Onze Kunst. Jaargang 2
(1903)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Hollandsche gebruikskunst
| |
[pagina 20]
| |
scheidende kritiek gevonden, wat ons niet mag beletten zèlf zoo onbevooroordeeld mogelijk te blijven rondzien. Daartoe geven de in de maand November te Amsterdam gehouden tentoonstellingen van Arts and Crafts in 't gebouw van de maatschappij tot Bevordering van Bouwkunst, de Woning in 't Odeon en de permanente tentoonstelling in de lokaliteiten van 't Binnenhuis een buitengewoon gunstige gelegenheid. Van het Rokin naar 't Singel en vandaar naar de Marnixstraat wandelend, verschaft men zich een algemeen overzicht en komt tot resultaten, die van de buitenlandsche beoordeeling in meer dan één opzicht afwijken. Zoowel 't Binnenhuis als Arts and Crafts en de Woning exposeeren: enkele meubels, geheele ameublementen, metaalwerk en versierde stoffen, terwijl het eerste bovendien aardewerk van de fabriek Amstelhoek te zien geeft. - De richting van 't Binnenhuis is betrekkelijk stabiel; 't programma is ongewijzigd: de vervaardiging van mooie gebruiksdingen door juiste keuze van materiaal, 't vermijden van overbodige versiering, zuiverheid en oprechtheid in de constructie en de afwerking. Over 't algemeen kan men zeggen, dat het tegenwoordig geëtaleerde aan die zelfgestelde eischen voldoet, ja dat er zelfs in vele opzichten een vooruitgang is te bespeuren wat de bruikbaarheid en de uitvoering der tentoongestelde voorwerpen betreft. Er is degelijkheid in die rechtlijnige kasten, in hun breeden stand op de als pooten doorloopende hoekstijlen, in die simpele kastdeurtjes die nooit meer dan de nóódige profielen vertoonen en de verhoudingen van hoogte en breedte pleiten voor een ernstig en systematisch zoeken. Datzelfde geldt van stoelen en tafels; breede vlakken van mooi behandeld hout, stevig staan, gladde zuivere omtrek en bruikbaarheid door juiste maten en practische bekleeding. Begonnen met het strikt noodzakelijke, om zoo te zeggen bij den oervorm der dingen, is er door probeeren en weer probeeren voor sommige meubels, als bv. de stoel, een bevredigende oplossing gevonden. De crapeauds van Jac. van den Bosch en de lichtere armstoeltjes van Berlage zitten werkelijk zoo prettig als men wenschen kan. Er valt dus zooiets als een geleidelijke ontwikkeling van den ‘Binnenhuisstoel’ te constateeren, die zeker nog beter resultaten had gehad, als één model langzaam gecorrigeerd, en niet telkens nieuwe van meet af aan beproefd waren; wat natuurlijk voor het variatielievend publiek noodzakelijk was. Meer dan eenige andere is de gebruikskunst van ervaring en traditie afhankelijk en ik denk altijd aan dat grappige verhaal van Lichtwark in een van zijn causeries, waar hij opgetogen over de | |
[pagina 21]
| |
gemakkelijkheid van een stoel in de eetkamer van een Hamburgsch huis, van de familie hoort, dat de grootvader wel 8 modellen had afgekeurd, vóór dat het meubel naar zijn zin was. JAN NAGELVOORT: Salonmeubelen, ('t Binnenhuis).
- Zelfs 't scherpste overleg a priori helpt niet; men moet ondervinden. - Ik heb menschen hooren beweren, dat de gemakkelijke leuningstoel in Engeland reeds lang bestaat; men behoeft maar na te volgen om zich alle moeite te besparen! Ja, maar men vergete niet, dat de moderne easy-chair ten bate van het gemakkelijk zitten of half liggen, alle vaste vormen heeft verloren, niets anders meer is dan een logge, leeren bak, een kussengezwel, heengegroeid, opgepoft om wieweet wat voor houten ongerechtigheden. Het verbinden van een houten toestel met de elastische kussens, zóó dat het geheel er presentabel uitziet, is een lastig probleem en ik ga zoowaar gelooven dat het in Holland zal worden opgelost. Daartegenover staat, dat het programma op andere punten weleens al te bekrompen is volgehouden en tot misvattingen heeft geleid. Bv. wat aangaat het altijd eerlijk zijn in de constructie. Ik kan mij voorstellen, dat de stoppennen, waarmee de ineengevoegde deelen worden vastgehouden, oorspronkelijk een origineele en tevens eerlijke versiering waren. Men maakte ze van ebbenhout en zoo stonden de ronde zwarte puntjes, op de juiste plaats aangebracht, logisch en pikant tegelijk tegen de lichtere houtsoort aan. Maar zooals het meer gaat, een juist principe is taai en wordt licht een stokpaardje. Of de zwarte schijfjes, die soms zelfs hinderlijk de aandacht van den grooten bouw | |
[pagina 22]
| |
van het meubel afleiden, nog wel altijd op plaatsen zitten waar de stoppennen onmisbaar zijn en of men die niet soms van minder in 't oogloopend materiaal diende te nemen, geef ik ter overweging, al vermoed ik, dat de vervaardigers dit zelf al hebben ingezien. JAC. VAN DEN BOSCH: Salonkast, ('t Binnenhuis).
Met alle logica hangt zekere nuchterheid samen, die kans heeft in dorre fantasieloosheid te ontaarden; ook dat heb ik weleens gevoeld bij de meubels van Berlage, Jac. van den Bosch en Nagelvoort. Ik eisch geen exuberante verbeelding, die in 't buitenland tot de ploertigste materiaalverkrachting geleid heeft, maar die onuitputtelijke vindingrijkheid, die als van zelf de eene goede oplossing na de andere doet geboren worden. Zoo gaan de ‘kasten’ mij weleens vervelen, omdat er maar twee mogelijkheden schijnen te bestaan ze te dekken. 't Is als stond er ergens geschreven: ‘Een kast is een ding tusschen vier hoekstijlen, tevens de pooten, en gedekt als volgt: a. Met een naar voren en opzij vooruitstekende, horizontale plank. b. Met een horizontale plank, besloten tusschen de vier hoekstijlen, die er als stompe paaltjes bovenuit steken.’ Beide oplossingen zijn zuiver. Men maskeert niets; maar beide oplossingen zijn me op den duur toch wat primitief, hetgeen er niet op verbetert al snijdt men wat ornament in de koppen van de onder b genoemde paaltjes. Ik vind er niet volledig in uitgedrukt, wat ik van de afsluiting van een meubel naar boven toe verwacht. Bij a mis ik het verband, den overgang tusschen de romp van de kast en het dekblad, bij b de vaste geslotenheid, die een horizontale krachtig- | |
[pagina 23]
| |
onderschaduwde lijn vermagte suggereeren. JAC. VAN DEN BOSCH: Gesmeed ijzeren Haard ('t Binnenhuis).
Evenals de stoppennen zijn ook de tallooze wiggen, die in veel doorgestoken sporten van tafels en stoelen zijn gedreven soms overbodig voor de constructie en niet meer dan een soort van versiering. Als ze los zitten kunnen ze den gelukkigen eigenaar dezelfde genoegens bezorgen als vroeger de wonderlijke knopjes in den vorm van urnen, bekers, balletjes en uien, die onze oude meubelwinkel-prullen al waggelend en rammelend heetten te verfraaien. Maar dit alles zijn slechts kleine gebreken, gemakkelijk te overwinnen wanneer ze eens zijn ingezien en we den tijd te boven komen, dat het constructieve versierings-element een propaganda-kwestie was tegen de plak- en knoeiwaar der officieele magazijnen. Met genoegen zagen we de rustige slaapkamer naar Berlage's teekening. Het deftige eikenhout met kleine roode laksterretjes spaarzaam versierd steunt daar de monumentaliteit der krachtige vormen en de waschtafel met het frissche witte blad is in weerwil van de robuste details zonder plompheid. Dat de scherpe hoeken en kanten, die de architect-Berlage ook vaak zijn meubels geeft, prettig in 't gebruik zijn, geloof ik niet. De oude kwestie of wel gebouwen en meubels door dezelfde menschen moeten ontworpen, wil ik hier, bij allen eerbied voor Berlage's smaak en werkkracht, even aanstippen. Nieuw en bekoorlijk van kleur was de slaapkamer-inrichting in eschdoorn naar ontwerp van Jan Nagelvoort. Het mooie blanke hout geeft aan het geheele vertrekje een helderheid waarin 't dunkt me aangenaam ontwaken zal zijn. Alleen de tafel met de al te rechtvaardigstevige pooten doet lomp, iets afschuinen naar onder had geen kwaad gekund. Metalen voorwerpen theestellen, bouilloirs, inktkokers, lampen enz., zijn, sedert de vroegere medewerkers voor dit vak, waaronder zeer getalenteerde, 't Binnenhuis verlaten hebben, haast uitsluitend | |
[pagina 24]
| |
geteekend door Berlage en Jac. van den Bosch. De laatste had op dit gebied trouwens ook al vroeger enkele goede dingen geleverd. Zijn zonneschermlamp is bekend genoeg. H.P. BERLAGE Nz.: Geelkoperen Parapluiestandaard ('t Binnenhuis).
Ook in dit werk is voor de praktijk wel iets gewonnen. - De walmkapjes boven de lampen, vroeger vast en daardoor moeilijk schoon te houden, hangen nu weer naar oud gebruik los aan een haakje; ze zijn ‘gewoner’ geworden. En de kachels en haardmantels naderen tot een beter type. Aanvankelijk waren ze wat barre ijzeren potten geworden, toen men ze om te beginnen maar eens van hun opzichtigen tooi van gietijzer en nikkel ontdaan had; maar in den laatsten tijd heeft van den Bosch door een juiste combinatie van koper en zwart en blank ijzer, toegepast op een intelligent gevonden grondvorm, haardjes en kachels gebouwd waarvan een gezelligheid uitgaat, lie onze met cuivre-poli en nikkel opgesmukte haardmonteeringen al lang hadden verloren. Als voorbeeld van een werkstuk, dat nu eens in 't geheel niets gemaniereerds heeft, noem ik een parapluie-standaard naar Berlage's teekening. - Een geel-koperen klokje - aardig van lijn - is mij te krijgshaftig gepantserd voor een zoo klein en vreedzaam voorwerp. In het aardewerk blijft veel variatie en ook wel vooruitgang. De glazuren en het émail worden voller, de kleuren nobeler, de ornamentiek houdt zich goed en sluit zich bescheiden, zonder naturalistische bestanddeelen aan bij den vorm van het gerij. Wel zou men graag eens een enkelen keer den forschen durf van een krachtiger talent willen zien. Wat zouden we genieten van iemand, die als sommige oud-Delftsche plateelschilders met de punt van zijn licht gehanteerd penseel, vast en fijntjes, een gemakkelijker vloeiend ornament op die schotels en vazen wist te vleien. Want bij allen smaak die men moet bewonderen, bij alle ingetogenheid en accuratesse, spreekt er toch uit dit goed niet meer die vreugde als uit zooveel oude faience. Deze serieus-droogjes gelijnde figuren, zijn toch eigenlijk voor aardewerk te strak gebleven; men zou veeleer meenen, dat ze oorspronkelijk met de vinnige | |
[pagina 25]
| |
trekpen langs een stalen lineaal op 't dorre papier waren getrokken. W. PENAAT: Buffet, (De Woning).
Maar laten we maar heel blij zijn, dat 't zóóver is, dat we van de ‘blommen’ waarmee alles beklad werd, af zijn en dat we niet meer zijn genoodzaakt onze goedkoopere potten en vazen voor dagelijksch gebruik uit de miserabele sorteering der binnen- en buitenlandsche faux-luxe industrie te kiezen. In elk geval heeft de fabriek Amstelhoek een stuw in de goede richting gegeven, en bij de beoordeeling moet wel worden bedacht, dat de ceramiek niet in dezelfde mate als verscheiden andere technieken in de macht der uitvoerders ligt, dat hier een eeuwenlange empirie de eenige waarborg voor goede uitkomsten schijnt te zijn. We staan pas aan 't begin na eene lange periode, die onze tradities heeft afgebroken en 't is niet te verwonderen dat een simpel, groen Chineesch gemberpotje voor eenige stuivers, van kleur en glazuur nog altijd hooger staat dan al onze waar. 't Best van de Amstelhoek-productie leek mij 't witte goed waar de tengere ornamentjes van groen en bleek-oranje bepaald gedistingueerd staan tegen 't malsche roomwit van de stof. W. PENAAT: Buffet, détail. (De Woning).
De batiks en drukjes op katoen en andere stoffen zeggen ons niets nieuws; maar de blije kleurtjes waarmêe Mej. Leur haar zijden kussentjes borduurt in de open teekening die deze techniek vergt, zijn opmerkelijk, daar ze afwijken van conventioneel-moderne kleur-samenstellingen. | |
[pagina 26]
| |
Niemand kan zeggen, dat 't werk op de tentoonstelling van de Woning in 't slecht verlichte Odeonzaaltje tegen het hierboven besprokene in contrast staat. Men ziet wel degelijk, dat de mannen van de ‘Binnenhuis-Sezession’ zooals de nieuwe vennootschap in Duitschland al genoemd is, dezelfden zijn die de nader omschreven tradities van 't Binnenhuis hebben helpen vormen. Hun richting is in hoofdzaak parallel gebleven; maar er is toch wel verschil. Mijn algemeene indruk is deze: In de meubels van Penaat en Moll is een streven naar eleganter verhoudingen. Tegen de wel eens gewilde barheid in de massieve makelij van 't Binnenhuis staat hier een meer studieus afmaken en vijlen van geheel en onderdeelen. Als direct voorbeeld dient mij een dressoirtje van Penaat met een goede oplossing van 't boven aangeduide probleem der afsluiting. Door de oorspronkelijke gegevens verder uit te werken is hier, zonder de oude lijmrommel, toch een gave overgang tusschen kast en plint verkregen. Dat moge iets duurder van bewerking zijn, de constructie is zoo eenvoudig, dat een eenmaal bestaand model voor vermenigvuldiging vatbaar en wellicht fabrikatief uitvoerbaar zou zijn. Ook een mahoniehouten stel stoelen en een tafel zijn mij belangrijk omdat er beter dan in de meeste Binnenhuis-meubels in is te onderkennen de samenhang met het bewegelijke moderne leven, dat zich tegen het machtig vierkante niet voelt opgewassen. Ik kan hier niet elk stuk afzonderlijk bespreken, maar ik wil toch nog even wijzen op een gemakkelijken leunstoel - eikenhout met goudgeel trijp - en op een crapeaud met hooge leuning, al beantwoordt die in zijn grootvaderlijke allure meer aan onze aesthetische verlangens dan aan de toch niet minder rechtmatige van onzen rug. Niet ongemakkelijk, maar nog lang niet zóó, dat het teekenende woord ‘luierstoel’ te pas zou komen. Tegen hooge, overtrokken stoelruggen heb ik bovendien een bezwaar. Zal niet de verfoeilijke antimacassar weer noodig worden, tenzij er iets wordt uitgevonden om het stuk, waartegen de vlekkende achterhoofden rusten, telkens te verwisselen en te reinigen? Ook de Woning heeft de stoppennen niet afgezworen, maar gebruikt ze soms totaal als ornament. Door het wisselen van het aantal boven en beneden aan een zelfde velling weet iedereen, dat hier niet veel anders dan een inlegwerkje wordt bedoeld. Interessant is vooral de collectie metaalwerk van Jan Eisenlöffel. Hij komt met dingen van dagelijksch gebruik voor den dag; koffie- en theestellen, bouilloirs etc., maar ook met een mooie, kleine vitrine, waarin op wit fluweel een kostelijke verzameling van allerlei sieraad is uitgestald; - gespen en spangen, colliers, ringen en armbanden, haarspelden en stokknoppen.- Het uitgangspunt is ook hier geen ander, dan voor al het overige | |
[pagina 27]
| |
werk. Zoo sober mogelijk; wat de edele grondstof zelf doet, kan de goudsmid door veel bewerking hoogstens bederven. JAN EISENLOEFFEL: Juweelen, (De Woning).
De gehamerde zilveren en gouden gespplaatjes met een enkelen amethyst of topaas, met wat émail versierd, doen zoo natuurlijk en prettig aan, hecht als ze zijn en wel in staat om twee weerspannige einden van een ceintuur of twee zware slippen van een cape bijeen te houden, dat ik een vrouw liever daarmede wil gedecoreerd zien, dan met de wonderlijk ingewikkelde bijou's van een Lalique. Er is iets barbaarsch in dezen tooi en men kan wel zien waar Eisenlöffel geleerd heeft, en dat hij van de praehistorische spiralen en | |
[pagina 28]
| |
gebogen spelden en van de schatten uit Mykene meer heeft afgezien, dan van de Gothische gildeketens of de overladen broches en agraffen van de Rudolfijnsche periode in Oostenrijk. Toch heeft hij in de meeste gevallen imitatie vermeden en belooft deze eerste proef nog veel goeds. Vergelijkt men zijn werk met dat van buitenlandsche kunstenaars als Morave, die getracht heeft Egyptische motieven voor onze hedendaagsche schoonen om te werken, dan treft bij Eisenlöffel de fijnere smaak, die hem weerhield zijn sieraden zoo pronkend groot te maken. Is de parure iets anders, dan een accent? Mag ze ooit domineeren? Waarom ook in de decadentecultuur van het late Egypte gezocht? Eisenlöffel's idee is zeker zuiverder en een Hollandsche vrees voor alle uiterlijk vertoon heeft hem hier op de goede baan gehouden. Niet altijd zoo goed als vroeger, toen hij aan de firma Hoeker verbonden was, vind ik het émail op de verschillende stukken (ongelijke oppervlakken, blaasjes enz.), maar de ivoren knop van een cachet draagt een ornament in deze techniek, van koninklijke kleur en gave pâte. Kostbare steenen heeft hij weinig gebruikt, al zou er een heel enkelen keer met den dieperen gloed van een robijn, en het raadselachtig-groene vuur van een smaragd een hooger effect bereikt zijn, dan met cornalijn of turkooizen. Maar dat is ten slotte ook eene geldkwestie. Brillanten zijn vermeden en ik mis ze niet. De belachelijke parvenu-mode heeft zich van dezen steen meester gemaakt, niet om de schoonheid doch om de duurte Het eigenlijke mooi van den witten steen kennen wij niet meer. Het geheim van deze gestolde druppels zonlicht weten alleen de Indiers nog, die er geen diamantindustrie op nahouden; facetteeren maakt schitterend, maar klaterig en koud. De inzending van goedkoop metaalwerk is minstens even belangrijk als dit luxekastje; ook hier is de oude samenhang met 't Binnenhuis, waarvoor Eisenlöffel veel heeft ontworpen, duidelijk, maar ik vind de vormen nu nog organieker. De tuiten groeien nog beter uit de wijde buik van waterketels en trekpotten, de koffiekan - een heele machine - heeft zelfs een dragelijke gedaante gekregen en in de onderstellen en komfoortjes is het lastige wankelen overwonnen. Ook de voorwerpen van nieuw-zilver, aan wier onvermijdelijk gewaande afschuwelijkheid de wereld al begon te wennen, zijn er op vooruitgegaan, vooral de bouilloir is een trouvaille. De uitvoering is ook hier weleens ongelijk men ziet, dat de Woning nog niet over geoefende werklieden beschikt, maar dat is niet onoverkomelijk, al blijft het te betreuren, dat twee lichamen, die hetzelfde willen, voortaan om bezwaren van mercantielen aard zijn gescheiden en beide die versnippering wellicht tot nadeel zullen ondervinden. Maar het is niet mijn zaak hier te beoordeelen, wat in wijderen | |
[pagina 29]
| |
zin een uitvloeisel is van onze verkeerde oeconomische toestanden, evenmin als ik mij bevoegd voel om te voorspellen, of de Woning het met de billijke prijzen zal kunnen volhouden. De verbetering van het machine-werk ligt op den weg van haar medewerkers. JAN EISENLOEFFEL: Juweelen, (De Woning).
Onder de gedrukte en gebatikte stoffen van Mevrouw Lebeau-Leverington, Chr. Lebeau en Mesquita is veel goeds. Waarom zou men met smaak en liefde niet iets moois kunnen maken in een beproefd procédé, en waarom zou men zich de weelde niet veroorloven die mooie lapjes in de kamer te hebben? Maar van een ander plan af is de batik-klein-industrie te ver- | |
[pagina 30]
| |
oordeelen; ze past niet in den geest van onzen tijd. Met één bekwaam chef in de ververij van een groote textielfabriek zouden wij meer gebaat zijn en de talentvolle patroonteekenaar, die tevens wever is, en ons door zijn invloed en werkkracht van veel leelijks zou afhelpen, laat nog op zich wachten. Ik geloof, dat de te vroeg gestorven Duco Crop nog de beste plannen had. De machine-verachting is te eenen male mis en noch het batikken noch de handweefstoel noch de druk met kleine samengepaste blokjes zullen aan de textielindustrie teruggeven, wat zij in de negentiende eeuw verloren heeft: stijl, dat is de eenheid met de overige kunst- en levensuitingen van onzen tijd. Daarom kunnen we in dit werk niet anders dan aardige, soms wel precieuse handwerkjes zien, voorbijgaande luxe-verschijnselen, die als zoodanig ontegenzeggelijk hoog staan, al blijft mij een oude sarong of slendang honderdmaal liever. Met deze gedachten de tentoonstelling van Arts and Crafts binnenstappend, in het hoofd nog den nagalm van de waardeerende woorden der buitenlandsche pers, kan het niet anders dan leelijk tegenvallen. Hoe is het mogelijk, vraagt men zich af, dat al deze dingen eendrachtiglijk, naast het toch serieuse werk van de hierboven genoemde zoekers, is afgebeeld en beschreven in de meeste Europeesche vakbladen? Is hier nu de ernst naar het stokje verhuisd, waarheen vroeger de gekheid werd verwezen? Of wat dunkt u van een rustbank met drie halfronde spiegeltjes in het achterschot? Is dat om de vriendelijk ontvangen gasten ook van achteren te bespieden? En wat moet ik gelooven van dat geel-koperen klokje, dat wel een gestyleerde kattekop op een zeer langen hals lijkt? - Iets als de Riesenkater van koningin Victoria, dien Th. Th. Heine eens zoo nachtmerrieachtig op het titelblad van den Simplicissimus teekende! Een andere pendule van rood-koper is gevormd als eene ovale doos, dwars op twee kromme voeten geplaatst, die op hun beurt staan op een laag uitgezakten pudding van koper. Wat kan hier de inspiratie gegeven hebben? Een zeemonster? Och had ik mijn zoologie maar niet zoo schandelijk verwaarloosd! Neen, ik wil rechtvaardig zijn en heb geen enkele reden tot overdrijven, maar dit is heusch niet te verdedigen. Ik heb bij nauwkeurig onderzoek, behalve de bekende batiks, niets gevonden, waarbij men behoefde te weifelen. Vaak was de vorm wel niet nieuw, maar de inrichting onpractisch, zooals bij de bouilloirs en trekpotten met gegoten koperen ooren, waaraan de hengsels zoo dicht boven het deksel zitten, dat men ze niet kan aanvatten zonder zich te branden en zijne vingers te klemmen. Soms zijn de vormen ook wél nieuw, maar dan zoo avontuurlijk, dat men ze eerder in een panopticum dan in eene woonkamer ver- | |
[pagina 31]
| |
wachten zou. Ik herinner mij een geel-koperen kroon, die aan het geraamte van de bekende, opvouwbare Elzevier-globe deed denken. Joh. Thorn Prikker: Gebatikte Boekband, (Arts & Crafts).
Andere dingen hebben het bepaald van de ‘van de Velde-manier’ te pakken gekregen; op het eerste gezicht meent men ze te kennen, maar eigenlijk lijkt het er toch maar zoowat op. En de stoelen en tafels zijn ook al niet anders; excentriek, bizar, gezocht. Een ameublement van rechte stoelen en een tafel, is versierd (?) met zooveel ebbenhout-inlegwerk en zooveel onnoodige spijltjes tusschen sporten en zitting, dat het nu juist niet voor de gezondheid pleit, die volgens den heer F. Netscher - in een reclame-brochuurtje - eigen zou zijn aan al het werk uit de ateliers van Arts and Crafts. Neen, gezond is dit werk zeker niet en chic is het ook niet, want daarvoor zijn die meubels te houterig in elkaar gezet. Een schrijftafel in een bocht gebouwd, - niet onpractisch, maar ook niet origineel, - bestaat aan den voorkant uit latjes en plankjes, zóó schraal en bot tegen elkaar geplakt, als kwam het materiaal pas van de houtschuur onzer jeugdige timmermansproeven, het sigarenkistje. En aan een damesbureautje zijn de bekende slappe S-lijnen zóózeer hoofdzaak, dat de meest welwillende kritiek niet zal beweren, hieraan nog een zweempje van het eigendommelijk Hollandsche te kunnen vinden. Ik wil best gelooven, wat de firma in de brochure met vette letters drukt, dat er Hollandsche werklieden, Hollandsche teekenaars, Hollandsche rijksdaalders bij de fabriek in gebruik zijn; maar dat de voortbrengselen een Hollandsch karakter dragen meen ik ten stelligste te moeten ontkennen. Hollandsche strengheid en eenvoud, kortom de ras-eigenschappen zijn hier niet. Men versta mij wel: ik oordeel natuurlijk alleen over wat ik hier zie, niet over hetgeen de firma zou kunnen maken en wat er op het oogenblik wellicht in den Haag staat. Iets minder aanstellerig is een haardmantel van rood- en geelkoper (op elkaar geklonken is dit juist geen mooie combinatie); maar | |
[pagina 32]
| |
waarom men de smerige vulkachel door wijde, blankijzeren tralies heen moet zien staan, begrijp ik niet; een minder kostbaar ‘à-jour’, had betere diensten gedaan. Als ik het wel heb is er bij de geheele onderneming eene vergissing; men heeft gemeend, dat er tusschen den ‘van de Velde-stijl’ en onze Hollandsche neigingen voor stemmigheid een compromis te sluiten was, maar dat is averechts uitgekomen. Zelfs de batiks, waarvoor Joh. Thorn Prikker veel gedaan heeft en die soms door de keus der stoffen en de kleur eene fijnen, vrouwelijken smaak verraden, zijn rumoerig van ornament. Onwillekeurig denkt men aan dat brani-type van een koetsier, waarover Münchhausen opsneed, en die volgens hem, of het zoo maar niets was, het geheele dessin van het Engelsche wapen met de lange snoer van zijn zweep in de lucht klapte; zóó gecompliceerd als die touwkronkels zijn de vliegende lijnen van deze patronen. Maar het is al genoeg. Mijn doel is hier niet om amusante vergelijkingen te zoeken; in den grond vind ik het geval verre van vermakelijk en het feit, dat er een betrekkelijk groot publiek mede tevreden is, leidt er waarlijk niet toe om met blijmoedig vertrouwen de toekomst in te gaan. Tegen een beweging, die van 't Binnenhuis en de Woning uitgaat, tot stand gekomen door het initiatief van de krachtige mannen, die in spijt van het geschetter van zeer velen 't Binnenhuis hebben opgericht, tegen dien krachtigen aanloop, werken ondernemingen als Arts and Crafts met hun gevaarlijken invloed op het radelooze publiek als een remtoestel. Of de bedoelingen oorspronkelijk zuiver, maar de krachten daarmede niet in overeenstemming waren, òf dat het van het begin af in den commerciëelen opzet van de zaak lag, meer rekening te houden met den bedorven smaak van een lichtgeloovig publiek dan met strenge beginselen, dat alles zal ik niet beslissen. Wel docht mij, dat ik bij vroegere bezoeken aan de magazijnen in den Haag minder onverkwikkelijke indrukken had opgedaan. Hoe dit ook zij, op het oogenblik maken de drie tentoonstellingen een scherpe onderscheiding noodzakelijk. W. Vogelsang. |
|