Onze Kunst. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 108*]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door afwezigheid was de heer Max Rooses in de onmogelijkeid een proef van dit stuk te lezen. Enkele zinstorende fouten slopen in den afgedrukten tekst:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schilderijen in oude Antwerpsche familiënIN de twee laatste afleveringen van het Antwerpsch Archievenblad (Deel XXI, bladz. 294-472) deelde de heer Archivaris F. Jos. van den Branden uit de oude boedelbeschrijvingen der Antwerpsche familiën tal van uittreksels mede, vermeldende de schilderijen welke daar gevonden werden. Zeggen wij den uitgever vooreerst dank voor den dienst bewezen aan de kunstgeschiedenis: bedoelde afleveringen van het Archievenblad hebben er een belangrijkheid bij gewonnen, die vele der vorige misten, en doorloopen wij dan het meegdeelde. Geene zeer gewichtige feiten worden ons hier ter kennis gebracht, maar tal van kleine bijzonderheden, die wetenswaardig zijn en die den belangstellende in de geschiedenis der kunst van wezenlijk nut zijn. De erflaters zijn van verschillenden aard; de gewone zijn de Antwerpsche burgers, die eenige schilderijen van gelijktijdige kunstenaars bezitten om hun vertrekken te versieren. Dan komen de voorname ingezetenen, edellieden of kooplieden, die liefhebberij in kunstwerken hebben en stukken koopen van de groote Vlaamsche meesters en ook wel van de Italianen. Eindelijk de schilders of schilderszonen, die tal van werken van eigen of vaders hand bezitten en wel eens handel drijven in kunst, de kooplieden in schilderijen en de oudkleerkoopers, die met andere oudheden ook kunstwerken nalaten. Onder de voorname liefhebbers treffen wij aan: Margareta Boge, weduwe van Signor Veselaer ‘generael vander Munten’ (1574), Philips van Valckenisse, ‘liefhebber der schilderijen’, zooals de Liggeren der Lucasgilde hem noemen en vader van den stadssecretaris (1614) die een ontzaglijke verzameling bezat, 442 stuks bevattende; Nicolaas Cheeus (1623), Jacques Snel, wijntavernier (1623), Jan van Meurs, schepene en gewezen drukker, den schoonvader van Jan Moretus II (1652), Jan Baptista Cachiopin de la Redo, ridder, heer van Calloo, zoon van den Jacob wiens portret van Dyck schilderde (1662), den Eerw. heer Guilielmus van Hamme, kanunnik van O.-L.-V. kerk (1668), Signor Jan Baptist Borrekens (1668), Anna de Schot, weduwe van Signor Niclaas Cheeus (1663), die een rijke verzameling van fijnschilders bezat: 20 stukken van Jan Breughel, verscheiden van Sebastiaan Vrancx, van Momper, van Savery, Bril, Grimmer en anderen nog. Onder de verzamelingen der vakmannen treffen wij aan: die van Anthonette | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wiael, weduwe van Jan van Haecht, tafereelmaker (1627), Steven Wils, schilder (1628), Herman de Neyt, koopman van schilderijen en schilder (1642), Victor Wolfvoet, schilder en leerling van Rubens (1652), Jeremias Wildens, schilder, zoon van Jan, Rubens' medewerker (1653), Nicolaas van Eyck, kunstschilder (1656), Jufvrouw Susanna Willemssens, weduwe van Signor Jan van Borm, ‘oudecleercooper en sydelaecken cooper’ (1657). Bij de oukleerkoopers en de kooplieden in schilderijen vindt men zoo wat van alles, eigen en vreemd ondereen, de Antwerpsche meesters leveren natuurlijk de groote meerderheid der stukken; de vreemden zijn zeer schaarsch, en voor hunne werken zijn de toekenningen weinig betrouwbaar. Zoo treft men tal van werken van Lucas van Leiden aan, die mij uiterst verdacht voorkomen. Een enkele Rembrandt teekende ik aan en wel onder datum van 23 Augustus 1673, in het sterfhuis van ‘den Edelen Heer Gisberto van Goor, Vryheer van Thienhoven,’ die ook tal van Italianen en eenige andere Hollanders bezat. Het was ‘Een wenteltrappeken met een oudt manneken sittende op eenen stoel, van Rembrant van Ryn’ vermoedelijk een der twee Philosophes en méditation uit den Louvre. Bij hen die met de groote meesters geleefd hebben zooals Wildens en Wolfvoet kan het niet anders of er moeten wetenswaardige bijzonderheden te vernemen zijn over Rubens, hun aller meester. Hoe aanzienlijk de handel was, die deze schilders en kooplieden in schilderijen dreven, blijkt uit de menigte der stukken die zij nalieten; de lijst der werken, gevonden bij Victor Wolfvoet, beslaat 22 bladzijden en vermeldt 517 stuks; bij Jeremias Wildens waren er 511. In de oudste inventarissen vindt men tal van weinig of in het geheel niet meer bekende namen; later in den bloeitijd der Antwerpsche school zijn de kunstenaars wel bekend, maar klein is van dan af het getal uitverkorenen, die men waardig acht gekocht te worden of wier namen op hunne werken behouden worden. Het was toen reeds als nu met de meesters van die tijden; van de honderd, wier namen in de Liggeren der Lucasgilde werden opgeschreven, zijn er geen vijf van wie eenig stuk bekend is. Hunne namen verdwenen van hunne stukken, hunne stukken zelven verdwenen uit de woningen, versleten en vergingen als gewone huismeubelen. Enkele keeren gebeurt het wel dat een schilder eenigen tijd lang in aanzien blijft, maar later buiten den smaak geraakt en verdwijnt. Talrijk zijn zij niet die aldus onttroond worden en over het algemeen kennen wij nog die welke naam bezaten in hunnen leeftijd, maar enkele zijn er toch. Zoo bezat Philips van Valckenisse niet minder dan 68 stukken van Gillis Mostaert, waarbij nog kwamen 5 stukken naar hem en 18 teljooren door hem geschilderd. Waar zijn deze en zoovele andere Mostaert's heen, die wij in de inventarissen der zestiende en zeventiende eeuw vermeld vinden? Zoo staan op alle bladzijden der inventarissen uit die tijden, werken vermeld van een of ander lid der familie van Cleef: Maarten van Cleve, Jorken van Cleve, Rigo van Cleef, de Zotten van Cleef; waar zijn die allen gebleven? Zoo nog ontmoet men herhaaldelijk den naam van Peter Verhulst, van wien toevallig Rubens eens getuigde dat hij een middelmatig landschapschilder was, wie kent hem nog? Schilders die ons geheel onbekend zijn geworden en van wie nog werken voorkomen in de hier uitgegeven inventarissen zijn onder anderen: De figurenschilders: Lazarus van der Borcht, Hendrik Leunis (Leunens), Roelken, Loys van Oort (Noort), H. de Namur of van Namen, Hans Flerdyn, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meester Vincent, Ghear van Brugge, Roeck, Carel de Couwer, Juliaen Teniers, Joris Palludaen, Daniel de Vos ‘Zoon van Marten’, Hendrik van den Eedt, Loys Colori (Callory), van den Bempde, Woelput, Daniël Wuchters, Hans Barbiers, Thomas Francx, Eduard (Evrard) Berrewyns, Steven Wils, Lodewijk van Treni ‘Mompers meester’, Alens, Hans Schup, Holanus, Roest of Roes, Herman de Neyt, Wouter Aps, Artus van Leyen, Mattheeus de Hondt, Theun van Bredael, Segaert, Coeschot, Andries Snellinck, Jeremias Wildens, Vetten Heyn, van der Hoeven, Verhagen, Smout, Sneeubanck, Carel van de Wouwer, J.B. Jaspers ‘leerling van van Dyck’, J.B. Tyssens; De landschapschilders: Hans Wortelmans, Balthazar Cuypers, Willem Thous, Balis van der Zande, Bors, Jeronimus van Hercklens, Schooff, Pooter, Augustijn Thyssens; De zeeschilders: Naentien of Naentkin en Leytens; De bloemen- en vruchtenschilders: Fox, Vleugel, Benedetti, Zacharias de Vriese; De dierenschilders: Lutgeert, Pattaen, Wegel, Boot, Christiaan van Dom; De stillevenschilders: van Wachelen, la Fosse, Cornelis Mahieu (Mahu), Guilleaume van Lamoen, Fops van Esch (Jacob Fobsen van Essen). Het grootste deel dezer namen zijn ons bekend door de Liggeren der Sint Lucas Gilde; eenige vinden wij nergens vermeld. Onmogelijk is het niet dat de een of andere verkeerd is geschreven door de pen van den notaris en aldus onkennelijk is geworden. Menig wetenswaardig feit leeren ons die inventarissen over onze Antwerpsche schilders; wij bepalen ons bij een overzicht der vermelde werken van onze voornaamste meesters. Van Quinten Massijs treffen wij aan: eene Maria Magdalena en eene Flora bij Nicolaas Cheeus (1622), een Jonge vrouwe die den ouden man om de borse vryt bij Steven Wils (1628); een waterverfdoek Sint Jan, een stad omtrent Luik, een Brandeken en een O.-L -V. Tronie bij Herman de Neyt (1642); de Tollenaers bij Jan van Meurs (1652); een Mariënbeeld met het kindeken en een Sinte Lucas O.-L -V. conterfeytende bij Pompeo Petrobelli (1653); een Mansconterfeitsel bij Jeremias Wildens (1653) en een Mariënbeeldeken bij J.B. Cachiopin (1662). Van Peter Breughel vinden wij: eenen Kruisdrager en de kopie van een Vluchtenden Schaapherder bij Philips van Valckenisse (1614); twaalf afbeeldingen op teljooren en een Winter bij Nicolaas Cheeus (1623); een Blinde, eene Bruid en nog een Blinde bij Jacques Snel (1623); een stuksken van Kreupelen bij Herman de Neyt; een Boeren Kermis, met landschap van Jan Wildens, bij Jeremias Wildens (1653); een Kruisdrager bij Guilielmus van Hamme (1668); een stuk gekomen uit het kabinet van (Keizer) Rudolf bij J.B. Borrekens (1668); Eenige Zottekens op krukken loopende bij Peeter Wouters (1673). Van Rubens' werken zijn de vermeldingen talrijk; wij tellen er 215: negentig ervan zijn kopiën, een goed deel der overige zijn schetsen. Bij Herman de Neyt (1642) alleen vinden wij 29 stukken onder zijn naam, waarvan 12 kopiën; onder de eigenhandige schetsen vinden wij die van Adam en Eva, de Offerande van Isaac, Sinte Cecilia en de Profeet Elias alle vier gemaakt voor de zolderingen der Jezuietenkerk, de eerste niet uitgevoerd; in denzelfden inventaris teekenen wij nog aan: ‘Een stuck van Octavi (Otto Vaenius) ende Breughel, ende van Rubens eerst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschildert, met buytenlyst wesende den Berch Pernassus’ een werk dat ongelukkiglijk verloren is gegaan maar vermoedelijk werd uitgevoerd door Rubens toen hij bij Otto Vaenius in de leer was. Nog vinden wij er: ‘Een groot stuk op doeck, in lyste, inhoudende de Vier Docteren vande Heylige Kercke, gemaect door Rubbens ende Jordaens.’ Bedoeld wordt het doek uit het Museum van Stockholm, dat inderdaad beurtelings aan Rubens en aan Jordaens werd toegeschreven maar van geen van beiden is. Bij Victor Wolfvoet vinden wij 55 stukken onder Rubens' naam, waarvan 26 kopieën, 16 schetsen, 7 kleine stukken en 1 teekening zijn; onder de schilderijen bevindt zich een ‘Banket van Balthasar’ vermoedelijk het gekende Banket van Herodes; onder de schetsen uit de reeks van de figuren van het H. Sacrament Elias en de Engel, Melchisedech, de Arke des Verbonts het Manna, de Nederlaag van het Heidendom. Bij Jeremias Wildens waren er 84 stukken, die Rubens' naam droegen; 42 ervan waren kopieën, 7 schetsen, 3 kleine stukken, 1 teekening. Onder de schilderijen stippen wij aan: de Grooten Boeren Bruiloft (nu in den Louvre) een Epchige (Psyche) naar Raphaël (nu te Budapest), een Cauvenus (de Verkouden Venus of zoogenaamde Jupiter en Antiope uit het Antwerpsche Museum), een ‘Ceres met een Cornu, copie van mijnheer Rubens’ (klaarblijkelijk te lezen, Ceres met een Cornucopiae een der exemplaren van de gekende Nymfen met den Horen van Overvloed), ‘een Tronie met een spiegelken’ (de jonge vrouw met den spiegel uit het Museum van Cassel), ‘een vrouw met een slang in de hand’ (Hygieia), een Verkensjacht, een Dronken Bacchus, een Dronken Hercules. ‘Drij Troniën’, wellicht die welke Rubens den 17n Augustus 1638 Lucas Fayd'herbe gelastte hem te zenden, en die waren: ‘een grammen soldaet met een swarte mutse op 't hooft, ende een crijtende manstronie ende een lacher, drij troniën, soo groot als het leven’, een Seetempeest, ‘een Gulden Regen’ (Danaë), het ‘begonst paneel van de Salige Sielen’ (het stuk uit de Pinakotheek te Munchen de Hemelvaaart der Gelukzaligen); onder de portretten vinden wij ‘de Grootmoeder van Jeremias Wildens’, ‘het portret van Jan Wildens’ dat Frans Mols nog te Keulen bij den heer Jegersdorff zag, maar waarvan wij het spoor verloren hebben. Onder de kopieën stippen wij aan: ‘den val van de onzalige geesten van Jan Monthorst naer Rubbens’ en ‘den opganck der salige sielen naer Rubens’. In andere verzamelingen teekenen wij nog aan: ‘een Batallie tusschen de Romynen en de Sabinen, daer de vrouwen den prys maecken’ bij Jan van Meurs, een Conversatie op panneel, een Phaeton, een Sinte Franciscus, ‘een Boeren Kermis staende ten huyse van Cornelis de Vos en een Copye vant selve’, alle vijf toehoorende aan de weduwe van Jan van Borm (1657); de Maecht van Orleans, die voortkwam uit het sterfhuis van Rubens en in 1831 aan den heer Schaaffhausen te Keulen toehoorde, en het portret van Jacomo de Cachiopin, beide laatste in het sterfhuis van J.B. Cachiopin (1662); een Christus met de twaalf Apostelen bij J.B. Palavicino (1665); ‘een groot schouwstuk den Rapt van de Sabinen op panneel’ nu in de National Gallery te Londen, vinden wij bij den Eerw. Heer Guilielmus van Hamme met nog zeven andere stukken: ‘Een boeren kermisse ende danssen (kopie), een Courtisane, den Engel die aen Elias wyn ende broot geeft, een Kindt met eenen tros druyven, een Conterfeitsel van een dame, een Mariënbeldt en een Conterfeytsel van eenen schipper met vrouwepersoon’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men zal bemerkt hebben dat de kopieën naar Rubens' werken in zijn eigen leeftijd overvloedig voorhanden waren, en dat de winkels van zijn leerlingen, die handel dreven in schilderijen er vol van waren. De drie eerste stukken die wij van hem vermeld vinden en de eenige die in een boedelbeschrijving tijdens zijn leven voorkomen zijn drie kopieën een Ons Heer en Onze Lieve Vrouw en een Abel en Caïn, die zich in 1614 bij Philips van Valckenisse en een Cruycifix door den jongen Ambroos Francken naar Rubens, dat wij in 1627 bij de weduwe van Jan van Haecht vinden. Van van Dijk's werken zijn de vermeldingen schaarscher, maar niet minder belangrijk: 115 stuks waaronder 13 kopieën en 5 schetsen. Drie van de schilderijen zijn vermeld vóór van Dijck's overlijden: een Croninghe Christi door hem ‘overdaen’, een ‘Sint Jan Baptist en St. Jan Evangelist, een groot stuck schilderije van Anthoni van Dyck ende een ander van ditto grootte wesende een Gevanckenisse Christi naer datto van Dyck gemaeckt’, alle drie bij de Weduwe van Jan van Haecht (1627). De twee laatste stukken bevinden zich in het Museum te Berlijn onder den naam Verspottung Christi (2.62 × 2.14 m.) en die beiden Johannes (2.61 × 2.12 m.), beide en te recht als oorspronkelijke werken van den meester beschreven. Jeremias Wildens bezat 55 stukken die van Dijck's naam droegen, waaronder 8 kopieën en 19 portretten zonder naam. Onder de schilderijen teekenen wij aan: ‘Eenen Jeronimus, een Naeckt vrouwken een hemde aendoende, daer den Tyt Cupido zijn vleugelen cort, een Avontmael naer Leonardo da Vinci, een Andromeda, een droncken Silenes, een Sint Sebastiaen, het portret van Jan Wildens en van zijne vrouw, een Sint Job, een Teurck te peert, een Mariënbelt met Sint Jan, nog een Jeronimus, een Naeckte Epsiche (Psyche) een geschetst landschap “synde een regenboge”, een Jacht geschetst.’ Bij Susanna Willemssens, weduwe van Jan van Borm (1657) vond men het Avondmaal naar Leonardo da Vinci weer, alsook een landschap en de Salige Sielen, naar van Dyck. Bij Signor Jacques Knudden, ‘coopman van laeckene’ (1660) het portret van zijn vader Jacques Knudden; bij J.B. Cachiopin dat van zijn vader Jacomo en van zijn moeder. Bij den Eerw. Heer Gelielmus van Hamme vinden wij vooreerst ‘Een groot stuck schilderye, van den Cavailler van Dyck, wesende een Marienbelt met twee conterfeytsels, op doeck’, zonder eenigen twijfel het meesterwerk van van Dyck dat de Louvre bezit; man en vrouw, zeer waarschijnlijk de vader en de moeder van Gelielmus van Hamme, geknield en biddende voor O.L.V. In hetzelfde sterfhuis vinden wij het ‘Marienbelt met de dry Sonders,’ dat zich ook in den Louvre bevindt, maar daar slechts beschreven is, zooals ik reeds elders aanstipteGa naar voetnoot(1). Nog treffen wij er aan ‘een St. Janneken, een kinneken met een vogeltken op de handt, twintig stuckxkens van den Cavaillier van Dyck wesende tronien op verscheyde manieren, staende boven de goude leiren,’ (wij vermoeden dat hier bedoeld zijn grauwschilderingen voor de Iconografie), - ‘Derttien troniën, boven de gouden leiren, soo van Rubbens als van van Dyck, in swertte lysten met gulde boordekens’ en een Charitas naar van Dijck. Bij Signor J.B. Borrekens (1668) was een heele overvloed van werken van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meester: ‘een Ecce Homo, twee groote schoone conterfeytsels van hoofde tot de voeten, van van Dyck, de schoonste die hij oynt gemaeckt heeft, een Kindeken met een engelken, een mansconterfeytsel, een Cupidoken, een Kinneken, een Vrouwentroigneken met een handeken, een Maria Magdalena, een schets van Dry Coningen, een Mariënbeelt, eenen Noot Godts, Dry naeckte Vrouwen met twee Satirs, een heel groot Mariënbeelt, Sint Joseph ende eenen engel, twee panneelen synde trognien van Appostelen, Sinte Jeronimius, noch twee Appostelen, Sinte Matthys ende Sint Jacop, en een troignie.’ Daar de inventarissen tot nu toe door den heer Van den Branden uitgegeven slechts gaan tot 1675 kunnen zij geen andere stukken van Jordaens vermelden dan die welke nog gedurende 's meesters levenstijd in sterfhuizen, voorkwamen. Wij vinden dus in de vermeldingen die wij gaan mededeelen, stellige aanduidingen over de jaren vóór welke die stukken vervaardigd werden. In 1627 vinden wij bij de Weduwe van Jan van Haecht eene O.L.V. Hemelvaart met tien engelen van Geert Snellincx en Jordaens, en twee dubbeldoecken, van Tobias van Haecht, met beelden van Jordaens. In 1642 bij Herman de Neyt eenen Bacchus naar Jordaens. In 1653 waren er bij Jeremias Wildens: ‘eenen Elusses (Ulysses) op plate geschildert, een Badt van Calesto, eenen Actron (kopie), en een Vonnis van Midas.’ In 1657 waren er bij de weduwe van Jan van Borm een Magdalena, een Coninck David (kopie) en d'Inhout van Calisto. In 1663 bij Jufvrouw Catharina Dey de Begraeffenisse van Jozeph. In 1668 bij Jufvrouw Anna Jordaens, weduwe van Zacharia de Vriese en zuster van den schilder, wier inventaris opgemaakt was ‘ten overstaene ende versuche van d'Heer Jacques Jordaens ende Signor Isaacq Jordaens, der afflyvige broeders’: ‘Een schouwstuck, Coninck drinckt, een stuck van Momper, door d'Heer Jordaens stoffeert, eenen Pot, naer myn Heer Jordaen, twee stucken schilderye, naer d'Heer Jordaens, d'een Paulus ende Barnabas ende de andere eenen Dermitte (?)’ Bij Augustyn Tyssens (1675) bevonden zich: ‘Een landschap, van Jordaens, met eenige koeykens, eenen gerolden doeck, naar Jordaens, van eenen Verloren Sone en een Mariebeldeken, naar Jordaens’. Over menigen anderen schilder zou er nog wel het een of het ander wetenswaardige te vinden zijn in de inventarissen maar wij moeten ons beperken. Melden wij enkel nog eenige stukken. In de oudste boedelbeschrijving, die van Margareta Boge, weduwe van Signor Joris Vorselaer, generaal van de Munte (1574), treffen wij aan: ‘Een tafereel van Jeronimus Bosch, wesende van de VII Dootsonden’; ‘Een stuck poeterye van Jupiter’ en ‘Een Adam en Eva’ beiden van Peter van Aelst; bij Peeter Muytincx, oud schepene (1655) een portret van zijn grootvader Joris Muytincx van hem zelven en van zijn eerste huisvrouw, alle drie geschilderd door Adam van Noort; bij de weduwe van Jan van Borm, een Landschapken van Craesbeeck, een Conversatie van Simon de Vos en twaalf koperen platen, van denzelfden; bij Jan Baptist Borrekens een ‘feston van bloemen ende fruyten, geschildert tot Roomen van Jan Breughel.’ Verbazend is het getal werken die zich bevonden in de nalatenschap van schilders van wien wij er haast geene meer kennen. Zoo vinden wij bij Victor Wolfvoet nog 9 stukken van zijn hand vermeld en 6 stukken door zijn vader geschil- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derd. Zoo vinden wij bij Jeremias Wildens 5 stukken van hem, 1 naar hem, 19 stukken van zijn vader Jan Wildens en 24 kopieën naar dezen. De nu gedrukte inventarissen loopen van 1574 tot 1675, zij zijn 52 in getal. Het is klaar dat zij slechts een zeer gering gedeelte vermelden van de kunstwerken die in Antwerpen nagelaten werden in die eeuw. Het overgroote deel der geërfde kunstschatten werd niet notarieel geboekt. Om er een bewijs van te leveren hebben wij slechts te vermelden dat de rijke verzameling van Rubens niet notarieel werd beschreven, evenmin die van zijne moeder, zijn broeder, noch van de familien waarmede hij verwant of bevriend was, de Brant's, De Moy's, Lunden's, Moretus, Rockox, Gevaerts en veel andere nog, die zeker behoorden tot de warmste vrienden en de rijkste bezitters van schilderijen.
Max Rooses. |
|