| |
| |
| |
| |
H.J. Haverman
EEN twintig of vijf en twintig jaar geleden kwam, te gelijk met de heerlijke opbloei der Haagsche School, een heele generatie van schilders aan, die, gevormd onder de kundige en conscientieuse leiding van den voortreffelijken schilder A. Allebé, hoogleeraar en directeur der Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, wiens fijne beschaving op een heel geslacht van jongeren een stempel heeft gedrukt, al heel spoedig blijk gaven dat zij, liever dan in het sop der groote Haagsche meesters mee te varen, een eigen, onafhankelijken weg zochten, ieder naar hun aard. De meeste hunner waren dan ook figuurschilders, hetzij door neiging, hetzij door de positieve en vaste opleiding die zij ontvangen hadden. Ook kan het wezen dat de vorming van een talent in een stad als Amsterdam - en enkelen van hen waren Amsterdammers - waar de verhoudingen grooter zijn, de lijnen positiever en de menschen dikwijls marquanter, hiertoe aanleiding geeft; zooals het ook is dat de richtingen zich daar feller afbakenen, dat de bewogenheden der maatschappij, zoowel geestelijke - men denke aan de Nieuwe Gidsbeweging die van daar uitging - als materieele, daar sterker gevoeld worden, terwijl het cosmopolitischer den Haag, in een blanker atmosfeer, onder het staag gekabbel der zee, de hoeken spoediger afrondend, voor het contemplative landschapschilderen, al sinds Potters dagen de aangewezen plaats was. In ieder geval in deze generatie kan men al de stroomingen, tegenstroomingen, de acties en reacties, al de tegenelkaar indruischende idealen, waarvan het eene zoekt vorm te geven aan zijn bewondering voor de schoonheid van vroegere tijden, het andere tot aanschouwing zoekt te brengen het ongrijpbare geloof der twijfelaars van dezen tijd en weer een ander zijn ideaal gericht houdt op een altijd wijkende toekomst van gemeenschapskunst, terwijl daartegenover het intellectualisme een steeds sterker uitgesproken persoonlijkheid in den mensch zoekt, een
portretkunst, waarvan men de prototype kan vinden in die tijden, waar de gemeenschap van
| |
| |
godsdienst en maatschappij in het koele licht der Renaissance eindigend, het individu meer naar voren komt. Intusschen zoo het gemeenschapsideaal lachender is, zoo is voor den portretschilder van heden het scherpe naspeuren van het persoonlijke in aangezicht of houding ook weer te beschouwen als een soort reactie, of liever als een opneming van die zijde van het leven, welke de meer picturale meesters van de zeventiende eeuw zoowel als die der negentiende, ter zijde hebben gelaten. Toen Ary Scheffer, lang nadat deze groote schilder reeds algemeen beroemd was, van uit Parijs het Mauritshuis bezocht, achtte hij, bij alle bewondering voor die meesters, met de volle erkenning van wat hem bij hun vergeleken ontbrak, zich gelukkig dat deel van het leven opgenomen te hebben, dat zij ongebruikt lieten liggen.
H.J. HAVERMAN: PORTRET VAN JACOB MARIS (schilderij).
| |
[pagina t.o. 90]
[p. t.o. 90] | |
H.J. HAVERMAN:
TOEWIJDING (aquarel).
Eigendom van den H.G. Sues - Maison Artz, den Haag.
| |
| |
H. J HAVERMAN: PORTRET VAN J.H. KRELAGE TE HAARLEM (schilderij).
Dit gedaan te hebben tegenover de groote Haagsche school, is het oorspronkelijke van artiesten als Derkinderen, Toorop, Veth, is ook het persoonlijke van Haverman.
Haverman dan, is, en acht zich, ofschoon met een tusschenperiode op de teekenacademie te Antwerpen, geheel de leerling van Allebé. Begaafd met een ontzettende werkkracht, die men beter wilskracht kon noemen, begon Haverman met knappe, veel belovende, maar naar den trant, wat droge studies te maken. De Vereeniging tot Bevordering van Beeldende Kunsten bezit een naakt figuur van hem, dat voor zijn werk van dien tijd zeer karakteristiek is. Wat later, vrij
| |
| |
gelaten uit een geserreerde leiding, kwam Haverman van een reis naar Spanje en Algiers met kleurige studies, impressies, enkele schilderijen ook, voor den dag; goed, enkelvoudig en krachtig werk, als men verwachten kon van een zoo viriel talent, zonder evenwel daar die formule gevonden te hebben waarin hij het leven zou uitdrukken, zonder daar, hoe oprecht hij het vreemde land ook aanzag, te geraken tot de herkenning van zijn eigen persoonlijkheid: een drang tot karakteriseeren van het individu, tot critisch worden toe, waarvan de consequentie het portretschilderen is.
Een portret! Dat wil bij hem niet zeggen een schilderachtig poseeren en drapeeren van zijn model, niet de een of andere kleurschikking, hoewel hij den laatsten tijd ook hiertoe geraakt, - maar voor hem is het een zich verdiepen in het karakter, een zich inleven in de gedachten die zijn model bezig houden, critisch, niet in den ontkennenden maar in den herkennenden zin. Het is een opzoeken van de uit de gedachten en voelingen ontstane plooien, rimpels, eigenheden, een bestudeeren van de houding, een accentueeren van de trekjes om mond, neus en oogen, zoolang tot hij het raadsel van het gelaat opgelost heeft, en onderstrepen kan, zoodat zijn beste portretten een verheldering van den persoon geven.
Toch troffen zijn eerste portretten ons - Haverman woont niet te vergeefsch in den Haag, - meer door de franchise der direct op het model bestudeerde kleuranalyses dan door een scherp vastzetten in omtrekken of lijnen. Wij herinneren ons een portret van dr. v. D. dat in het weergeven van het blanke en blonde even sterk was als in het weergeven van de typische structuur van den kop. Door dezelfde franchise trof het waterverfportret van den kunstschilder Richard Bisschop, waarvan het principe wel degelijk de kleur was en de lust tot maken van dit portret naar alle waarschijnlijkheid de kleur tot begin had. En ook nu zien we portretten en van zijn beste, waar de kleurcombinatie, zij het de sobere van een warm bruin tegen ivoor, met vasten zin is doorgezet en, zoo we het paarlemoerige dezer eerste portretten niet meer terugvinden in de latere, zoo is er in deze nieuwe kleurcombinatie iets voornamers. Het treffendste voorbeeld van deze wijze is in het jong meisjeskopje dat onlangs in Pulchri-Studio geëxposeerd was. De kracht van den teekenaar die Haverman is, deed zich hier meer voelen dan dat men die wel zag, en het schilderen van het ivoorige wit van het gelaat verweekte dit geenszins, maar bevestigde in het vaste schilderen, in de voornaamheid van voordracht, de trotsche houding. Maar wat in de eerste portretten ook zich reeds dadelijk uitsprak was een verdieping in het karakter, een zekere strakheid, een altijd door weloverlegdheid, een volhouden van de formule, dat wil zeggen een zich nooit laten meeslepen door het impressionisme, een
| |
| |
H.J. HAVERMAN:
GELUK (lithografie).
| |
| |
vasthouden van de teekening, zij het ook dat deze niet die scherpte van waarnemen bevatte, welke wij later in zijn met krijt geteekende portretten zouden bewonderen.
H.J. HAVERMAN: PORTRET VAN MEVROUW BROERS VAN BEUSEKOM (schilderij).
Eigendom van den H. Edmée Broers, den Haag.
In een teekening met zwart krijt, kan de indruk onverzwakter weergegeven worden, de opvatting van het modellé is daar vrijer, kan wisselen naar den aard van den te typiseeren kop; zij kan volstaan met een contour, met het even aanzetten der schaduw, met een uitvoerig modellé, eenvoudig, geestig of gewild al naar de lust van den schilder is. Dat deze kritische wijze van zien bovenal karakterkoppen, of zoo dit wat wijdsch is, wetenschappelijke specialiteiten vordert,
| |
| |
volgt van zelf. Door het aanhoudend, ik zou haast zeggen gedwongen teekenen van menschen die zich op een of ander gebied onderscheidden, heeft dit vermogen van scherpzien zich bij Haverman nog versterkt, en niet alleen dit, maar in het bestudeeren van zijn model en face en en profiel, dus uit de aanhoudende analyses der wezentrekken, uit de vrije behandeling die het krijt geeft, weggooiend de eene manier om naar den aard van den kop, een nieuwe formule te vinden, verrijkt met heel wat ervaring en vele menschenkennis, was het dezen artiest dan ook gegeven de synthese te puren, die zijn profiel van van Deyssel is. Want waarlijk, meer karakterverdieping, zuiverder vorm, meer stijl kan in een contour dat ons bij wijlen doet denken aan een medaille, niet gegeven worden, terwijl toch de levendigheid van expressie, op de teekening zelf verhoogd, met een tikje kleur op de bloem in het knoopsgat, den fat releveert die den persoon van den grooten stylist van onzen tijd kenmerkt. Kon men de formule waarin Haverman de persoonlijkheid van van Deyssel synthetiseerde, vergelijken met een Italiaansche munt, zoo staat die van den Leidschen hoogleeraar prof. van de Sande-Bakhuyzen, wiens onregelmatige kop niet in een contour vast te zetten viel en wien de schilder in ongewilde spontaniteit, gegrepen heeft in een zwerm van strepen als sabelhouwen, waaruit de oogen klaar en levendig naar voren tintelen, - daar, als een volzin van Busken Huet: raak, geestig en lenig van bouw. Tot de beste behoort ook het geteekende portret van Dr. Frederik van Eeden, wiens niet gemakkelijk te lezen physionomie door dezen portretschilder al heel gelukkig gedéchiffreerd is; behooren ook onder meer de eenvoudigere van Jhr. Schorer, van Louis Bouwmeester, de picturaler in het vierkant staande van den oud-minister Borgesius en het lithografische portret van Nicolaas Beets. Het zijn deze portretten die vooral den naam van Haverman gemaakt hebben, of juister die, waarin zijn persoonlijkheid
zich het sterkst bevestigd heeft.
Maar er is nog een andere zijde aan het talent van dezen artiest. Door zijn lijnexpressie in de beschermde geste, waarin de moeder het kind omvat houdt, heeft hij een nieuwe zijde van het moederschap tot aanschouwing gebracht. Er is hartstocht in deze bescherming, hartstocht in dat gebaar van één zijn moeder en kind, in de omarming. De hand waarmee zij het kind vasthoudt is niet de geslotene der Madonna, die alleen de toppen der vingers aandrukt tegen het kind; zijn handen geven de greep weer, waarmede de moeder het kind aan zich vastklampt, nooit gerust in het weten van den machtigen vijand der moeders die nimmer slaapt, die rond waart om de levens der wankele kleinen; het is de moeder van een nieuwere levensopvatting, waarin het geloovige berusten niet langer past, waar de oude dankbaarheid der kinderen aan hunne ouders voor het hun
| |
| |
H.J. HAVERMAN:
BAKER EN KINDEREN (aquarel).
Eigendom van Mr. S. van Houten, den Haag.
| |
[pagina t.o. 98]
[p. t.o. 98] | |
H.J. HAVERMAN:
MOEDERSCHAP (lithografie).
| |
| |
geschonden leven omgekeerd wordt en de moeder in haar dienende liefde aan haar kinderen als vergeving schijnt te vragen voor een leven, waarvan zij niet weet of zij de macht zal hebben om het gelukkig te maken. Maar hij geeft ons ook oogenblikken te zien vol moederweelde, oogenblikken waarbij zij bezig is met die intieme zorgen voor het kind, waarin elke moeder, de eenvoudige van hart, de ongeruste en de denkende ten allen tijde behagen schept. Van deze eerste soort is de lithographie indertijd in de Kroniek verschenen, in de lijnexpressie wel de treffendste; maar ook die moeders zijn waar en gevoelig weergegeven waar zij, rondwandelend door kamer of tuin, hun gezicht verbergen in de poezelheid van het kind, terwijl de lange rythmische lijn der vrouw in het fijne decor van een stadstuintje: een stuk gazon en eenige heesters, een stamroos in lichte kleuren buiten, hetzij in een donkerder gamma binnen, in die intieme houding, die men alleen in het huiselijk leven kan opmerken, zich beweegt. Deze teekeningen onderscheiden zich door fijne kleurschikking, iets van geel tegen een fijn groen en het blank van schelppaadjes of ook, en het is dan binnenshuis, een meer gedragen toon, waarin de lijn van het figuur gesteund worden zonder zich geheel op te lossen. Typische bakers ook, rimpelig het gezicht in provinciale kleederdracht met de stijf geplooide schort, in den tuin op een zonnig plekje het kind ronddragend in dien wiegenden gang hun eigen. In deze aquarellen vertoont Haverman zich geheel de leerling van Allebé, volgehouden de behandeling in alle hoeken evenzeer of het de rozenstruik, het grasveld, het wandelpad of de figuur zelf is, zijn deze in zijn beste momenten door hun weloverwogenheid, van een bizondere zuiverheid.
Het schijnt dat de meeste artiesten van beteekenis zoo om en bij de veertig jaar - Haverman werd in 1858 geboren - de een wat vroeger, de andere wat later ‘er zijn.’ Wij willen gelooven dat dit de werktijd is waar de schilder versterkt in zijn persoonlijkheid, intenser geworden in zijn grondeigenschappen, stelliger in de herkenning zijner gaven, een nauwer cirkel om zichzelf getrokken zal hebben. De kracht van een persoonlijkheid zit toch in zijn neigingen, niet daar tegenin. Gelukkig de artiest die deze kracht in zichzelf ter rechter tijd herkennen mocht.
G.H. Marius.
|
|