Onze Kunst. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenUit BrusselIN afwachting van de aanstaande tentoonstellingen en salonnetjes te Brussel, vallen er alleen een paar gebeurtenissen te vermelden, betreffende de versiering van onze mooie hoofdstad Vooreerst de voltooiïng en inhuldiging van het Broodhuis op de Groote Markt. Dit gebouw blijft wel in de stijl van de omgeving, maar brengt toch een nieuwe noot in die heerlijke harmonie van bouw- en beeldhouwwerken, die uniek is op de wereld, en de bewondering wekt van alle vreemdelingen en zelfs... van de Brusselaars. Het Broodhuis is statig en tevens bevallig. Het is even degelijk als de oude Gilde zelf, welke er gevestigd was en het heeft een zoo vroolijk en opgewekt uitzicht als het Brusselsche volk op zijn zondags. Wanneer de tijd het witte en harde van muren en gevelbeelden wat zal verzacht hebben, en het verguldsel van den genius op het slanke torentje wat zal hebben getemperd, zal dit gebouw er nog beter uitzien. Ondertusschen volledigt het op de meest harmonieuse en levendige wijze de herstelling of liever de heropbouwing, de heropwekking van ons oud Forum. Nu blijft er alleen nog maar het huis De Zwane volgens de oude plans weer op te bouwen, dat niet het minst schilderachtige was van al deze aardige monumenten, die voor onze oude gilden en ambachten getuigenis afleggen van een liefde voor de kunst, een esthetisch streven, een zin voor schoonheid en sierlijkheid die men gaarne zou weervinden, niet enkel bij onze hedendaagsche werklieden-vereenigingen, maar ook en vooral bij onze kapitalisten-syndikaten en naamlooze vennootschappen. De andere gebeurtenis, welke ik vermelden wilde, is de onthulling van de Folle Chanson van Jef Lambeaux, in de Noord-Oostelijke stadswijk. Het werk is bekend - men heeft er de groote hoedanigheden en kleine gebreken herhaaldelijk van aangetoond en besproken; men is ook de aanvallen van preutschheid niet vergeten, waaraan het zekere dagbladen heeft doen lijden. - We willen hier alleen maar zeggen, dat het een zeer goede indruk maakt op de plaats waar het nu werd opgericht. Toch zou het misschien nog beter staan op een der hoeken van het square Maria Louisa of het square Ambiorix; het zou dan het gezicht op den Ruiter van Constantin Meunier niet belemmeren, zooals nu het geval is. Het zal niet moeielijk zijn dit te veranderen. G.E. | |
Uit Den HaagDe Hollandsche teekenmaatschappij in Pulchri studio 1 sept. - 1 oct.Wat ik vroeger meedeelde, kan ik nu herhalen: de oude garde schijnt zich staande te houden tot den dood. Israëls, Gabriel en Weissenbruch, hoe oud zijn ze niet reeds, en steeds verjongt zich hun kunst. Israëls exposeert drie werken waarvan een Moeder met twee kinderen mis- | |
[pagina 117]
| |
schien het compleetste is. Is er van herhaling sprake waar er voor onze speurzin steeds iets nieuws te zoeken valt? Het is eene teekening in transparante lagen, gedeeltelijk uitgewist, hoogst eenvoudig, gerekend naar wat ze verbergt, gesloten van handeling en van eene breedheid trots tal van subtiele veegjes, waaraan alle enghartigheid vreemd is. Welke der moderne schilders kan wijzen op een leven van ervaring als hij? Van hem is hier verder nog een Hengelaar in eene ietwat schimmige weerstemming, eene hoogst dichterlijke opvatting, en De Praam een dier werken van bijna verstarrende tragiek en van een stemming die me onwillekeurig het heksendeuntje: ‘Fair is foul, and foul is fair’ in den zin bracht. Men zou willen opmerken dat Weissenbruch het waterverfprocedé wel wat veel forceert, maar onder den indruk van het vele schoons dat hij hier geeft zwijgt men liever, bedenkende dat zijne oude ervaring hem toch wel den juisten weg zal wijzen. Gabriël met twee zuivere aquarellen, waarvan meen ik we onlangs hier al een bespraken, Mesdag met o.m. een meesterlijke, groot gehoudene Opkomende Vloed, Blommers met een opmerkenswaardige Natura Sanat, met heldere qualiteiten en een Avondrust op het strand van beter eenheid, Ter Meulen met eene zeer complete aquarel Koeien, wat stemming en totaal aangaat, een der best en meest helder doorgevoerde dezer expositie en Schapen dat ik noem om het aantrekkelijk en warm bewerkte voorgedeelte, Du Chattel met een Zandschuit en Bisschop met Zonnige dagen, ziedaar nog eenigen van de oude garde die zich voordoen op eene wijze waarop maar weinig aan te merken zoude zijn. Van de jongeren zijn 't o.a. Bastert, Jan van Essen, Isaac Israëls, Kever (o.m. Klein Zusje), Rink, Witsen, Zilcken en De Zwart die goed voor den dag kwamen. Van Akkeringa noemen we nog in 't bijzonder Bij de Duinen, van Bauer Caïro en Bij de Bron; de eerste is van universeeler beteekenis, terwijl zich vooral van de rijdende figuren op den voorgrond in hunne wonderlijke dracht zich eene mysterieuse stemming losmaakt. Zijn Bij de Bron is rijker van dracht; opmerkenswaardig is het dat de links drinkende figuur aan Rembrandt herinnert op eene wijze die op diepe verwantschap wijst. Bij Haverman's teekening Geluk (een moeder die een kind kust) valt op te merken, dat ze psychologisch weer volkomen zuiver is. Het afgebeelde vertoont weinig meer dan de twee koppen, met een gedeelte mooi in de compositie passende stoelleuning. De aandacht concentreert zich op boven omschreven handeling, die we in eene ideëele sfeer denken, waarin de aanwezigheid van het verdere niet dan aflijdend zou werken. Poggenbeek exposeert eene teekening die hem eenigszins in de bedding der méditatieve strooming voert. Vergelijkt men zijn kosteljke Zondag op 't Land met Ter Meulen's Koeien, dan is 't duidelijk dat dit zijn werk geen puur impressionisme meer is. Het doet ook in werkwijze wel wat aan Voerman denken. Van Floris Verster is hier eene teekening, Knoflook met eene grauwe kruik, die de aandacht zou kunnen trekken door het schijnbare onaanzienlijke van haar uiterlijke tooi. Maar zij is suberbe van teekening, onberispelijk; en waarlijk, gij begenadigden met kunstzin die ik hier voor zag trekkebekken, zoo gij uwe waardeering tot de hoogte van deze teekening wist op te werken, dan zoudt gij kunnen getuigen, dat zij eene aanzienlijke is, en niet van alleman. Blinden voor het licht, gij hebt niet vermoed dat achter al deze onaanzienlijkheid in teeren schijn de kostelijkste levensolie brandt. Wij moeten volledigheidshalve nog even opmerken dat hier nog goed of vrij goed vertegenwoordigd zijn o.m.: Arntzenius, Mevr. Bisschop-Robertson, Josselin de Jong, Le Comte, W. Maris Jbz., Mevr. Mesdag-van Houten, Offermans, Willem Roelofs Jz., Th. Schwartze en Nakken. | |
Binnenhuis ‘Die Haghe’ tentoonstelling Johan Thorn Prikker 1 sept. - 15 octMet Toorop en nog eenige anderen staat Johan Thorn Prikker op den drempel | |
[pagina 118]
| |
van het oude woonhuis der absolute schilderkunst. Het is misschien Toorop geweest die ten onzentGa naar voetnoot(1) de deur opende en op nieuwe vergezichten wees. Gaan wij na welke invloeden op Prikker gewerkt hebben, dan zijn 't vrij zeker geweest: Verster, Millet, Van Gogh en Toorop, en 't is eigenaardig te zien hoe zelfs in zijne latere werken naar motieven uit den omtrek van Visé in een enkel werk de invloed van Millet nog nawerkt. Maar op hem niet alleen heeft Millet gewerkt. Het zou niet moeilijk zijn uit het werk van dit veel omvattend genie kiemen aan te wijzen die in het plein air tot nadere ontwikkeling kwamen, en er is in de drie laatste der rij die ik zoo even noemde eene geestes strooming in bepaalde richting aan te wijzen, waarvan ook in het werk van Prikker de duidelijke sporen te vinden zijn. Er is hier op deze expositie eene roodkrijtteekening, een Vrouwtje met twee koeien die op invloed van Mauve wijst en het zou mij niet moeilijk vallen in Mauve eene sensitivistische kant (welke van Prikker, ook blijkens zijn Schaatsen rijden (invloed van Gogh), een der sterkste is) na te speuren - ik heb ze het duidelijkst in eenige teekeningen bemerkt - die ook op verwantschap met dezen duidt. Er zijn misschien nog invloeden die ik niet genoemd heb. Ik noemde slechts eenige wel algemeen bekende. Zoo wijst b.v. Figuren in den avond op zuidelijke invloed, Meisjeskopje op die van Thijs Maris. Deze verschillende invloeden zijn bij een zoo alleszins gevoelig karakter verklaarbaar. Maar doet men eigenlijk niet beter met te zeggen dat in deze periode van kentering en zoeken vele stroomingen hem beroerd hebben? Hij is er nooit in ten onder gegaan, hoewel 't er misschien voor velen soms een weinig naar geleken mag hebben. Op eens duikt hij onbeschadigd op.... en hij houdt vele draden in handen, hij heeft het terrein verkend. En zoozeer gelouterd staat hij nu stevig, in zooverre men in dezen tijd op dit gebied van stevig staan spreken kan. Zeker, er zijn nog meer invloeden langs hem gegaan;Ga naar voetnoot(1) van de primitieven, van enkele Oude Hollanders en zeer zeker hebben invloeden van nog veel oudere cultuurperiodes op hem gewerkt. Het zou belangrijk zijn, niet alleen om hem, maar ook voor onzen tijd, dit alles in eene studie na te gaan. Toorop plante in deze landen van uit eene oude Oostersche cultuur-periode de zaden tot den bloei van eene nieuwe kunstsoortGa naar voetnoot(2). Het vaderland der dienende kunsten zal tot het juiste begrip der gebruikskunsten meer kunnen bijdragen dan men wel denkt. Wij komen er in ons verslag over Oost en West nog even op terug. Eindelijk heeft Thorn Prikker in den huize Zeemeeuw, toebehoorende aan den kunstvereerder Dr. Leuring, praktisch kunnen toepassen wat hem zoo lang theoretisch bezig hield. Hij heeft zich vrijgevochten en staat naast Toorop, naast anderen als eene persoonlijkheid waarmee we rekening dienen te houden. Zijn kunst is vrouwelijker dan die van den eerste, ook meer Germaansch, en zoo hij, die uitteraard aan de historie, en dat wat meer tot het gebied der legende behoort, zoo veel motieven ontleent, zich eens doelmatig in de Germaansche mythologie ging verdiepen, dan zou m.i. in verband met de huidige algemeene geestesstrooming zijn kunst wellicht nog reëeler bodem en daarmede meer levenskracht vinden. Wel wijst de lijn der cultuur v.n. naar het Zuiden, maar eene dergelijke verfrissching zal ook ons kunstenaarschap goed doen. Terwijl ik dit schrijf, is Thorn Prikker weer naar buiten. En het is verheugend te zien, hoe hij door zijne algemeene natuurstudie de reëele bodem begint te vormen, waarop zijne geestelijke statuur zal rusten. Knoopt hij deze twee draden hecht te zamen, dan geloof ik dat zijne beteekenis, ook voor kunstenaars-generaties na hem, nog zal winnen. | |
[pagina 119]
| |
Tentoonstelling van Ned. Ind. kunstnijverheid (4e groep) gothische zaal 21 aug. - half octoberDeze is de Vierde Groep-tentoonstelling van Oost en West. Er wordt over deze kunsten zooveel geschreven, zooveel goede en minder goede reclame gemaakt, dat wij gaarne iets meer algemeens opmerken. Hoofdzakelijk is deze tentoonstelling er eene van vlechtwerk; gedeeltelijk eene kleine aanvulling van de vorige groep-tentoonstelling aan het weven gewijdGa naar voetnoot(1). Staat deze kunst hoog? Hooger dan de onze? Beide is stellig waar Maar wat een volk gedurende eeuwen opbouwde, zouden wij dat in eens kunnen? Wij hebben hierin nog geen traditie. Maar dit niet alleen. Deze kunstsoort ontstond in den aanvangstijd der kunsten. En evenals de architektuur, de beeldhouwkunst, de schilderkunst en de muziek eene hoogste periode van bloei, die onovertroffen staat in de geschiedenis, hebben aan te wijzen, zoo is 't ook met deze dienende kunstsoort.Ga naar voetnoot(2) De geestes-attitude van een volk in eene bepaalde tijd, met hare materiele onderbouw vond in deze kunstvorm eene gerechte afspiegeling en ook in haar hebben wij de ziel van dien tijd, de ziel van de toen levende volkeren te zoeken, in zooverre er toen in de kunst van afspiegeling sprake kan zijn. Hoe minder de mensch symbolen gebruikt ter uiting, hoe hooger hij staat, heeft meen ik Hegel eens gezegd. Men moet voorzichtig zijn en deze uitspraak in hare juiste beteekenis begrijpen. Het is immers waar dat de kunst in hare ontwikkeling steeds reëeler wordt en toch rijker aan ideëele inhoud. - Dat dit, in verband met de verdere ontwikkeling van de hier besproken kunstsoort, die ook met symbolen werkt, eene kleine aanwijzing zij. De Hollandsche gebruikskunstenaar heeft de doelmatigheid op den voorgrond gezet: hij is op den goeden weg. Hoe zal 't gaan met 't verloop dezer kunst, zooals dat uit het verloop in het verleden ook in samenhang met andere kunsten, met eenige kansberekening te voorspellen zoude zijn? Ik durf er in dit kort bestek allerminst een definitief antwoord op te geven. Maar daar waar zooveel betrouwen in een goede toekomst bestaat, is eene opwekking niet al te zeer noodig. | |
In het MauritshuisHet Mauritshuis bezit voor 2 maanden in bruikleen een schilderij van Lastman (geteekend Pietro Lastman, fecit 1614) uit de verzameling van Graaf Stetzki. Het laatst vond men van dit schilderij sporen in 1772, toen het nog op eene auctie voorkwam. Het gold zoowat als het beste (?) van wat Lastman maakte, en wijl het zeldzaam gaaf bewaard is gebleven, zal 't voor Rembrandt-vorschers een smakelijk hapje zijn. Het stelt voor: Paulus en Barnabas te Lystra. Toen het in bezit was van Six, beschreef Vondel het in een gedicht dat men met meer bijzonderheden ook aangehaald vindt door Houbraken (1e deel, blz. 98, 2e dr.). Verder verwijzen we naar Vosmaer blz. 478, no 40, (uitgave 1877) en Hofstede de Groot Quellen Studiën blz. 138. Vondel sprak mogelijk (?) een ‘beleefd’ oordeel uit wanneer hij de kleuren ‘vloeyende en krachtig’ noemde, maar deze - die zich vermeten heeft (in alle onschuld wellicht maar zeker zeer bekrompen) Rembrandt, in wiens ‘schaduw’ hij niet mag staan, met een zoon der duisternis en een uil te vergelijken, waarmee hij blijk gaf het wezen der schilderkunst die in Rembrandt haar eigenlijkste vertegenwoordiger heeft, niet te begrijpen of aan te voelen, - heeft meer blijken van onbevoegdheid gegeven en van weinige ruimheid van blik. De stofuitdrukking van dit, Lastman's schilderij is over 't algemeen slecht. Maar daarentegen is de compositie, vooral in het verloop der plans, zeer gelukkig, en in het 2e en 3e plan zijn kwaliteiten van kleuren, van actie enz. aan te wijzen die minder gewoon zijn. Terwijl we aan dit schilderij ook weer de wetenschap kunnen ontleenen, hoe het uiterlijk van 't Zuiden (hetwelk in dit schilderij ook al zeer vrij is herschapen) in het verbeeldings leven van Rembrandt tradt. | |
[pagina 120]
| |
Een stuk van Willem MarisIn Buffa zagen we een groot schilderij van Willem Maris (doekmaat: 200 × 140) het doek van de Parijsche Tentoonstelling in 1900. Het vertegenwoordigt misschien wel de grootste krachtinspanning van den meester in de laatste jaren, waar het in eene allesomvattende compositie tal van motieven vereenigt tot een geheel van grootsche weidsche conceptie. | |
Kunstzaal BiesingDe Heer Biesing opende eene tweede ruimere expositie-zaal waarin hij een aantal werken tentoonstelde van welke we eenige meenen te moeten vermelden. Er is van Jacob Maris eene Slachterij uit zijn vroegen tijd. Vergelijken we dit werk met dergelijke onderwerpen van Rembrandt, dan blijkt dat Rembrandt zooiets voor ons besef tot een universeeler beeld wist te verheffen. Bij dezen valt het licht - en welk een licht? - in een gesloten ruimte en komt er iets tot ons als ademden we in eenen eeuwigen bloednacht. Maris laat ons een stukje van een zonnigen hemel zien, vermijdt alle tentoonspreiding van actie: het is eene geboende en geschrobde verlaten slachtplaats met over 't geheel iets van Zondagsstemming, met iets van het zindelijk-correcte van Pieter de Hoogh. En toch laat u de ondertoon van die stemming als: here's the smell of the blood still: all the perfumes of Arabia will not sweeten this..., niet los. Verder merkten we hier nog op van J. Maris een zijner meest aansprekende werken, dat ook op de Maris-tentoonstelling was en in het toen ter tijd uitgegevene boekje gereproduceerd werd: eenen Avond, ontleend aan het destijds brake terrein achter Maris' huis aan de Laan van Meerdervoort. Dit schilderij is dus weer in den handel. We vestigen hierop de aandacht van onze verzamelaars, wijl 't ons spijten zou zoo dit werk, dat ons den meester nàder brengt dan het meeste andere, op een of andere wijze ons land zou verlaten. Uit de oude zaal noteeren we van Thys Maris een paar teekeningen: een belangrijk werk: De DoopGa naar voetnoot(1) en eene Spinster; van Jozef Israëls eene compleete aquarel: een naaiend oud moedertje in eene woning-ruimte bij 't raam; eene krachtige Dupré, het ook al meer bekende: Crépuscule. Ook zagen we hier werk, een aantal aquarellen, van eene jeugdige artiste: C. Sinia. Het kenmerkt zich bij nog eenig gemis aan voldoende beheersching der ‘traditioneele’ technische behandeling, juist door het tegendeel van maniërisme: eene benijdenswaardige argeloosheid, die mooiste kant van het kunstenaarsschap; zoodat dit werk door zijne aristocratische onbevangenheid tusschen veel van het jongste gesmeer met zeer bevoegde hand gedaan, eene goede indruk maakt. Stellig, dit werk heeft verder de verdienste, terwijl het werk van eene vrouw is, vrouwelijk te zijn. Maar toch leggen we er den nadruk op, dat bij verdere studie meerdere handvaardigheid, mits door zuivere intuïtie bestuurd, niet dan ten goede zou werken. | |
Kunstzaal PreyerBij Preyer zagen we behalve eenige zeer volledige werken van Jacob Maris, eene Spinster, van Israëls, dateerende van een goede tien jaar terug. Het is verwonderlijk hoe deze kunst die toch op den beganen grond schijnt te blijven en 't zonder symbolen doet, de meest weidsche perspektieven opent. Hier is geen sprake van Parzen of Nornen. Maar wat is het dan dat onze gedachte toch - waar 't een zoo eeuwen lang uitgeoefende bezigheid geldt - tot zoo ouden tijd terugvoert, welke macht is 't die de bevende hand van deze oude bestiert en hare taak tot eene zoo wonderdadige bezigheid maakt? .... Alles Vergängliche ist nur ein Gleichniss. Waarlijk wij speuren ook achter deze werkelijkheid den diepen zin: het Eeuwige, waarvan dit momenteele het beeld geeft als symbool der Kunst. H.d.B. |
|