tentoonstelling als deze, waar nagenoeg honderd dertig werken uit de verschillende perioden van één kunstenaar vereenigd zijn, is wel geschikt om diens talent te leeren kennen en waardeeren. Honderd dertig werken, voor het grootste deel uit particuliere verzamelingen, te dezer gelegenheid door de eigenaars in bruikleen afgestaan, en vereenigd tot een geheel, waar de ontwikkelingsgang van dezen verdienstelijken en eigenaardigen landschapschilder naar wensch kan worden gevolgd.
In onze correspondentie uit Brussel - waar Heymans nog vóór Antwerpen exposeerde - werd zijn leven en streven reeds vluchtig geschetst.
In de beperkte ruimte, die ons hier ten dienste staat, zullen we het niet beproeven op dit onderwerp uitvoerig in te gaan. Een paar vluchtige aanteekeningen mogen volstaan om den indruk weer te geven, die Heymans' werk op ons maakte.
Twee, drie, totaal verschillende manieren heeft hij beurtelings toegepast. Eerst een schilderen met de volle, gebonden verf, dik gepleisterd soms en met het paletmes glad gestreken, in een streven naar fijne, precieuse toontjes, heldere luchtjes, met prettige opposities van teeder groen, rood, blauw, - een werken in den geest van zekere hollandsche meesters van het voorlaatste geslacht. Deze schilderijen zijn soms wat droogjes, wat wolachtig, raken soms het conventioneele - maar blijven steeds aangenaam, helder van tonaliteit.
Dan zijn stukken in krachtiger kleuren, gloeiend-paarse heidevlakten, zwaarbewolkte luchten, fel-roode daken - met iets in het koloriet dat doet denken aan zijn kunstbroeder Jaak Rosseels - evenals hijzelf een der baanbrekers van het plein-airisme hier te lande.
En ten slotte een nieuwe, verrassende omwenteling in opvatting en werkwijze, een onversaagd toepassen van de stippelmethode op heel andere onderwerpen, een zien van de dingen met een heel ander oog, een schilderen met een heel ander penseel. - Niet langer zijn het vredige, kalme tooneeltjes die hem aantrekken - brave koetjes in een groen weitje, of zeilende schuitjes onder een blanke lucht - maar vreemde, haast fantastische effecten, spelingen van licht en schaduw, tegenstellingen van de helderste en donkerste tonen.
Nu eens het gloeien van lamplicht, in een huisje onder een geweldige stormlucht bij nacht - dan het trillen van héél licht, héél heldere zonneschijn bij het allervroegste morgenkrieken - dan het weven van manestralen over een tonig-blauw avondlandschap - dit alles gezien, haast als in een hallucinatie, en weergegeven in mozaïeken van stippels, streepjes, vlekjes, waardoor een buitengewone trilling van licht en atmosfeer, een dolle speling van kleur bereikt wordt. Er is een hartstochtelijk streven in, naar het vatten van één indruk, een haast roekeloos omspringen met verf en penseel, om juist dat ééne moment vast te houden, - zij het dan ook door een procédé, dat van dichtbij bekeken niet anders is dan een verwarring van vreemde kleurstippels. Zoo hij hierdoor
| |
| |
meestal komt tot uitbeeldingen van intens-gevoelde natuurpoëzie - dan wordt zijne kleur ook wel eens al te wazig, al te etherisch, en krijgt iets kalkachtigs, dors, iets onreëels, doordien de grenzen van het picturaal-bereikbare als het ware voorbijgestreefd werden.
Hoe dit ook zij - in deze tentoonstelling, die als een verheerlijking was van zijn levenswerk, deed Heymans zich eens te meer voor als een hoogst begaafd kunstenaar, een onvermoeide werker en zoeker, die in ons kunstleven een gewichtige rol heeft gespeeld; vele zijner werken - zooals het hier eens te meer mocht blijken - zullen als merksteenen blijven staan op den weg van de moderne kunstgeschiedenis hier ten lande.
B.
| |
Uit Berlijn
Kunstzaal ed. Schulte
Het Berlijnsche kunstleven, dat tot vóór enkele jaren des zomers zijn hoogste punt bereikte in de ‘groote kunsttentoonstelling’, komt nu ook in den winter tot volle ontwikkeling in de vele tentoonstellinkjes der kunstsalons. We mogen met deze uitbreiding tevreden zijn, want de rustelooze wedijver dwingt de kunsthandelaren, hunne naar verhouding kleine uitstallingen meer en meer te verzorgen.
Toch ontbreekt het dezen wedijver niet aan schaduwzijden: om het publiek te boeien, veranderen de meeste salons om de drie à vier weken hunne tentoonstelling en het spreekt vanzelf dat er niet zoo veel deugdelijk werk kan voorhanden zijn, als er wel voor deze tentoonstellingen vereischt wordt. Het gevolg hiervan is de talrijkheid van collectieve tentoonstellingen van middelmatige krachten, - die zich door zulke tentoonstellingen meer kwaad dan goed doen - en de jacht op beroemde en gangbare namen, waarvan de onbeduidendste voortbrengselen nog altijd als uitgangbord gebruikt worden. Wij zullen in onze berichten, waaraan in dit tijdschrift slechts een beperkte ruimte toegestaan is, alleen de gewichtigste kunstgebeurtenissen vermelden en den lezer niet vermoeien, met de opsomming van talrijke namen.
Die strijd tusschen de kunstsalons is voor den oudsten onder hen, namelijk dien van Eduard Schulte, van groot nut geweest. Ieder jaar geeft hij zich meer moeite om met degelijk werk voor den dag te komen. Dit goede beperkt zich echter meestal tot een of andere speciale tentoonstelling, terwijl daarnaast de andere zalen het middelmatige en minder-dan-middelmatige bevatten; het koopende publiek, waarvan de smaak doorgaans nog vrij laag staat, bepaalt er het gehalte van.
Van 't najaar hebben wij het genoegen gehad, zeven zeer karakteristieke werken van Arnold Böcklin - uit particuliere verzamelingen - tentoongesteld te zien. Daaronder was het wondermooie hoofdwerk: Triton en Nereïde (1875). Men heeft Bocklin soms bij Rubens vergeleken, en in hunne fantasie-voorstellingen, waar zij de natuur met hunne fabelwezens bevolken, is er inderdaad eenige verwantschap.
Toch springt bij een schilderij als Triton en Nereïde het verschil tusschen beide karakters aanstonds in het oog; in een enkel woord is het wellicht op te vatten als het verschil tusschen een Latijn en een Germaan; bij Rubens: rijkdom van vreugdevol leven, overdaad van fantasie; bij Böcklin de fantasie gebruikt als een uitdrukkingsmiddel van het innerlijke leven, de figuren wel bestemd om alles samen te vatten wat voor hem aan zielsindrukken in de zee verborgen ligt. Een rein lyrisch gedicht als de Herfstgedachten van Böcklin, een verheerlijking van den dood, als zijn Doodeneiland, zijn ver van Rubens verwijderd; toch zijn beide kunstenaars eng verwant in een pathetisch landschap als de Ruine aan de zee of een natuurtooneel als Pan en Dryaden.
| |
Kunstzaal Bruno Cassirer
Het zaaltje van Bruno Cassirer wordt van alle Berlijnsche Kunstsalons wel met de zuiverste kunstbedoelingen bestuurd. Het is een der kleinste, maar ieder schilderij hangt er goed - op weinige uitzonderingen na - en de
| |
| |
tentoonstellingen worden het minst afgewisseld. Twee kleine kamers, een zeer aangenaam leescabinet, en een expositiezaal: dat is alles, en uitstekend tot stil aanschouwen geschikt Liebermann is een der hoofdfiguren uit dit salon, en de Hollanders komen er dan ook dikwijls te gast. De eerste tentoonstelling bevatte een reeks schilderijen van Josef Israëls. Het voornaamste stuk: De oude Jood, schijnt ons geheel uit Rembrandt's geest gesproten, zooals wij overigens ook in Holland den indruk gekregen hebben, dat Israëls eerst door Rembrandt zijn eigen karakter gevonden heeft; doch niets spreekt sterker voor de macht van zijn personaliteit, dan dat hij niet door Rembrandt overweldigd is geweest. Onbewogen is de uitdrukking van den Jood, die de rol perkament met zijn geschrift bedekt, en toch is het, of wij zijn binnenste doorzien De kleurenladder van Israëls beperkt zich hier tot bruin, geel en blauw; de ruimte is als vervuld met geleerde ingetogenheid. Eenige aquarellen van groot formaat: Arbeiders die zand voeren, Badende jongen, Landschap hebben die vochtige kleurenschemerende lucht der hollandsche vlakten getrouw weergegeven; het portret van een Joodsche Vrouw en van den Kapelmeester Rebiczek zijn vol zielsleven.
Jan Veth exposeerde eene voortreffelijke naar het leven geteekende portretstudie van J. Israëls. Ook Breitner wordt ten onzent meer en meer gewaardeerd. Naast een Winteravond, Amsterdam, een zeer karakteristiek stuk, wekte hij ook onze belangstelling op door zijn intérieur Een Japansch Meisje. Van Jacob Maris was er één zijner lichtende landschappen: Omstreken van den Haag; van Th. de Bock een Straathoek te Scheveningen.
| |
Klinger's Beethoven
De groote gebeurtenis van het seizoen was de tentoonstelling van Max Klinger's Beethoven in de kunstzaal Keller & Reiner. Over dit beeld werd er, toen het tentoongesteld werd te Leipzig, te Weenen en te Dusseldorf, oneindig veel geschreven en getwist. Wij achten het overbekend, en gaan er dan ook niet verder op in. Het hevige voor en tegen en de zeer handige reclame van Keller & Reiner, hadden een buitengewonen toeloop voor gevolg, en het hoort tot den goeden toon er niet enkel geweest te zijn, waar den Beethoven te bewonderen, mits kleine voorbehoudingen die het verlichte kunstbegrip van den toeschouwer moeten doen uitschijnen.
Wij hebben werkelijk niet veel vertrouwen in deze bewondering, want wat het beeld aan grootsheid heeft spreekt niet tot ons in tegenwoordigheid van zoo vele menschen. Het begeert ingetogenheid en vooral verlangt het toeschouwers die Beethoven ‘medegeleefd’ hebben. En dezulke zijn zeldzaam.
W.
| |
Uit Brussel
Tentoonstelling van ‘Le Sillon,’ in het modern museum, van 8 nov. tot 1 dec. 1902
Na de tentoonstelling van Labeur werd die van Le Sillon geopend. Deze is veel beter dan verleden jaar. Meest al de leden van dezen jongen Kunstkring hebben voor goed afgebroken met de bruine, doorrookte schildering, om lichtende vroolijke en heldere tonen te gaan gebruiken. Men krijgt de indruk, dat ze niet meer tusschen de vier muren van hun atelier zitten te werken, maar dapper bij de natuur in de leer gaan. Onder de meest opgemerkte stukken wil ik die van Apol, Haustrate, Smeers, Swynecop, Wagemans, Tordeur, Pinot en Detilleux vermelden. Verder nog beeldhouwwerk van Mascré. Bastien, een der knapste artiesten van den Sillon, heeft dit jaar niets ingezonden.
| |
Tentoonstelling A.-J. Heymans in het Kunstverbond november 1902
In het Kunstverbond werd een zeer mooie tentoonstelling van werken van Joseph Heymans gehouden. Naast Courtens is deze kunstenaar een der meest beduidende Vlaamsche landschapschilders. Deze twee groote meesters behooren nagenoeg tot hetzelfde geslacht. Hey- | |
| |
mans is een zoon van de Kempen. Te Antwerpen geboren, groeide hij echter op in een van die dorpjes, waarvan de klinkende, haast barbaarsche naam zoo goed overeenstemt met de kleur en het karakter van het land: Wechelderzande. Joseph Heymans werd eertijds tot de strijders van het moderne impressionnisme gerekend, hoewel zijn persoonlijkheid zich eigenlijk aan iedere inlijving onttrekt. Toch behoort hij tot die schaar moderne artiesten, welke, als Corot, Daubigny, Monet, de waarheid in de kunst gezocht hebben - en, om haar te vinden - dit éene en zegevierende middel hebben aangewend: de eerlijkheid. Vóor Heymans hadden ten onzent reeds vele schilders met de oppermachtige tradities afgebroken; Boulanger en hij vestigden echter voor goed het realisme in onze nationale school. Heymans was ook met Isidoor Meyers een der eersten, die de bitumeschildering opgegeven hebben. Steeds meer helderheid heeft hij in zijn kunst, gebracht, hij heeft haar als het ware verlucht; al wat hij niet in de volle natuur, in de volle zon zag, heeft hij verafschuwd. In het begin - nog vóor den tijd der tegenwoordige Fransche luministen - werd hij, onder het zoeken naar licht, wel eens krijtachtig en wit - maar later bemachtigde hij het procédé en gaf hij ons werken waar de lucht, het licht, de vloeibaarste ether rondzweefde, trilde als in de natuur zelve. Evenals Claus en Van Rysselberghe heeft Heymans gebruik gemaakt van de ontdekkingen der Fransche pointillisten, en als Claus heeft hij dit procédé toegepast voor zijn persoonlijke visie, zonder in overdrijving te vervallen. Hij heeft er wonderveel partij uit getrokken. Men heeft het kunnen nagaan op deze
tentoonstelling, waar werken als Nevelachtige morgen, Koude regen, Schemering, Boerenruiters, Stal bij zonsopgang, In de weiden enz., tot de beste behooren van den meester, die nu op de volle hoogte staat van zijn talent. Later komen we wellicht, in een volledige studie op Heymans terug. Intusschen hebben we met genoegen de schitterende bijval van zijne tentoonstelling in het Brusselsche Kunstverbond willen aanstippen.
G.E.
| |
Uit Den Haag
Pulchri studio eeretentoonstelling van werken door Taco Mesdag en H.O. van Thol 16 nov.-7 dec. 1902
Taco Mesdag, die zooals men zich zal herinneren, op lateren leeftijd te schilderen aanving, was iemand die men naar inhoud en den vorm van zijn werk zou moeten rangschikken onder de generatie waarvan de werkzaamheid valt in den tijd die even aan den bloei van het impressionisme hier in Holland voorafging, of men zou hem moeten rangschikken onder die groep schilders, wier eigenlijke intenties altijd eenigszins om het impressionisme zijn blijven heengaan, hoezeer zij zich ook door deze nieuwe wijze van aanschouwen voelden aangedaan. Ook hij ging over 't algemeen meer samenvattend dan ontledend te werk, hoewel hij zich dichter bij de werkelijke natuur hield dan de heroën der moderne Hollandsche schilderschool. Hij idealiseerde meer eene realiteit, die zich altijd hoogst eenvoudig voor deed, dan omgekeerd. Men zou er niet licht toe komen zijn werk voor eene gestalte der Idée te houden.
Van Thol's werkzaamheid viel in den tijd na het volbloeide impressionisme. Er was voor Holland eene nieuwe traditie veroverd. Uit de werkplaats van ouderen brachten de jongeren eene kennis mee, die aanstonds aangeleerd, hen zou steunen in hun verder streven, zelfs zoo dit zich van hun leermeesters onderscheidde. Ook Van Thol zou meer ontledend dan samenvattend te werk gaan. De landschapkunst is de lyriek der schilderkunst. Deze lyriek heeft zich in Jacob Maris tot eene ongekende hoogte verheven. Hij is de compleetste, omvattendste landschap-schilder van den nieuweren tijd, hij is de vertegenwoordiger der meest universeele lyriek, de zuiverste, eigelijkste impressionist. In hem zou deze kunstsoort kulmineeren. De jongeren kwamen als van zelf meer tot analyse. De ontleding van het landschap, is zelf-analyse. Edz. Koning en
| |
| |
Jordens hebben we reeds in dit tijdschrift als vertegenwoordigers van deze richting genoemd.
Maar deze geestes-attitude is niet Van Thol te zeer eigen. Zijn werk is meer te beschouwen als een directe uitlooper van het impressionisme. En ik geloof dat dit teren op eene erfenis hem niet van zoo hoogen rang maakt.
Het is niet verwonderlijk dat Van Thol over grooter schildershabiliteit beschikt dan Taco Mesdag. Die habiliteit verovert men op lateren leeftijd niet altijd meer. Van Thol kan ze meegenomen hebben uit een van de werkplaatsen onzer oudere schilders. Hij bezit ze in ruime mate en ze zou hem altijd helpen om toch tot een aangenaam geheel te komen, miste hij bijwijlen de hartstocht, die vlam, die alleen maar in enkelen, steeds schijnt te branden. Deze habiliteit is 't ook die hij wel eenigszins met Mauve (die hem overigens sterk beïnvloed heeft) gemeen heeft. Maar 't is dan wel meer eigenaardig om op te merken hoe juist bij aquarellen, eene werkzaamheid die velen zoo eminent door Mauve gepleegd weten, die zelfde vaardigheid hem veelal in den steek laat. Er is misschien onder de hier tentoongestelde aquarellen een (Winternamiddag) van eene uitnemende doorvoerdheid, van eene zuivere juistheid wat behandeling betreft, die op de hoogte staat van zijn goede schilderijen en er de meesten van overtreft. Overigens - wat meer de ideëele inhoud aangaat - is hem evenals Mauve wel eens de weemoed eigen, nu en dan getemperd door een dosis humor, getuige zijne houtakkers. Het is alweer een wintersch geval dat hem bijzonder in staat stelt eene fijne en interessant makende voordracht vooral te doen spreken. Maar wat hem ook aan de meeste vertegenwoordigers der oudere generatie minderwaardig zou doen zijn is het kiezen van een onderwerp, in zooverre er hier van keuze sprake kan zijn. Hij trok onderwerpen binnen de sfeer der schilderkunst die daar ten eenenmale buiten vallen Zoo meen ik me van deze expositie een buitengoed te herinneren: een heerenhuis, op zichzelf zoo onsmakelijk en wellicht zoo onlogisch van constructie dat Bosboom er vóór staande zijn misnoegen zou kunnen getoond hebben, tevens met een aangelegden tuin, wat geen aanspraak op schilderachtigheid maakt. Want zoo'n geval toont te weinig geschiedenis en een natuurlijk
geworden zijn, dan dat het, in een moment van het worden voorgesteld, de gedachte aan en daarmede de belangstelling voor het eeuwige zou vermogen op te wekken. We hebben in deze onderwerpen van Van Thol tevens een invloed der romantiek te constateeren.
Dat weinige naar voren treden van de techniek die eerder door het nog onvolmaakte in 't oog zou vallen, is 't wat Taco Mesdag, veronderstel ik, in 't oog van vele jongeren minder doet schijnen dan hij werkelijk is. Als Van Thol is hij gewoonlijk weinig diep. Maar behoorende tot de oudere generatie, waarvan er velen door de Franschen van '30 de oogen geopend werden, is hij grooter van omvang. De ouderen zijn nu eenmaal breeder van gebaar en hooger van opvatting.
Nu moet men bij iemand als Taco Mesdag, de schilderwijze niet te kritisch beoordeelen en een oogenblik het gebrek aan volledige natuurkennis vergeten, om tot de eigenlijke inhoud van zijne scheppingen te kunnen doordringen. Dan zal men minder als bij van Thol eenige neiging naar het genre-schilderen en de lust tot typeering opmerken, dan wel een vermogen dat hem naar den aard, niet naar de uitkomst, boven een gewoon landschapschilder verheft. Er schuilt iets in hem van een psycholoog. Het is alsof hij u somwijlen iets te denken wil geven. Dan schildert hij een hunnebed, of hij voert u in de navrante stemming van een wintersch geval (inde cat. toevalliger wijze no 13): een veld bedekt met sneeuw, een dorpstoren, met dor en spichtig geboomte in 't verschiet; er komen eenige beladen wagens op u af, die een zwerm kraaien doen opvliegen. Met hen schijnt het fatum over 't land te zweven.
Er is handeling in deze schepping. En is een geschilderd landschap in 't algemeen te beschouwen als de weerspiegeling van een zieletoestand, dan geeft dit u in 't bijzonder meer dan stemming, zoo als ik u reeds zeide: handeling. Het is het uitwerken, ontleden van een
| |
| |
zielstoestand. Dit is dus eene geestes-attitude die eigen is aan den tijd vòòr en aan den tijd ná Jacob Maris. Zij zal het een absuluut schilder niet zijn Zij is een moment op den weg die naar het absoluut schilderschap voert en analoog aan een moment op den weg waarlangs men het verlaat.
H.D.B.
| |
Uit Leiden
Van Daalhoff
Het is een bescheiden talent, met een neiging naar geheimzinnigheid Soms heeft het werk iets van de Duitsche romantiekerigheid, een anderen keer is 't klaarder geworden, nooit is 't overweldigend of over-diep. Werkelik bescheiden, maar niet zonder charme. Niet alle oogenblik is 't leven in je zoo breed dat je hangt en verlangt naar een woord dat de deuren òp-zwaait met eenen grooten stoot, of naar een samenstel van kleuren dat een grootsch feest is, of lokt tot een zwierigen dans. En als je bent in een van de rustige uren die zelf bescheiden zijn in hun verlangen dan zijn deze dingetjes als een zacht verhaal. 't Doet je niet ver aan, het maakt je niet oproerig noch met mompelenden mond van hartstocht.
Je ziet het, en 't is aangenaam.
Pointillés nemen soms breeër allure aan, zooals stadsgezichten, die hij schilderde, maar als je nauwlettend en tastend doorproeft hoe ver de kracht gaat van 't werk, dan is het je duidelik dat ook dit niet wijder doordringt dan geest van de anderen, zooals huisjes van hem, wit en gele banden en de daken hel en egaal rood.
Het is me soms moeielik te bedenken op welke plaat zoo een thuis hoort. Groote namen noem je dan niet, noch van vroeger, noch van nu of den laatsten pas verleëen tijd Maar dan krijg je die je na zulken opleest. Maar hierbij hoort hij evenmin.
Het is aangenaam door een soort littéraire neiging, zou 'k zeggen. Het is deemoedig werk en dat is zeker een van de onderscheidende dingen. De kleur is, of de niet donkere maar paarsche in de pointillés, of de eigenlik niet blanke, eerder heldere van sommige zijner stadsgezichten, of alles is gezet in een gulden licht of in een ander niet reëel-makende belichting. De realiteit is z'n doel niet. Stemming en die dan deemoedig...
Inderdaad het heeft een charme, als een zacht verhaal, over iets dat lijkt op 't leven, maar dit nog niet is.
Plasschaert.
| |
Uit Parijs
Tentoonstelling in ‘Amstelhoek’
Een stukje Holland in het hart van Parijs, in het meest mondaine en cosmopolitische deel der stad, - rue du Faubourg St. Honoré, vlak bij de Madeleine en de Place de la Concorde. Vóór het magazijn, achter een kleine tentoonstellingsgalerij, uitkomend in de rue Boissy d'Anglas. Daar is een expositie van Hollandsche Meesters, de collectie-Van Gogh te Amsterdam.
Het zaaltje is electrisch verlicht. Boven de glazen zoldering zijn de electrische lampen en men heeft zoo lang gemanoeuvreerd met schermen en reflectors, totdat een licht verkregen was van ongeveer dezelfde waarde als het noorderlicht, iets warmer misschien, maar neutraal genoeg om alle kleuren zuiver te zien. Het kon alleen nog wat sterker zijn. Als de deur achter me dicht was, gesloten op het blauw-koude licht van den somberen winterdag, - in dat stemmige zaaltje, met blank eikenhout betimmerd en behangen grauw-blauw, waartegen de harmonieuse kleuren der schilderijen in het zachtglanzend goud van hun lijsten, onder dat stille licht, als van een exotischen dag, - voelde ik me als verplaatst in een ander land en buiten deze wintersche wereldstad. Daar waren ze allen, de goede, oude bekenden, die ik in zoo lang niet gezien had, ze hingen daar zoo gezellig bij elkaar, ze waren een stukje vaderland. Iedere lijst omraamde een kijkje naar buiten, als een gat in den muur, hier
| |
| |
over eindeloos polderland, over het gouden koren onder de zalige lucht, daar in binnenkamers, vol hel-geel lamplicht of blanker buitenlicht, met bedrijvige vrouwkens, heel een serie van kijkjes in land en leven.
Daar was vlak tegenover de deur Willem Maris met zijn Eenden, donsblank in de trillende zonneatmosfeer van den slootkant, pluizend hun veeren; daarnaast de twee kleine Jaap Marissen, minder in het oog vallend, maar zoo voornaam, - In de duinen, met zijn hooggelegen dorp, waarvan het karakteristiek silhouet van torens en molens op den horizont uitgesneden is, - die zand-grijzen en -gelen en lichte groenen, hier en daar beplekt van pannenrood, onder die hooge parel-grijze lucht; - zijn November-avond, als onder den grijs-bruinen hemel, zwoel en zwaar van storm en regen, de lantaarnlichtjes beginnen te pinken; - hoe voelde ik het sober-blonde van die duinkleuren en het sopperige van den laten herfstdag! - Die kostelijke Gabriël, altijd zoo blank, met zijn Schoven, ros van goud in het rijpe zonnelicht. Een breede weg gaat dwars door de stoppelvelden naar den verren horizont, - hoe grootsch is dat wijde, vlakke land, onder den onmetelijken koepel van den hemel!
O, heel dat goede land is daar, met zijn vette groen, zijn zilveren plassen, zijn waterluchten. De Zwart z'n Zandschuit, met het zware grasgroen tegen het hemelblauwe water, Bastert's Dorp aan de vaart, waar de blanktintelende wolkgevaarten langzaam over den zilveren spiegel drijven, nog twee kleine dingjes van De Zwart, een Polderlandschapje, en een Melkuur, waarin de boer met zijn blauwe kiel zoo kostelijk doel tegen de rood-en-witte flank van de koe. Ook de zandhoek is daar. Willem Roelofs heeft er naast zijn vruchtbaargroen Abcoude een soberkleurig Drentsch dorp; - M. Boks een juweeltje van fijngetroffen harmonie: Schapen in de duinen.
Van interieuren is er Hart Nibbrig's Larensch interieur, nog in een potige, impressionistische manier gedaan, van Kever een werkje, waarin een kalkmuurtje en tegeltjes, prachtig van stof, van De Zwart een binnenhuisje bij de lamp, wat zwaar, maar intiem en gezellig.
En het trof me weer, hoe al die Nederlanders zijn als hun voorgangers, van de van Eyck's tot den Delftschen Vermeer en Pieter de Hooghe toe, al hun artistieke voorouders, - met hun hartstocht voor kleur en licht, hun innige liefde voor de geziene dingen, hun goeden eenvoud en hun conscientieusheid. Hoe ze nooit bluffen of geuren, zich niet vergapen aan vreemde modes, nooit iets aannemen, zonder het zich geheel eigen te maken en het op eigen wijze te verwerken. Er mogen er zijn, die naar den vreemde gaan, hun manier van zien en werken blijft dezelfde. - Daar is Bauer met een groote teekening, Delhi in een kleur of drie. Van onder een roode spitsbogige poortopening een kijk op de blanke, bezonde moskee tegen de Oostersch-blauwe lucht. Zeker, in het losse spel van zijn vlotte lijnen, in het indistincte van zijn poederige atmosfeer is iets exotisch, maar niet meer dan in Rembrandt, het groote voorbeeld van zijn techniek, die geen voet buiten zijn land gezet had. De Bock heeft er een vroeg werk, Barbizon, - de zoom van het bosch van Fontainebleau in avondstemming. Rechts is de sombere, zwijgende boschgevel, waarvoor een eenzame, halfdoode boom, zooals men er aan dien woesten, door bliksem geteisterden boschrand zoovele aantreft, zijn naakte takken in de lucht steekt. Maar het is dezelfde techniek, - merkwaardig weinig veranderd, wat zwaarder toen misschien, - als van zijn Geldersche landschappen van nu, diezelfde breede, vaste vlakken tegen elkander met hier en daar een veeg van een toevallig lichtje of kleurtje. De prachtige Japansche vrouw van dien door-en-door Hollander Breitner, zij met haar bebloemde witte satijn tegen het terra-cotta-roode tapijt, wel, niets van Chinoiserie steekt daarin; - het is niet meer dan een stilleven van kostbare rijkkleurige stoffen. Alleen dat vroege werkje van Jozef Israëls, het Badende meisje, heeft iets vreemds; - dat zware boomgroen en dat zwoele blauw
van de lucht heeft, dunkt me, iets on-Hollandsch.
Voor het laatst bewaarde ik M. Maris' Petites amies. Een lief, droomerig dingje
| |
| |
als met groote kinderoogen gezien. Hoe teer dat groepje: de groote zus, die het kleintje op de wankele beentjes houdt. En het geitje met de houten pootjes en den vierkanten rug, het klaaglijk blaatkopje over het hek naar het kleine kindje gestrekt. De zon strijkt met schuine stralen over z'n witten rug en over het puntig gras, waarvan de halmen als lancetten blinken. Alleen iemand met een kinderverbeelding kan aan zoo'n tooneeltje zulk een intensiteit en belangrijkheid geven.
Haast zou ik het eenige stilleven vergeten, Vincent's Aardappelen in blauw pluche! Pikant idee, die ruwe, kaneelkleurige kleiknollen in die zachtzijden stof te steken, - maar welk een voorname harmonie, die twee groote, eenvoudige kleuren tegen elkander!
Er waren een paar vreemden onder hen, twee Fantin-Latours, waarvan éen een prachtig naakt, en een Shannon, - maar zoo exclusief een gezelschap als deze Hollanders zijn, men heeft ze weg moeten nemen, zij vloekten in hun omgeving. En dit is juist de reden, waarom ik vrees, dat onze Hollandsche meesters weinig begrepen zullen worden. Zij doen zoo weinig voor, er is zoo weinig ostentatie in hen. Een koetje, een wei, een eindelooze lucht, een niets! Kan men hopen, dat een vreemdeling zulke fijne stemmingsbeeldjes zal verstaan? Zal hij niet even rondkijken en, niets ziende dat zijn aandacht onmiddellijk trekt, met een schouderophalen eraan voorbijgaan?
Wenckebach's fijngeteekende prenten van stille Amsterdamsche hoekjes behooren eigenlijk niet tot de expositie, maar zij doen zoo voornaam in hun eikenhouten lijsten, met een stukje ivoor ingelegd, dat ik ze niet mag vergeten. - Dat de zoo erg-Hollandsche Markers en Vollenhovers van Cassiers als reclame in de winkelkast staan, spreekt van zelf.
De inrichting van het magazijn, waar Amstelhoek's stoere en soliede meubelen en kostelijk aardewerk zijn uitgestald, is even voornaam als van het zaaltje. De fijne grijzen en bruinen van blank of even-gebeitst eikenhout, de sobere kleuren van het aardewerk, een enkel lapje batik tegen het grijze fluweel, waarmee de muren behangen zijn. Er is een kleine eetkamer in blank eiken, met een grooten schoorsteen en een venster met vele luiken, en allerlei koperen gerei, alles prachtig van doelmatigheid en afwerking, - maar men kent het werk van Amstelhoek en het was mijn bedoeling niet er thans over uit te weiden. Alleen, het is ook alweer curieus, dat de moderne Hollandsche gebruiksvoorwerpen zoo iets eigens hebben, (het goede werk wel te verstaan) en dat er van het moderne-lijnengedoe zoo weinig te bespeuren is. Als men daartegenover ziet, hoe in buitenlandsch werk het principe van doelmatigheid en constructiviteit verloochend wordt, hoe alles overwoekerd wordt door een soort van krankzinnig-geworden rococo, slappe en nietszeggende krullen, hoe de soliditeit opgeofferd wordt aan een absurde elegantie!
Of ook deze eenvoud aan vele vreemdelingen niet een weinig nuchter en onnoozel moet voorkomen? Hoe het zij, men moet, dunkt me, wel getroffen, worden door de voorname harmonie van het geheel, door de eenheid van gedachte die alles beheerscht, dat is de voorwerpen te maken eenvoudig en bruikbaar, ze niet met ornament te overstrooien, maar ze door lijn en kleur zelf ornament te laten zijn.
R.J.
Parijs, 7 December.
| |
Uit Rotterdam
Werk van Emiel Claus in den Rotterdamschen kunstkring van 23 november tot 14 december 1902
Wij vermeenen dat het de eerste maal is dat in Noord-Nederland een speciaal-tentoonstelling is van dit werk. Geëerd en gezocht als Claus' is in den vreemde, is het hier slechts sporadisch dat men doeken van dezen Vlaming ziet. En wanneer men de zaal met zijn schilderijen binnenkomt, dan treft ook onmiddellijk de indruk, dat men tegenover een vreemdeling staat, iemand van andere inborst als de onze; werk gemaakt in ander, dunner licht, in fijner schaduw, in andere
| |
| |
grondformatie dan de onze. Zijn palet is vele tonen hooger dan het Hollandsche en het vibreerend licht, dat in al zijn werk hangt is een licht dat het veel nevelachtiger Holland niet kent. Als zoodanig begroet Holland dezen Vlaming als een die een andere sprake spreekt, maar - evenals het Vlaamsch, schoon anders, als Nederlandsch ons verstaanbaar in de ooren klinkt, - zoo spreekt Claus' kunst, schoon een andere, eene verstaanbare taal tot ons, en zooals het Vlaamsch ons, zwaardersprekenden zoet, zacht en kinderlijk klinkt, zoo spreekt Claus' werk in zijn lichte zonnigheid een taal die ons wonder helder en blijmoedig aandoet. Claus heeft met zijn tintelend zonlicht stormenderhand harten veroverd; langs de wanden van de eenvoudige zaal is het één feest van spelend zonlicht.
Daar waar een ijle nevel het licht zeeft, bereikt Claus iets zeer fijns en aetherisch Aan de boorden van de Leie en Morgen zijn specimen daarvan. In het eerste is de gamma zeer fijn, door dunne waterdampen hangend boven het bekoorlijk riviertje, hoog is de horizon. In Morgen is ook een wedergave van nevelig licht, voortdurend wint dit schilderij en telkenmale komt men tot de erkenning dat Claus een knap werkman, een knap ziener is. Het teere moment in die fijne athmospheer maakt dit schilderij tot een werk van mooie stemming en knap kunnen. Zoo ook is de Maanopkomst een doek dat trekt en boeit door waarheid en eenvoud.
Er is hier met sobere compositie en algeheele afwezigheid van effectbejag iets zeer moois bereikt.
De techniek van Claus is betrekkelijk zeer eenvoudig en een die geheel meewerkt om tot het effect te komen dat hij wenscht. De kleine penseelzetjes tegen elkaar, elk op zichzelf staande, geven een speling en tinteling die, wanneer de verven meer gemengd en vlakker behandeld waren, niet zoo spoedig bereikt zouden zijn. Deze wijze van werken behoudt in de uitkomst iets brillants, iets levendigs.
Claus die de dartelende lichtstralen door het gebladerte vallend als ontdekte, die graag de grillige schaduwen weergeeft die de boomen tegen muurvlakten en zandige gronden werpen, komt herhaaldelijk op dit onderwerp terug. Telkens keert weer het motief van vriendelijke boerenwoning, vroolijk wit of roze getint, volgeplekt met zonnige licht- en doorschijnende schaduwplekken in ongedecideerde vorm. Die doeken kenmerken als het ware Claus' kunst. Lente is een dergelijk effect op kinderkopje met als achtergrond een zonnige boerenerf; het is een der meest opgevoerde werken van deze expositie. Er is iets frisch en vroolijks, iets dartelend en levendigs in die willekeurige schaduwen en lichtspelingen, het is volle zomer, volle, warme vroolijkheid op Claus' doeken. Verscheiden er van zijn uit zijn eigen omgeving; zijn eigen huis en erf zijn op deze tentoonstelling: zijn huis en tuin op zonnigen sneeuwdag, het water, de laan die langs zijn grondgebied gaan, de mooie, vriendelijke Leie waarin de koeien zich spiegelen of de eenden liggen in den zonneschijn, het is alles uit zijn onmiddelijke omgeving en alles inspireerde hem wanneer de zon het belichtte. Enkele malen lijkt ons het lichteffect te cru, te oogverblindend, wij o.i. geven die effecten gaarne voor de meer sobere en gereserveerde; en nog eens in den Boomgaard in Vlaanderen in Klaverveld in Hooitijd is de knappe artiest aan het woord, vooral het eerste zeer groote doek is verbazend knap. In Claus' werk voelt men steeds de kunstenaar die hard werkt omdat hij graag werkt, die steeds op nieuw en met hartstocht en groote liefde weergeeft wat hem boeit. Hij heeft innige vreugde bij het aanschouwen en innige vreugd bij het weergeven, zoo kaatst zijn werk bij ons terug een indruk van tintelende vroolijkheid waarachter verborgen is: de ernstige kunstenaar die zich rekenschap geeft, die doel treft en raakt, niet in oppervlakkige toevalligheid, maar na
jaren van grondige studie en nog grondiger denken.
P.
|
|