Onze Kunst. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenUit AmsterdamIsaac Israels tentoonstelling bij de firma Buffa october 1902Na een tamelijk langen tijd is er dan eindelijk weer wat meer van dezen kunstenaar te zien. Voor jaren heeft men van hem gezegd, dat hij bij buien ‘broeisch obscuur’ placht te zijn en waarlijk men kan het ook nu nog niet treffender uitdrukken. Maar wat er na zulk een langen broeitijd voor den dag komt, is tenminste alleszins belangrijk genoeg om er iets over te zeggen. Wat hier bijeen hangt (een kleine 40 schilderijen en een 25tal teekeningen) is niet van één periode. Er is nogal wat van het werk dat men vroeger heeft gezien, uit den tijd toen de schilder in hetzelfde huis als Breitner zijn atelier had en ook, oppervlakkig gezien, dezelfde sujetten koos. Daar zijn weer de verflenste, slonzige meiden met hun armelijken tooi, de geplakte haren in een avontuurlijken krul op 't voorhoofd, slenterend langs de smerige straten van de regentrieste stad. Daar is een gezicht op 't Koningsplein op een grijzen dag en op de Keizersgracht bij de Westerkerk in somber winterweer. Bij alle overeenkomst mist men hier Breitners vlotten streek, zijn onverwrikbare vastheid, zijn vollen toon. Isaac Israels is in veel opzichten als schilder zijn mindere. Zijn vlakken doen soms, bij 't groezelige af door werkt als ze zijn, aan het onvatbare faire van zijn vader denken, dan weer blijft erin dien nerveuzen toets iets onbevredigds en zoekends. Maar wat in dit oude werk bewonderenswaardig is, is het leven en de beweging der figuren, die de huizen en straten slechts tot achtergrond hebben. Wel bezien schildert Israels niet eens Breitners onderwerpen al is er uiterlijke gelijkheid. Le même ‘coin de vie’ maar een gansch ander temperament. Beweging, beweging! Eén enkele schrap desnoods als er maar gang in zit, liever dan een plastisch uitbeelden en laten stilstaan. Bovendien, zijn werk moge als pikturaal gehéél niet gaaf zijn, de zaken waar 't hem om te doen is zegt hij met wreede duidelijkheid. Achter de breedgeschilderde gezichten van die fabriekmeiden speelt heel hun lage levenstragedie. Hij is psycholoog bij intuitie, men hoeft maar naar de bedorven bakkessen van zijn Rooksters te kijken; trouwens ook wat 't overige betreft een van zijn best volgehouden schilderijen, met een warm diep zwart tegen levend bleek vleesch. Alleen een enkele maal waar het haast een imitatie van Breitner lijkt en er weinig figuren op staan, zooals op het zwakke schilderij Koningsplein en een erg bruine teekening Stadsgezicht, blijft het beneden alle verwachting. En nu komt het mij voor, dat juist het gevaar van altijd ten zijnen nadeele met zulk een schilder van ras vergeleken te worden, bij zijn werk van tegenwoordig vermindert. Het schijnt wel of hij Breitner voor goed heelt willen afzweren. De donkere stad met de dreigende luchten is als vergeten. Blond zonnelicht glijdt in plekken langs de gevels en blauwgrijze stoepen, klatert op het welvende vlak van een brug, waarover het dienstmeisje in haar krakend gesteven katoentje zich rept met de boodschappenmand. | |
[pagina 146]
| |
ISAAC ISRAËLS: EIGEN PORTRET.
Talrijk zijn de groote en kleine schetsen van het strand: een warme ochtend; kinderen op ezeltjes in sukkeldraf, de kleurige jurkjes, roze en rood, of roze en wit, de roode strandhoeden fel in de zon en daarachter de drijver met zijn gebronsd jongensgezicht dat uitkomt tegen het zomerblauw van de zee. Of het zelfde geval op een zilverblanken avond; de zee bleek en kalm met één enkelen breedschuimenden golfzoom. Wel dient gezegd te worden dat na al deze magistrale schetsen, die het onderwerp van alle kanten aanpakken, eindelijk te vergeefs gewacht wordt op een rijp resultaat, op de essence van dit alles. 't Is een zoeken tot 't einde toe, wel soms een raken aan het complecte, maar zóó dat men gedwongen is mee te zoeken en te denken en men zich die rustige bevrediging voelt ontgaan, die van voldragen werken te stralen schijnt. 't Is geen wonder, dat juist deze schilder, dien de illuzie van de beweging zoo lief is, en die met wat schrappen een levend gebeuren te suggereeren vermag, vooral als teekenaar boeit. Zijn krabbels met gekleurd krijt en wat sapverf behooren tot zijn gelukkigste en meest compleete uitingen en 't is te betreuren, dat er bij deze gelegenheid zoo weinig van te zien is. - Daarentegen zijn er enkele van die olieverf-schetsen uit het Oosterpark, waarvan één met den tramkoetsier, die vrijàf heeft en nu met zijn kindje op een bank zit, al zeer pittig in elkaar is gezet. - Een teekening van een huisselijk feestje ter eere van een poppig-bruidjesachtige aannemelinge in een derde klas milieu, is van een tragi-komische kracht, dat men vluchtig aan Ibels denkt, zooals andere keeren aan Steinlen; toch zal men bezwaarlijk betwisten, dat de acteurs van Israels lugubere levenskluchten van quasi - fransche larie vrij zijn. Het kan na deze tentoonstelling wel weer lang duren vóór we opnieuw iets van den merkwaardigen schilder te zien krijgen. Wat zal het dan zijn? Zou het beeld van zijn oeuvre eens zoo gesloten worden, dat Isaac Israels inplaats van een interessant en in hooge mate getalenteerd artiest, inplaats van een soms maar al te nerveus aangelegde zoeker een groote, machtige schildersfiguur voor ons werd? Mij dunkt, iemand, die er zooveel kracht aan kan zetten om buiten een gemakkelijk maniertje te blijven, iemand, die, zonder het nog | |
[pagina 147]
| |
met zichzelf ééns te zijn, reeds zooveel schenkt, moest toch ten slotte wel koninklijker nog dan nu zijn eigen weg kunnen gaan. ISAAC ISRAËLS: EZELRIJDEN.
W. Vogelsang. October 1902. Op een tentoonstelling van Dijsselhofs nieuwste werken, bij de firma van Wisselingh hoop ik een volgende keer uitvoerig terug te komen. Van de 32 nummers is er geen enkel onbelangrijk. W.V. ISAAC ISRAËLS: STADSGEZICHT.
| |
[pagina 148]
| |
Tentoonstelling van schilderijen, pastels, litho's, teekeningen en kunstnijverheid door de dames M. de Roode-Heyermans, A. Dutilh en de heeren M. Broeckman, C. J van der Hoef en S.H. de Roos, in het Stedelijk museum te Amsterdam van 3-13 octoberEr is stellig zeer veel knaps in het werk van Mev. de Roode-Heyermans; - bedeeld met een klaarziend oog, heeft zij bovendien gevoel voor kleur en teekent zij uitmuntend Alleen betreur ik het, dat zij een enkele maal, bij sommige onderwerpen, haar kracht meer heeft trachten te zoeken in een dramatischen titel, dan wel noodig was, doch dit is dan een fout, die haar niet al te zwaar mag worden aangerekend, omdat zij, ijverig socialiste als zij is, vermoedelijk hiermede propaganda heeft willen maken. Toch dunkt hel mij goed hierop even de aandacht te vestigen, omdat, volgens mij, zeer zeker een paar teekeningen hun ontstaan eer hebben te danken aan genoemde politieke overtuiging, dan aan den artistieken drang tot scheppen. Zij is dan ook verweg het best in die vlotte krabbels en sober-uitvoerige teekeningen, waar zij uitsluitend het artistiek-geziene geeft, zonder meer, en waarlijk behoeft men van sommige werken de nadere aanduiding niet in den catalogus te zoeken, omdat het navrante van menig geval in voldoende mate naar voren treedt en tot ons spreekt. Zoo gevoelt men duidelijk, dat in die eenvoudige teekening, Diamantslijperij, het ledige lokaal met de stilstaande schijven en verlaten werktuigen, àl de misère der werkloosheid is uitgezegd, en bij de beschouwing van het Schillenmeisje, komt het pauperisme als van zelf gluren achter de cadeau-gemaakte kleêren en de versierde hoed, welke in vroeger dagen aristocratischer eigenaresse hebben gekend; zoo treedt de tragedie van het leven evenzeer op den voorgrond bij de juist-geöbserveerde kromgebogen armelijke Jodenvrouwtjes, met bezige knuistjes ijverig werkend in het Israëlitische Armenhuis, - als in de simpele schetsen der trieste krotten uit de achterbuurten van Amsterdam. Bovendien is er van deze artieste een schilderij Linnennaaisterskoöperatie, dat zeer zeker op niet alledaagsche picturale qualiteiten duidt. Ten slotte vestig ik nog even de aandacht op de, voor het meerendeel knappe, schetsen van verschillende politieke personen, als ernstige Tweede-Kamer-leden en deftige rechters, die dikwijls door haar socialistisch, artistiek temperament gezien noodwendig tot vermakelijke charges hebben moeten leiden. Ook Mejuffrouw A. Dutilh zoekt het leed van het menschelijk leven in beeld te brengen. De gave en doorwerkte lithografie van het idiote meisje Aal Kok was mij reeds van vroeger bekend, maar met de uitvoerige teekening van dit ongelukkige schepsel doet de schilderes een groote schrede voorwaarts. De expressie van het gezicht met de wezenlooze oogen is hier nog verder doorgevoerd en de afbeelding van het luguber gebaar der verwrongen handen stemt tot bewondering, terwijl de treurboomen en het crucifix op den achtergrond eer den indruk van dit macabere conterfeitsel verzwakken dan versterken. De studie Zonnebloem was mij van een Arti-tentoonstelling bekend en trok ook daar mijn aandacht. In mejuffrouw Dutilh begroeten wij evenzeer een artieste van bizondere gaven. Zij ziet scherp en indien zij haar techniek nog hooger zal weten op te voeren, mogen wij in de toekomst veel van haar verwachten. De Heer C.J. van der Hoef heeft weinig doch superieur werk tentoongesteld. Als ontwerper van veel fraai aardewerk door de fabriek ‘Amstelhoek’ in den handel gebracht, en dat in den laatsten tijd zoo zeer in trek komt, was hij mij bekend, maar van zijn beeldhouwwerk kreeg ik hier voor 't eerst proeven te zien. Het pittige in eikenhout gesneden kinderfiguurtje, zoo naief van expressie en zoo geheel vrij van alle zoetelijkheid, is een meesterstukje, terwijl de strakgemodelleerde schetsen in gips, Volendammer meisje en Drinkende jongen zelfs voor het beste werk van den beeldhouwer Zijl in dit genre niet behoeven onder te doen. | |
[pagina 149]
| |
Moge Van der Hoef spoedig zijn onmiskenbare krachten eens aan een belangrijker opgaaf in deze richting beproeven; hij beschikt over een groote technische vaardigheid, die menig ander hem zal mogen benijden. Van den Heer S.H. de Roos zag ik eenigen tijd geleden in het Panoramagebouw een paar kleur-litho's die mij zeer opmerkelijk toeschenen en die hier tot het beste behooren, dat hij laat zien: Moeder en kind (Volendam) en Sloot. Knap van teekening en goed van kleur zijn verder Slatuintjes en Frankendaal, waarin tevens stemming is. Ook als kunstnijvere komt hij hier goed voor den dag met enkele boekbanden, een boekenhanger en een tafel. Minder lof moet ik, helaas, over hebben voor het werk van den Heer Broeckman. Hij is niet oorspronkelijk en geeft hoogst-slappe quasi-imitaties van Thys Maris, maar van het dichterlijketherische dat deze schilder vermag uit te drukken, vindt men in Broeckman's werk geen zweem; terwijl enkele zijner portretten den indruk geven van sterk te zijn geïnspireerd op het werk van Jan Veth. Den welgemeenden raad zou ik hem willen geven van toch vóór alles te trachten, zichzelf te zijn. C Verster. Hilversum, October 1902. | |
Uit AntwerpenTerug bijeen’ Verlatzaal, van 6 tot 13 october 1902De voornaamste stichtende leden van den kunstkring ‘Als ik kan’,Ga naar voetnoot(1) die nog steeds bestaat, maar nu in jongere handen is overgegaan - hebben zich vereenigd onder hooger gemelde benaming, om van tijd tot tijd tentoonstellingen in te richten. Wij hebben ons natuurlijk niet af te vragen, of deze nieuwe kunstkring, die toch uit zeer uiteenloopende elementen is samengesteld, eenige reden van bestaan heeft; het past ons alleen deze eerste tentoonstelling te bespreken. Het hier aanwezige werk dan, is van erg ongelijke waarde. De degelijkste inzending is zonder twijfel die van Hendrik Luyten: drie schilderijen; - een groot stuk zonbeschenen grasland, waarop een wit-en-rosse koe, half in de schaduw, door een vrouwtje gemolken; Avondgeluiden, een rustige avondstemming, een meisje met drie koeien keeren huiswaarts over de vlakke heide, waarover een gouden straal van de dalende zon schijnt; - Herfstvlaag, een wit paard vóor een kar, op een landweg, in stille, zachte tonen gehouden, maar niet erg veel zeggend. Zeer verdienstelijk is het April-landschapje van Henry Rul - met diepe tonen in het rosse struikgewas en het stille blauwige watertje. In het jongste werk van Pros de Wit waardeeren we een streven naar vaste, soliede kleur, en krachtig lichteffect - dat wel in de goede richting ligt. Maar toch blijft er nog veel in zijn werk ontbreken. Van L. Brunin zagen we hier een stilleven (wild) dat ons heel wat aangenamer aandeed dan de zeepdoosfiguren, welke deze schilder anders met voorliefde behandelt, en waarvan er hier ook een paar staaltjes aanwezig zijn. Verder was er nog werk van J. Rosier, R. Steppe, Fritz Hanno, Ch. Boland, W. Albracht en van den beeldhouwer Alfons van Beurden - dat ons geen aanleiding tot meer ingaande bespreking geeft. XX. | |
Uit BrusselVijfde tentoonstelling van den kring ‘Labeur’ in het modern museum, van 4 tot 30 october 1902.Deze tentoonstelling onderscheidt zich door een belangrijken vooruitgang bij alle leden van dezen kleinen artistenkring. Van | |
[pagina 150]
| |
zeer verscheiden temperament en van ver uiteenloopende opvattingen, geven deze jonge kunstenaars het voorbeeld van weinig gewone wilskracht en vasthoudendheid die het motto rechtvaardigen dat ze zich hebben gekozen. Na enkele jaren arbeid en aanhoudend streven zijn veel van deze jonge schilders en beeldhouwers niet ver meer van het meesterschap verwijderd. De meest oorspronkelijke van de groep is Alfred Delaunois wiens binnenkijkjes in kloosters en oude huizen doortrokken zijn met geheimzinnige verschrikking, met een tragische bekoring. Na hem onderscheidt zich August Oleffe, door het weemoedige en het eigenaardige karakter dat hij aan zijn zeelieden verleent, waarvan hij zich de geestdriftige en medelijdende dichter gemaakt heeft. De blauwe klaarheid van zijn kleur verhoogt nog het karakter van zijn figuren en past wonderwel bij de atmosfeer der zeekust. André Collin die reeds zijn sporen verdiende, weet de treffende uitdrukking der verstootelingen der maatschappij in zijn stevige en harmonieuse kleur te doen opleven, en bestudeert daarbij met voorliefde zoneffecten op het gebladerte. Enkele uitstekende landschapschilders: J.E. Bäumer, keurig en nauwgezet, Henri Brinard, kostelijk, fijn en dichterlijk, Louis G. Cambier, vol vuur en drift, trotschheid en kracht, René de Baugnies, koud en grauwig; Jules Merckaert spontaan en gedurfd; Karel P. Weirlemann, nevelig en vervloeiend, aantrekkelijk van behandeling; Georges Van Zeverberghen een zeer smakelijk en weelderig kolorist. Onder de portretten is dat van Mevr. C. door Henri Ottmann van een verfijnde en geestige elegancie; een tweede, een mansportret van M. Madiol munt uit door een zeer gevoelde uitdrukking; een vrouwenkopje van Leo van den Houten is in zeer teerderen en gedistingeerden toon gehouden. De boerentooneeltjes van Martin Melsen verdienen een geheel bizondere vermelding. Ze bezitten groote verdiensten door hun sappig en schalksch koloriet, door de boertige uitbundigheid der personages niet minder als door het schilderachtige en het dartele van de schikking. Melsen woont tegenwoordig te Putte-Stabroeck, dicht bij de Hollandsche grens, tusschen de Polders en de Kempen, te midden van een landbouwstreek welke rond Antwerpen om het boersche en brooddronkene van haar bewoners befaamd is. Daar raast in het begin van de maand October, de meest uitgelaten, woeste kermis, de dolste van de geheele streek. Melsen heeft zich tot tolk van deze landelijke uitspattingen gemaakt, maar er zou gelegenheid bestaan voor een schilder van een beetje meer beschouwenden aard, die zich wat meer om echte menschenschoonheid bekommerde, om in deze zelfde streek tooneeltjes te vinden van minder groven aard en figuren, minder gebouwd en nagemaakt volgens de overleveringen van de gedrochtelijke personaadjes van Teniers en Ostade. Maar die onbeholpen figuurtjes van Melsen zijn toch met een groote dosis aanstekelijke humor geschilderd. Maurits Nykerke bezit ook de gaaf der kleur; in zijn Rook trilt de atmosfeer. Emile Thysebaert heeft er een klein doekje, dat een zeer eigenaardige opmerker verraadt en Louis Thevenet een Kerkinterieur dat in zeer aangenamen toon is gehouden, zoo iets van een goudkleurig camaiëu. Vermelden we nog twee bewonderenswaardige studies van den ernstigen en gewetensvollen teekenaar André Van der Straeten, vooral zijn Zomernamiddag. Onder de beeldhouwers merkten we vooral Jozef Baudrenghien op, die niet minder dan zeven werken heeft ingezonden, welke alle vermelding verdienen. De houding van den Man, die een steen voortrolt, herinnert het antiek. Zijn interessante groep Smart plaatst hem op den eersten rang tusschen de jongere Belgische beeldhouwers; ze is met een bewonderenswaardig gevoel voor ensemble samengesteld, er gaat een oprechte aandoening van uit en de techniek is haast meesterlijk. Men zou zeggen dat dit het werk van een kunstenaar is, die de smart heeft gekend en die haar daarom met waardigen ernst weet weer te geven, zonder conventioneele grimassen of den geeikten academischen draai. Van Leander Grandmoulin waardeert men een vrou- | |
[pagina 151]
| |
wenbuste Gebed van sobere welsprekendheid en teedere vroomheid. Er schuilt een ziel in het gips dat met zooveel zorg en liefde is bewerkt. Ferdinand Schirren wordt door twee breed behandelde borstbeelden en door een slank figuurtje vertegenwoordigd. Jules Herbays stelt een groote figuur de Aarde ten toon, machtig van opvatting en eerlijk van uitvoering en enkele bustes waaronder eene, die ons aan een zekere Impéra van den genialen Lambeaux doet denken. De leden van ‘Labeur’ hebben de treffende gedachte gehad, hier een twintigtal werken van hun betreurden vriend Albéric Coppieters te vereenigen. Men weet dat de jonge kunstenaar, die nauwelijks 22 jaar oud was, eenige maanden geleden te Parijs is gestorven nadat hij in het laatste Salon des Indépendants een kranig succes had behaald - waarvan de Fransche pers niet nagelaten heeft kennis te nemen. Een geheele afdeeling van het salonnetje was aan den dooden schilder gewijd. Hij doet zich in zijn werk aan ons kennen als een wilskrachtig en methodisch zoeker, zijn haast te ver gedreven nauwkeurigheid doet soms bijna aan die van een meetkundige denken, zijn kleur mishaagt dikwijls door haar droogheid, maar het geheel trekt aan door een groote opmerkingsgave, een ernstig streven naar nauwgezetheid, een eerlijke en zekere visie, een gedistingeerd, hoewel wat metaalachtig palet. We geven aan zijn etsen echter verreweg de voorkeur boven zijn doeken. In deze openbaart zich de ware kunstenaar en geeft hij blijk van een gevoeligheid die in zijn schilderijen ontbreekt. | |
Belgische vereeniging voor fotografie. Vierde internationale tentoonstelling in het kunstverbond, geopend op 4 october 1902Deze tentoonstelling was vooral belangrijk omdat er meer eerlijk werk was, minder truquage dan vroeger. Het tentoongestelde liet de rechtstreeksche opname duidelijker blijken. Naast zeer merkwaardige inzendingen uit den vreemde, vonden we hier ook verdienstelijk werk van onze landgenooten, waarop we in dit tijdschrift echter niet verder kunnen ingaan. | |
Tentoonstelling van landschapjes en hoekjes uit het oude schaarbeek door Jules merckaert in het stadhuis te Schaarbeek, van 11 tot 19 october 1902Jules Merckaert, waarvan de inzending op de tentoonstelling van ‘Labeur’ zeer gunstig beoordeeld werd, heeft gedurende enkele dagen een twaalftal merkwaardige stukken in het Schaarbeeksche stadhuis tentoongesteld. Het zijn alle gezichten van het oude Schaarbeek, schilderachtige, kleurige buurthoekjes, onherroepelijk tot verdwijnen veroordeeld, en gelegen in de omstreken van den Haachtschen steenweg. Merckaert heeft ze met evenveel liefde als onbetwistbaar talent geschilderd. Als dichter heeft hij ze gezien en hij heeft ze als schilder weten weer te geven, toegerust met de gaven van gespierd en stevig kolorist. Voor deze doeken voelt men dat ze het werk zijn van een zoon van de landstreek die er op wordt afgebeeld. Het zijn niet de eerste-de-beste onderwerpen en kijkjes, door een zwervend landschapschilder van zijn tochten meegebracht, waar hij zijn ezel opsloeg voor 't een of 't ander hoekje, dat hem door voorbijgaande bekoring of nieuwsgierigheid boeide. Neen, de werken van den heer Merckaert verraden een innige vertrouwdheid met die nederige paadjes tusschen de moestuinen. Als gevoelig artiest heeft hij die groepen krottige huisjes bestudeerd - aanleunend tegen puinbedekte hellingen of verborgen tusschen kreupelhout en karige boomenrijen. Op zich zelf beschouwd zouden die uithoeken der groote stad, die verloren schildwachten der groote Brusselsche agglomoratie, niet veel zeggen tot een gewoon schilder, ondanks hun zeer bizondere stempel en scherp afgeteekend karakter. Maar Merckaert heeft ze met een soort kinderlijke liefde bestudeerd; hij heeft ze op ieder uur en in ieder jaargetijde be- | |
[pagina 152]
| |
zocht: hij heeft er al de uitzichten van opgeteekend; hij heeft er zich, om zoo te zeggen, heel de sombere weemoed, en het ietwat gemeene luchtje van eigen gemaakt. Zoo stelt hij niet minder dan vijf gezichten van de kleine Houtstraat ten toon; en het zijn evenveel schilderijen, volkomen verschillend van indruk, verlichting en van tonaliteit. Er is er een, waar ik bijzonder veel van hou - en dat ons die straat vertoont, bij zonsondergang, wanneer ze baadt in een rosse gloed, met bloed- roode, zeer suggestieve lichtspeling. Ik hou ook veel van het Jeruzalemstraatje, en die kruisstraat waarin een beruchte herberg staat. In menig stuk, doet het panorama van den achtergrond, met de voornaamste gebouwen van Schaarbeek, de schilderachtige ellende, de vreemdsoortige ontreddering van 't voorplan nog sterker uitkomen, nog luider schreeuwen. Het hoeft wel niet gezegd, dat het niet in de bedoeling lag van den schilder een speciale reeks landschappen aan zijn geboorteplaats te wijden. Deze stukken werden met den dag geschilderd, zonder dat de kunstenaar er een oogenblik aan dacht een geheel van herinneringen aan het oude Schaarbeek te vormen. Dit geheel is er vanzelf gekomen. Maar aangezien de reeks nu eenmaal bestaat, zou het bestuur van deze belangrijke gemeente - de vijfde gemeente van het Rijk asjeblieft - een goed werk verrichten door minstens enkele van deze doeken aan te koopen, waarin zoovele hoekjes, die bestemd zijn om in werkelijkheid te verdwijnen, zullen blijven voortleven. Op die wijze zou het Schaarbeeksche Museum niet enkel met zeer belangwekkende plaatselijke herinneringen, getrouwe en juiste documenten - maar ook met zeer te waardeeren kunstwerken verrijkt worden. Men bedenke wat uitstekend figuur de gezichten van het oude Brussel, door Van Moor, in het stadhuis der hoofdstad maken. G.E. | |
Uit Den HaagArts and crafts expositie Nanninga UiterdijkDeze expositie schijnt voor dezen artist in zoo verre eene herhaling te zijn van de vorige, dat we hier eenige van die expositie bekende werken terug vinden, terwijl er niet al te veel vooruitgang te constateeren valt. Deze artiest wil van een ietwat droomerige natuur zijn. Maar sluit dit serieuze studie uit? Ik bedoel studie in dien zin dat de natuur-verschijnselen, de dingen ‘an und für sich’ onderworpen worden aan nauwkeurige ontledende en samenvattende waarneming. Ontleed in dien zin dat de deelen op zichzelf, samen vattend in den zin dat de deelen in ruime betrekking tot het geheel andere gezien worden. Het eerste is noodig om tot een goede weergave van het tweede als begrip te komen. Dit is 't wat Jacob Maris vermocht en Israëls. Wat slaan vele jongeren toch een pover figuur tegenover het oeuvre der ouderen, dat, als stelselmatig ontwikkeld, een organisch geheel vormt. De eerste schijnen dikwijls maar niet goed te beseffen, zelfs niet instinctief, hoe het kunstenaarschap tot ontwikkeling kan geraken. Ik zei deze artist wil van een eenigszins droomerige natuur zijn. Ik geloof wel dat hij het ook is. Hij voelt zich van nature geneigd tot het pastel-procedé. Of schuilt er in deze voorliefde niet tevens een klein blijk van onvermogen om 't met 't door de traditie geijkte middel: de olieverf te kunnen doen? Er is bij al deze pastels: buitengevalletjes en achteruitjes in een stad, blijkbaar van uit een raam gezienGa naar voetnoot(1), maar éen olieverfschilderij. En dit is nu op den keper beschouwd niet van te best allooi. Ik geloof niet dat ik de eenige zou zijn die in deze omstandigheden de zaak wantrouwde. We weten tot welke oppervlakkig verrassende resultaten het gefoezel met wat pastel kan voeren. Niettegenstaande dit al spreekt er uit enkele werken te veel gevoel voor kleur | |
[pagina 153]
| |
en stemming, dan dat we niet zouden gelooven dat deze artist er - 't zij dan door degelijker werken - zou kunnen komen. Terwijl ik dit schrijf besluipt me waarlijk een stille herinnering aan een van zijn werken, een bij uitstek Hollandsch genre: een vaart van terzij gezien, met een molentje, en het geheel doortrokken met een warme gloed die alleen maar aan een artiesten gemoed ontvonkt kan zijn. | |
Haagsche kunstkring tentoonstelling van teekeningen en beeldhouwwerken door werkende ledenIk geloof dat men in rubrieken als deze kan volstaan met alleen de bijzondere verschijnselen, die belangwekkend zijn met 't oog op de evolutie in de schilderkunst, meer ingaand te bespreken, terwijl het werk dat naar de beteekenis van den maker deugdelijk is, maar dat geene bijzondere inzichten opent met een bloote vermelding mag behandeld heeten. Ik open dan de eigenlijke bespreking van deze tentoonstelling met van Daalhoff. Het is mij altijd voorgekomen dat men het werk van dezen beteekenisvollen kunstenaar niet te verstandig heeft ingeleid Van Daalhoff begon met v.n. werken te exposeeren, die in een door den schilder ontwikkelde speciale bruin-manier behandeld waren, en zijn paladijnen hebben voor deze scheppingen den naam van schilderij niet oneigelijk gevonden. Over deze kwestie zou te redeneeren zijn. Maar ware het niet verstandiger geweest ze bescheidelijk uitvoerige of doorwerkte teekeningen te noemen? Het begrip teekening omvat al zoodanig veel Van Daalhoff heeft nadien met een kunsthandel een contract gehad. Maar dit schijnt... gelukkig verbroken. Er gaan over dergelijke contracten haast ongelooflijk wonderlijke praatjes. Wat van Daalhoff nu exposeert (twee pastels) lijkt ver van maakwerk. Of heeft men hen toch nog voorgeschreven zijn Langs den weg zoo te behandelen dat de factuur van dichtbij gezien de gedachte van zwaar geript tapijkwerk opwekt? Ik heb onlangs wel ander werk - een stilleven - van hem in deze manier gezien. Maar ik geloof dat we in dit geval te doen hebben met eene techniek hoofdzakelijk uit de méthodiek der plainair schilders ontwikkeld en dat bedoeld is het schuinsvallende onderbroken zonlicht uit te drukken. De werking op een afstand is voldoende, maar universeeler is de behandeling van zijn Maria hoeve, hoewel niet smetteloos Ik geloof dat serieuzer natuur-studie ook dezen man, die het wezen der natuurverschijningen zóo weet bloot te leggen, die zoo naïef en als zangerig weet te verhalen van de wonderlijke geheimnissen dezer wereld, verder zou brengen en maken tot een kunstenaar die we bijzonderlijk zouden hebben te respecteeren. Als meer bijzonder de aandacht waard noteer ik van Coert een paar pastels. Wie in Leiden bekend is zal opmerken dat hij zijn instrument altijd in den zuiveren toonaard stemt. Nochtans is de factuur ditmaal niet smetteloos. Henricus schijnt nog een weinig aan het Oosten vast te zitten. Zijn Rhenen belooft, zoo hij van plan is Hollandsche onderwerpen te behandelen, veel goeds. Maar de atmosfeer van ons land zegt nog meer. Dan noemen we nog Kamerling Omnes met een mooi Stilleven, mooi ook wat den technischen kant betreft; van Senf een Maaier, groot van bedoeling en met werkelijk veel uitdrukking in den kop. Het geheel is echter niet tot een geheel van actie geworden, het verband der deelen niet organisch; van Zilcken een pastel: La Madonnina del Campo Pisano (Genua) van eene eenigszins mysterieuze werking. Goed of vrij goed vertegenwoordigd zijn vervolgens Paul Bodifée, Gorter, Aug le Gras, Gruppé (met een aquarel die sterker van stemming is dan van techniek), Haverman, Hoppe, Jordens, W.G.F. Jansen, Anna Kerling, met een reeds bekende aquarel, Mej. Jo Koster, Kramers, Kuypers, Melchers, De Moor en Storm van 's Gravensande. H.d.B.
N.-B. De tentoonstellingen van Hobbe Smith, J. Voerman e.a., zullen in het eerstvolgend nummer worden besproken. | |
[pagina 154]
| |
Uit UtrechtVereeniging ‘Voor de kunst’, geopend op 15 september 1902Deze vereeniging heeft weer haar jaarlijksche tentoonstellingen geopend en ditmaal met een collectie schilderijen haar kleine maar gezellige lokaliteit gevuld. Het komt altijd de kunstwerken ten goede wanneer er niet meer dan een vijftigtal samen gebracht worden; ieder werk hangt dan wat afzonderlijk zooals in onze huiskamer en het eene wordt niet zooals in de groote tentoonstellingen door het andere doodgeslagen. Ook wijkt men in dit intieme milieu af van conventioneele begrippen en zet men een portret ten voeten uit, flink weg nagenoeg op de vloer, zooals het ook alleen tot zijn recht kan komen. Het vrouwenportret van Mr. van der Maarel is hier daardoor heel goed te zien en daar de kunstenaar het gezicht in toon heeft gehouden zou men het bij een hoogere plaatsing moeilijk hebben kunnen zien. Het is een heel voornaam werk, zeer delikaat gepenseeld en ietwat nerveus. Gansch anders Jac. van Looy die er de verf maar raak opborstelt en een maling heeft aan wat men ‘mooie peinture’ pleegt te noemen, hij geeft een roodharig kind in de zonneschijn dat tintelt van licht. Een nieuweling is hier Spoor, die zich als een deugdelijk artiest laat kennen. Uit een zevental werken gemaakt in een tijdverloop van acht jaren ziet men zijn ontwikkelingsgang. Eerst nog wat hard en academisch maar gaandeweg soupler teeder wordt zijn penseel en zijn laatste arbeid, een blond vrouwenportretje, is mooi gevoeld en fijn van schildering; een jong kunstenaar dus die veel belooft. Eigenaardig het werk van Mevrouw Sare Bisschop-Robertson, het schijnt meer een prachtig tapijt-ontwerp of een kleurcombinatie om een plateel schilder te inspireeren. Heerlijk is de weelde dezer toonen, het diepe blauw tegen het zilverwit en goudbruin. Geen die ooit haar palet nabij komt, of hij moet Breitner heeten. Haverman's Moeder en Kind doet ook even aan een stukje dof gobelin denken, er zijn heel mooie brokken in, vooral 't gezicht van 't kind, zoo blank tegen den fond, dat van de moeder is wat ijzerachtig en grauw. En echt stuk buiten geeft Rink wiens opvatting meer zich aansluit bij zijn Belgische dan Hollandsche kunstbroeders, licht en zonneschijn geeft hij wel, ook laat hij zijn bootje niet mee nemen door het zog der Haagsche school zooals Mevr. Tadema-Groeneveldt. Deze schilderes heeft hier zeer vaardig geschilderde strand- en stadsgezichten, royale inspiraties op Jaap Maris maar niet slap of slecht, zij schijnt te willen zeggen: ‘Welnu, ja, ik bewonder dien onvolprezen meester der Hollandsche luchten en ik wil schilderen zooals hij het deed’. Toch jammer van zoo'n talentvolle vrouw dat zij niet meer stoutweg een anderen weg durft gaan; misschien komt dat nog wel als ze maar niet merkt, dat deze kunst verkoopbaarder is dan een wat eigengereide want dan vreezen we wel, dat deze schilderes verloren is voor de eigentlijke kring van artiesten. Een artiest geeft alleen zijn eigen emotie weer, niet die van een ander, en 't zijn niet alle kunstenaars die de kwast hanteeren, dat weten we wel; daar is geen enkele tentoonstelling of deze waarheid wordt ons weer ingescherpt. Van den stadsschilder 't Hooft is hier ook zeer sympathiek werk, een paar studies die ons plezier doen omdat er een spontaniëteit in zit die zijn paneeltjes maar al te dikwijls missen, dan een paar mooie studies van Dooijewaard een jong schilder, van de Voo en Egmond, die zeer ernstig werk leveren; - deze drie zoeken zich zelf te zijn en daarom mogen wij wat van hen verwachten - ook in 't binnenhuis van van der Jonge is iets sympathieks; - we zien dan toch zoo zoetjes aan weer jonge krachten opkomen en die kan de Hollandsche schilderschool best gebruiken. B.O. |
|