| |
| |
| |
Onder den St. Maarten
DE ingenieur Pool heeft, stellen we ons voor, bovenstaanden naam voor zijn fabriek van gebruiksvoorwerpen gekozen in een oogenblik van poëtische begeestering. De schaduw van den St. Maarten, den gothieken kerktoren van Zalt-Bommel, viel op zijn werkplaats en de schaduw - voor dezen kunstnijvere werd het licht! - van de middeleeuwen lag over heel Zalt-Bommel verspreid. Men vindt daar behalve ‘Bommel's sterken wal’ door den vaderlandschen dichter vermeld, en datgene wat den geest tot in de tijden van bloeiend gildewezen en daarmee bloeiend kunstambacht terug brengen kan.
Komen kijken in Zalt-Bommel, is een soort leercursus door maken
| |
| |
in de propadeutiek der zeventiende eeuwsche architectonische beginselen en tevens den zin scherpen in den eerbied voor deze kunst, die door het gebruik van eeuwen niets van zijn aesthetische waarde verloren heeft.
Nieuwe Fabriek te Haarlem.
Wat een wind en regens, sneeuwvlagen en hagelbuien zijn er over die geveltjes gegaan en wat een gebeurtenissen zijn hier besproken en wat een gedachten zijn er door de hoofden getogen van hen, die hier de een na den ander hebben geloopen, gewoond en geleefd! En opeens als de blik nieuwsgierig een zijstraatje binnenglijdt en juist bekoord zal worden door het wit van een muur, met rood en groen en geel en blauw omkranst, alles schitterend in den zonneschijn, glijdt daarop weer - voor de hoeveelste maal? vraagt men zich - de architectuur van den St. Maarten omhoog, den ouden St. Maarten, waarom de kraaien zwerven, waarop helmkruid groeit en waaraan de eeuwen hebben geknaagd, - zonder succes.
De bouwmeester is geslaagd: het monument moest onvergankelijk zijn! En het is onvergankelijk want niettegenstaande alle gepraat over den tand des tijds en ‘sic transit’ moeten als wij naar den St. Maarten opzien, en zeggen: ‘Hij is mooi,’ die woorden de uiting zijn van de zelfde kunstaandoening, die ons voorgeslacht een gelijk: ‘Hij is mooi’ deed spreken.
Maar wie een nieuwe dorpel mooier vindt dan een die door duizenden voetstappen is uitgesleten en wie het koper of ander metaal waardevoller acht al naar gelang het meer ruikt naar den winkel, zal van het Zalt-Bommelsch en in 't algemeen van het schoon onzer vaderen weinig bespeuren. Het is een mooi dat van onze wereld, waarin de mode zich het recht geusurpeerd heeft over de aesthetische waarde der dingen te beslissen, geheel is vervreemd.
Het ligt niet in het vernisje dat de gevoellooze hand van een werkman over de dingen strijkt, niet in het politoer, dat onze meubels
| |
| |
salonfähig maakt, niet in het poetsgoed, dat de metalen blinkend moet houden; en evenmin ligt het in de versieringen, waarmee Duitsche en Belgische architecten tegenwoordig een kunstnijverheid willen scheppen.
Schets voor een werkkamer.
Deze laatste zijn eigenlijk even vijandig aan het mooi der middeleeuwsche gebruiksvoorwerpen, als de smaaklooze bekoorlijkheid, die de domme huisvrouw van tegenwoordig van haar behanger eischt. Het mooi dat wij hier bedoelen - eigenlijk diende men er een nieuw substantief voor te vinden omdat het met kunst en versiering niet in direct verband staat, - is het complex van talrijke goede eigenschappen, waaronder die der doelmatigheid wel degene is, die het gemakkelijkst met een woord is aan te duiden. Toch constateert men, staande voor een mooi ouderwetsch meubel, doelmatigheid niet alleen! Men ziet er een rationalisme in, in verband met de bestemming; men neemt er berekening in waar, in verband met de noodzakelijkheid aan de sloopende gevolgen van het gebruik weerstand te bieden. En daarnaast toch ook weer dat verstandelijke en rationeele in de proporties, dat de architectuur ervan natuurlijk maken. We gelooven niet dat de kunstnijvere van vroeger zich al die goede hoedanigheden zoo bewust was, dat hij ze op de manier van het bovenstaande - helaas, gebrekkig! - onder woorden bracht. Dat behoefde toen niet en zou ook nu niet behoeven, indien onze moderne kunstnijverheid, die heet zijn oorsprong genomen te hebben uit de middeleeuwsche, niet bezig was af te dwalen in de richting der volslagen verdwazing. Intusschen
| |
[pagina t.o. 66]
[p. t.o. 66] | |
‘ONDER DEN ST. MAARTEN’
KIJKJE IN EEN DER MONSTERKAMERS.
| |
| |
voor wie de waarde van oude architectuur en oude meubelkunst heeft doorvoeld, is die détailleering onnoodig.
We zeiden boven dat de Heer Pool in een oogenblik van primaire begeestering den naam van St. Maarten, die met zijn rationeel schoon dat van Zalt-Bommel zoo fraai beheerscht, aan zijn werkplaatsen verbond. Wie het eens is, met wat we opmerkten over de eigenlijke beteekenis van het schoon der middeleeuwsche kunstnijverheid, zal tevens begrijpen, welke waarde men aan die symbolische handeling van den Heer Pool heeft te hechten. Misschien heeft hij een jaar lang ook gedweept en gedroomd van een kunstnijverheid die precies op de middeleeuwsche zou moeten gelijken, met afschaffing van de machines, met het vervaardigen van uitsluitend handwerk, met gilden- en leerling-wezen en na veel arbeids verworven meesterschap in de kunst. Maar bij een bezoek aan de werkplaatsen te Zalt-Bommel bleek ons tot ons genoegen, dat hij van die voorzeker wel heel schoonen droom, die echter een anachronisme is, al lang bekomen was; en beloond werd met de overtuiging dat ook zonder adoratie van het handwerk het ideaal toch zeer goed te benaderen is.
Wat er dus van Zalt-Bommel, de St. Maarten en de middeleeuwen overgebleven is in ‘Onder den St. Maarten’? Het is dat aandachtig streven naar rationalisme in zulk een vorm dat het de kunstbegeerte bevredigen kan maar niet overvoedt, - een ei van Colombus in onzen tijd, waarin het Amerika van de kunstnijverheid feitelijk nog maar aan den gezichteinder schemert.
We zeiden het boven alreeds, het atelier van ‘Onder den St. Maarten’ is aan geen der dogma's die voor een poosje het evangelie der kunstnijverheid vormden, blijven hechten. De dweeperij met het
| |
| |
oude is geofferd, het handwerk acht men er zoo'n onfeilbare voorwaarde niet meer; versiering is beperkt tot het minst noodzakelijke d.w.z. het gewenschte; zoodat er van al datgene, waarvoor men zich in andere kunstnijverheidproducten langzamerhand gaat ergeren, niets overgebleven is dat deze beide onfeilbare condities: goed, ratiotioneel, degelijk en mooi werk leveren, èn werken tegen een prijs, die het produkt ook binnen het bereik van een grooter publiek brengt dan dat waarvan het waardeeringsvermogen, door een dwazen geest van deftigheid en anders-dan-iedereen-zijn, verdorven is.
Bij ‘Onder den St. Maarten’ is er geen sprake van de meubelen, het koperwerk etc. tegen opzettelijk hooggestelde prijzen te verkoopen met de hoop dat de ‘hoogere standen’ het zullen aanvaarden als een offer aan hun weelderigheid en aldus de mode het voertuig zal worden waardoor het artikel ‘er in’ moeten worden gebracht. Grooter gevaar voor een voorwerp tot werkelijk gebruik bestemd, in dienst van de schoonheid vervaardigd en met de hoop op werkelijke waardeering de wereld ingezonden, dan die voorliefde der weelde-aristocratie en de deze op de voeten volgende mode, bestaat er niet. En het is dan ook van den aanvang af onze overtuiging geweest, dat slechts dàn het tegenwoordig streven der kunstnijveren gelukken zal, wanneer het zich grondvest op de waardeering van het met hoofd arbeidende volksdeel en dus de illusie aan louter kunst offert aan de trouwens veel hechtere van vak-practisch nut.
We zullen hier niets mededeelen van de ‘wetenswaardigheden’, die omtrent de oprichting en uitbreiding van de werkplaatsen ‘Onder den St. Maarten’ - die intusschen thans ook te Haarlem haar vertakking hebben - op te sommen zouden zijn. Ook zullen we den persoon van den stichter buiten beschouwing laten. Aangaande hem en het eerst bedoelde is in artikels, in andere bladen over de Zalt-Bommelsche kunst-industrie vroeger geschreven, vermoedelijk alles gezegd wat er te zeggen valt. Wie er nieuwsgierig naar is, moet het dus ook daar maar zoeken. Liever wagen we ons aan een moeilijker maar tevens dankbaarder werk, nl. de goede eigenschappen van dezen vorm van kunstnijverheid zoodanig aan te toonen dat zulk een toestand eenigermate voorbereid mag heeten, als waarin noch van fantaisiemeubeltjes noch van ‘style Libre-Esthétique’ in onze burgerhuishoudens meer sprake is.
‘Smaak en karakter van den mensch zegt de heer C.F.J. Louis Rieher in een artikel in het Bouwkundig Weekblad mede aan Onder den St. Maarten gewijd, en dat ons voor de samenstelling van deze beschouwing werd verstrekt, ‘zoo ook zijn ontwikkeling weerspiegelen zich in de inrichting zijner woning. Bepaalt deze zich tot zekeren eenvoud, dan getuigt zij vaak van de meeste waarheidsliefde,
| |
| |
het meeste karakter.’
Schets voor een klein vertrek.
De stelling kan, als een treffende waarheid, in tweeërlei zin worden opgevat. Ten eerste zoodanig dat ze er op wijst hoe het beplakken met fineer van een tafel, die, als men er onder kijkt, vervaardigd blijkt van goedkoop hout, het vergulden van dingetjes die maar van gips zijn, het versieren van onderdeelen met (leelijke!) ornamentjes die ook al opgeplakt blijken, en het poetsen en ploeteren en knoeien, broddelen, de uitgebreidheid waaraan wij, die onze jeugd en jongelingsjaren altijd maar in kamers met fantasiemeubelen hebben doorgebracht, eigenlijk geen begrip hebben, maar maar een laf boerenbedrog is, waaraan goed beschouwd alleen een menschheid, die nog in de kinderschoenen staat, zich schuldig mag maken. Die versiering, de wanhoop van den huisvader die ervaren heeft, dat dat mooi slechts met ondegelijkheid werd gekocht, wordt door de rationeele kritiek onmiddelijk als een dwaasheid die bovendien alle ruimte laat aan de gruwelijke fantasie van den ontwerper, onmiddelijk verworpen. In de meubelen en de verdere voortbrengsels van ‘Onder den St. Maarten’ treft men ze natuurlijk niet aan. Met bewonderenswaardige eerlijkheid wordt daar al het ruw materiaal vertoond: pakt ge een stoel aan, ge hebt het eiken-, greine- of mahoniehout (ongepolitoerd, het dient er nog eens bij gezegd) in uw handen. Een koperen lamp, een dito theepotje, een bouilloir, het zoo wonder-fraaie ruw materiaal, door onze industrie op zoo
| |
| |
schandelijke wijze miskent en in nog hooger mate mismaakt, glanst in al zijn degelijke bekoring ons tegen. Men bezwaart er in ‘Onder den St. Maarten’ zijn geweten niet met die leugens, dat bedrog, die struisvogelpolitiek, waarvan elke ‘meubelbazar’ een staalkaart is die den waren kunstnijverheidsman doet griezelen. Men is er eerlijk, verrassend eerlijk, eerlijk in beginsel. Wees niet bang: knollen voor citroenen koopen, kan men er eenvoudig niet! Hebt ge uw keus gedaan, vrees niet dat ge, als ge uw goede geld hebt neergelegd, ijzer dat goud lijkt hebt gekocht of pakkisten die wel gaarne voor mahoniehout doorgaan. Neen, neen, ge weet het bij den eersten blik wat het is, en ge moogt het draaien en keeren, voelen en tasten en altijd vindt ge uw eersten indruk bevestigd: koper is koper, hout is hout, ijzer is ijzer en zoo tot in het oneindige. Zoo doet men in ‘Onder den St. Maarten’. En gij kooper, wat hebt gij, na het voorbeeld u zoo gegeven is, te doen? Het is niet moeilijk. Ge hebt eenvoudig ook eerlijk te zijn en alle aanstellerij en deftigheid afschaffend te erkennen dat, als uw beurs het nu eenmaal niet toelaat, dat ge op fluweel of pluche zit, ge u tevreê stelt (het is niet heel moeilijk, want ook dat kan mooi wezen) met een gevlochten matten zitting, en als ge de rekening vreest, die een gevolg zou zijn van mahonie of eiken meubelen, uw trots zoekt in eenvoudiger materiaal en dientengevolge den leelijken, akeligen namaak, die een schande is voor een verstandig mensch, uit uw huis verbant.
Dat wat aangaat de eerlijkheid, die ‘Onder den St. Maarten’ zelf toepast en aan het publiek de toepassing ervan leert.-
De tweede eigenaardigheid, die men in die werkplaatsen aantreft, is eerbied voor het ruw-materiaal.
We willen nu eens heel duidelijk zijn, of liever we moeten wel, want deze dingen zijn al meer gezegd en herhalen we ze, dan is dat alleen gerechtvaardigd doordat er menschen zijn, die ze toen niet hebben begrepen en dus duidelijkheid als eerste vereischte stellen. We zijn dus duidelijk: als men u eens dwong te zitten met uw eene been in een S-vorm gebogen en het andere in uw hals gelegd en uw handen en armen saamgerold tot twee spiraaltjes zooals men ze meest aantreft aan koperen lichtkronen. Naar den smaak van den ontwerper van deze zou uw lichaam dan ‘versierd’ zijn; maar niettemin zou de positie u minder aangenaam lijken. Stel u nu voor een werkman van ‘Onder den St. Maarten’, die met liefde zijn hand laat gaan over een pas geschaafde plank van mooi hout, of met goede hoop op een mooi voorwerp, een
| |
| |
stuk glanzend gepolijst koper op zijn hand weegt. Met wat overdrijving zou men van dien werkman kunnen zeggen dat het hem pijn zou doen wanneer hij verplicht werd plank of koper te vervormen tot een versiering die even weinig geëigend is voor het materiaal als de ‘versierde’ houding van uw lichaam. Die verkrachting van den aard van plank of koperen staaf stuit hem tegen de borst of met andere woorden, hij heeft eerbied voor zijn materiaal. Een plank heeft een draad, die een bepaald gebruik voorschrijft; ze is zachter dan metaal, ze mag dus niet in bochten worden gebogen als of ze een stuk steen was en mag niet worden uitgezaagd tot krulletjes en draaierijtes, die haar alle weerstandsvermogen ontnemen. En het massieve, zware, glanzende stuk koper moet massief, zwaar en glanzend blijven: het moet ‘een stuk koper’ blijven ook na dat het bewerkt is, krachtig, natuurlijk, een bonk metaal!
Inzending op de Internationale Kunstnijverheids-tentoonstelling te Turijn, ontwerp van K. Sluyterman.
De eerbied voor het materiaal, die daarvan het gevolg is en soms van eerlijkheid niet geheel te onderscheiden, wordt in hooge mate
| |
| |
‘Onder den St. Maarten’ toegepast. Een plank blijft er een plank, een lat een lat, een paal een paal. Het wordt aan elkander gelascht, vastgespijkerd tot kasten, tafels, stoelen en banken. Maar ook daarna zal een klein kind er lat, plank en paal kunnen aanwijzen. En ook de schaarsche versiering die daarna wordt aangebracht doet het materiaal nooit geweld aan. Van aanhangsels en opplaksels nooit sprake. En in hoofdzaak wordt het beginsel gehandhaafd dat het oorspronkelijk materiaal feitelijk al mooi genoeg is om alle versiering te kunnen ontberen. In vergelijking met de fantazie-meubelfabriek is de arbeid ‘Onder den St. Maarten’ verricht, dus vooral negatief; alleen wat fout, belachelijk en dom is, wordt hier nagelaten. En het positieve, dat is, zooals we boven zeiden, het complex van al die goede eigenschappen, die zich niet zoo maar laten detailleeren. Vooral in het koperwerk, werkt dat streven naar het behoud van het karakter van het materiaal ten duidelijkste. Onder de reflexen van veel vlakken gaat de bekoring van het koper verloren; het is dus in gladden vorm bewerkt, scherpe hoeken zijn vermeden: het is het koper gebleven dat uit de smeltkroes kwam. Vergelijk daarmee eens den inhoud van een lampenwinkel waar het koper de meest perfiede martelingen ondergaat, en ge begrijpt dat het inderdaad een groote liefde en eerbied voor het materiaal is, dat hier aan al dat booze wist te ontkomen.
Maar er is nog een andere vorm van eenvoud en zelfbeperking, van eerlijkheid, die van deze huismeubelen, die onder den invloed van een goed beginsel ontstaan, uit kan gaan. Het is die eerlijkheid, die wij aanduiden toen we ieder den raad gaven niet te trachten het meubilair méér of anders te doen schijnen dan het inderdaad is. Het zal op den duur, zoodra het publiek het vermogen maar verkrijgt zich zelf te wennen zich zijn waarde in de maatschappij bewust te worden, een heerlijk gevoel zijn, in den eenvoud waartoe de meerderheid verplicht is de schoonheid te vinden, die men jaren en jaren lang vergeefs nastreefde door het nabootsen van een schijn van deftigheid, door een dwaze opeenstapeling van versieringen. De geheele populaire meubelindustrie ook dan wanneer men het woord meubel neemt in den allerruimsten zin van het woord, is er op ingericht met luttel eerlijk werk of een zondvloed van producten af te leveren, die berekend zijn op de tot nu toe onoverwonnen neiging den hoogsten stand naar den schijn althans na te doen. In het huishouden van den kleinen ambtenaar en van den werkman zelf kan men wanhopige pogingen waarnemen het salon van den millioenair te evenaren. Het beginsel van den namaak is in onze fabrieken zoozeer doorgedrongen dat men vergeet het te constateeren, en de woede tot versieren, direct gevolg daarvan heeft zulke afmetingen aangenomen, dat het karakter van elk voorwerp welk men ook voor den geest haalt verloren is gegaan onder
| |
| |
krulletjes et tierelantijntjes, die zonder uitzondering bovendien leelijk zijn.
Huiskamer.
Het is toeval óf een bewijs voor de juistheid van zekere sociale leer, dat tegelijk met het zich meer bewust worden van de standen zich ook in de kunstnijverheid een streven voordoet dat het onderling verschil in stand vermag uit te drukken. Eenmaal zal, en dit o.i. binnen niet al te langen tijd, de stand die op het oogenblik de meest gewichtige rol speelt, die nl. der arbeiders met het hoofd, en hoewel het dan nog geen geleerd proletariaat is, zich toch slechts bij uitzondering in weelde baadt, de kunstnijverheid naar het voorbeeld van Onder den St. Maarten als speciaal de zijne aanvaarden. De kunst van van de Velde, de Engelsch-Duitsche kunstnijverheid mogen zij die evenals de werkman veel arbeidsvermogen moet spendeeren om aan den kost te komen, overlaten aan de rijken, wien zich het genoegen kunnen gunnen een kamer aan straat ‘modern’ in te laten richten, opdat het oog van den voorbijganger daar eens als in een rarekiekast verdwale.
| |
| |
Boekenkast; ontwerp van K. Sluyterman.
Een practischer, duurzamer en goedkooper huisraad verlangen zij, en - aan dat verlangen is voldaan. Het spreekt van zelf, - al zijn er thans ook weinigen, die die waarheid in praktijk durven brengen - dat wie van een in vlijt verworven beperkt jaargeld moet leven, zich de weelde niet veroorloven kan met een ‘Libre Esthétique’-mode mede te doen, om haar na een paar jaar voor een andere nieuwere mode weer te verlaten. Wie van hen meubels koopt, moet ze koopen voor het leven, en verlangt naast bruikbaarheid ook een zekere schoonheid, welke niet door slijtage verdwijnt. We kunnen verzekeren, dat de meubels als die waarvan hiernevens een paar afbeeldingen zijn toegevoegd, duurzaam zijn en de schoonheid ervan krachtig, natuurlijk genoeg is om niet met de eerste nieuwheid te verdwijnen. Ieder die zich wel eens fantasie-meubeltjes heeft aangeschaft, moet zich de spijt herinneren die hem plaagde bij het eerste vlekje dat een vettige hand op het pluche der zitting aanbracht of het eerste krasje dat een scherp voorwerp op het fineer achterliet. Met dit kleinigheidje was het ‘heele stel geschonden’ en de liefhebberij, zich door opoffering van eenige honderden guldens verschaft, er totaal af. Wien de meubels als van ‘Onder den St. Maarten’ weet te waardeeren, staat dat gevaar niet te vreezen. Het is daarmee als met de slijtende eiken dorpel, als met echt oud-Hollandsche meubelen, als met den St. Maarten, die met de jaren mooier worden. Wat doet het ertoe of er een vlekje inkt op komt, of een spaantje wordt afgeslagen? Ge waardeert die meubelen immers niet omdat ze nieuw zijn of omdat ge er geld voor hebt betaald? Ge hebt ze toch niet om ze te sparen! Ze weerstaan het gebruik en hoe meer de ‘slijtage’ (die voor deze meubelen een kwestie van tientallen van jaren is, waar uw fantasie-stoeltje u soms na een maand of acht
| |
| |
begeeft), erover heen gaat, hoe meer ge het practische, degelijke, en het waar-mooie zult gaan waardeeren. De mooiheid zit er niet op, in de vorm van politoer of opgeplakte en uitgezaagde krulletjes. Ze zit er in: en als de mooiheid van fantaisie-meubels allengs vervlogen is en ge er naar zit te kijken als tegen een oude-vrijster en negligé, staan die andere meubels daar, juist door het gebruik rijper geworden nog altijd even mooi voor u.
Kijkje in een der monsterkamers.
En dit mooi dan in de laatste en bescheidene plaats. Dat mooi als een achtergrond, die ge op den duur niet oplet en van zelf schijnt te spreken; want het is onzin, dat ge daar in een woon- of werkvertrek zou zitten als de wachter in een muzeumpje van ‘kunstvoorwerpen’, die als schatten moeten worden aangezien. Neen, ze zijn niet mooi die meubelen, die we te Zalt-Bommel zagen; behalve dan dat ze wat anders d.w.z. rationeeler dan andere meubelen zijn, is er eigenlijk niets bijzonders aan. En we zijn overtuigd, dat wie eenmaal gewend is geraakt aan een interieur met deze meubelen, de voortreffelijkheid ervan slechts voelen zal als een heel vaag niet te definieeren welbehagen, zonder te begrijpen welk een moeite het heeft gekost, en hoeveel ervaring en mislukte proefnemingen heengingen voor dat het recept ervoor gevonden was.
| |
| |
Het komt ons voor dat het bovenstaande ongeveer de uitdrukking is van de wenschen welke de mensch die niet zoo rijk is dat hij aan ‘kunst’ kan doen, en toch van dat wonderlijk levensgenoegen dat de rechtvaardiging is van de beoefening der kunst, niet al te karig wil bediend zijn in verband met zijn dagelijksche omgeving. En verder dat de werkplaatsen ‘Onder den St. Maarten’ aan die wenschen vrijwel beantwoorden. Wie met het bestaan en de producten der werkplaatsen bekend is, behoeft zich niet meer belachlijk te vinden als hij tracht zich een oordeel te vormen over schilderijen waarvan hij toch nooit een van in zijn bezit zal hebben, of over Chineesch, Japaneesch porcelein, goud- en zilverwerk dat hij nooit in zijn woonkamer en altijd achter ramen van den winkelier bewonderen zal. Voor hem is thans ook een kunst geschapen die aan zijn voorwaarden voldoet en even krachtig zich uit als de genoemde.
Maar dit streven naar billijkheid heeft op de werkplaatsen ‘Onder den St. Maarten’ een invloed gehad, welke ze geheel doet onderscheiden van die ‘ateliers’ van waar uit de moderne winkels, waar de nieuwe richting zijn intocht heeft gedaan, van materiaal worden voorzien. Bij een bezoek aan ‘Onder den St. Maarten’ kregen we den indruk dat de aanvang van deze werkplaatsen echter een dergelijke is geweest en dat er tijden waren, dat het streven er voorzat, de schoone nog niet gelouterde theorie de tiran te doen zijn over de overigens niet zoo heel erg te verachten practijk. Lang heeft dat echter niet geduurd, en gedachten die gelijk moeten geweest zijn aan die waarmee we hierboven van onze waardeering over ‘Onder den St. Maarten’ uiting gaven zijn opgekomen en hebben de individueele kunstbeoefening gemaakt tot een practisch bedrijf, waaraan niet alleen aesthetische zorgen verbonden zijn; of met andere woorden de artistieke meubelfabrikage zijn plaats kwam innemen op het laag bij de grondsche gebied der vaderlandsche industrie. Met het zich uitsluitend doen leiden door de artistieke intentie was het toen uit. Als dreigende drommen kwamen die practische eischen op en daarachter als een tweede gelid de maatschappelijke, finantieële en andere zorgen. En het atelier werd nu inderdaad een werkplaats, met annex een kantoor van waar uit het bedrijf met den krachtigen geest van den businessman werd beheerd. Maar toch, al zijn dan misschien enkele persoonlijke illusies opgegaan, werd er met hardnekkigheid vastgehouden aan de goede beginselen die den St. Maarten aan den zoon van Zalt-Bommel, die in zijn schaduw geboren was, had geleerd.
Voor de volledigheid dienen we nu nog iets te zeggen van het koperwerk dat ‘Onder den St. Maarten’ wordt vervaardigd. Een enkele oningewijde mocht eens meenen dat het alleen meubelen waren die in de schaduw van den toren ontstaan.
| |
| |
Schrijftafel.
De koperslagerij ‘Onder den St. Maarten’ is slechts bedoeld en bleef dan ook gehandhaafd ter completeering van de meubelmakerij. Buffetten, kasten en dergelijke meubelen verlangden een koperbeslag: scharnieren, sleutelplaten etc. Natuurlijk kon ‘Onder den St. Maarten’ niet te koop gaan bij andere gevestigde koperslagerijen: noch het moois van de geijkte meubelen, noch dat waarmee de nieuwe richting de wereld kwam verbazen kan dienstig zijn, bij het monteeren van die sobere meubelen waarvan de afwezigheid van elke niet degelijk gemotiveerde versiering wel het hoofdkenmerk is. Zoo kwamen de St. Maarten'sche sleutelplaten, scharnieren, jassenhangers, deurgrepen. En ten deele misschien dat om de werkplaats gaande te te houden het bedrijf werd uitgebreid tot enkele geciseleerde of gladde potten, schotels, lampen, theestellen en bouilloirs. Ook hier wordt getracht de laagst mogelijke prijzen te bereiken. Over de techniek interressanter nog in veel opzichten dan die welke in de meubelmakerij haar toepassing vindt zullen we hier niets zeggen; vooreerst omdat we ons daartoe niet bevoegd achten en ten tweede omdat we al voldoende beloond zullen zijn als we een aantal lezers een principieele belangstelling hebben ingeboezemd voor onder den St. Maarten's opvatting der kunstnijverheid; met technische beschouwingen, willen we dus niemand afschrikken.
| |
| |
Doch ook over de aesthetische waarde van het koperwerk zullen we kort zijn, of we drukken ons misschien juister uit, wanneer we zeggen: moeten we kort zijn, want het zijn geen dingen die een uitleg noodig hebben, al is het geheim hunner volkomenheid ook het gevolg van een langdurig proces. We zijn de gelukkige bezitters van een koperen theestel waarvan we de schoonheid niet anders kunnen aanduiden dan als een zekere niet nader te definieeren voortreffelijkheid, die voor zich zelve spreekt en toch niet op luidruchtige wijze de aandacht vraagt. Het is eenvoudig en natuurlijk en zonder veel pretentie zooals de een of andere bloem bij welker schoonheid men niet naar den maker vraagt, omdat men niet kan aannemen dat een maker zulk een staat van volmaaktheid zou kunnen bereiken.
Het geheim van deze voortreffelijkheid ligt voorzeker voor een groot deel daarin, dat dit koperwerk niet de ziellooze uitvoering is van een den werkman opgedrongen ontwerp, maar dat het allengs onder de handen van den koperslager die in zijn vak wat meer ziet dan een middel om aan den kost te komen, wordt en verwordt. In de koperslagerij van ‘Onder den St. Maarten’ zagen we een ontwerp naast een werkstuk. En het viel ons op, dat enkele details, die in het ontwerp gemaniereerd leken, in het werkstuk, die gewoonheid en natuurlijkheid aangenomen hadden, welke men in al dat werk oplet. Wel een bewijs dat de hand van den koperslager geen dood ding is, maar dat door haar geklop de ‘ziel’ gesmeed wordt, die het werkstuk tot een kunststuk maakt.
Zijn we thans uitgesproken?
Er is nog een ding waarmee, door er de aandacht op te vestigen, we dit opstel slechts eenigermate volledig kunnen maken.
Onder den St. Maarten is een fabriek, die zich in begint te werken in ons maatschappelijk leven en naar zijn opzet dit dan ook noodzakelijk moet doen. Het groote argument tegen vele bestaande ‘Kunstnijverheids-ateliers’, waar een artiest zijn ontwerp maakte, zonder voldoende kennis van de practijk er zijn economisch weerstandsvermogen daarin zocht dat hij voor het uitgevoerde werkstuk als unicum een hoogen prijs vroeg, moest ten slotte op een fiasco uitloopen. Zoo nivelleerend hebben echter de laatste tientallen van jaren wel gewerkt dat er in de maatschappij voor een industrie die berekend was op de weeldezucht en modegrillen van den hoogsten stand, geen ruimte meer
| |
| |
is.
Buffet. - Eigendom van den Heer de Ranitz.
Maar ook in ander opzicht moet deze speculatie op de voor excentriciteit in hoofdzaak bedreven door het intermediair van een smakeloos winkelier weldra zich uitbreiden tot aan de grenzen van de doellooze dwaasheid. Immers, er is geen motief, waardoor de fantazie - om niet te spreken van het boerenbedrog - aan banden kan worden gelegd en dientengevolge kan het niet anders of de productie van als hoogartistiek gedebiteerde kunstnijverheid vindt in zijn eigen dwaasheid eenmaal en dat zeer spoedig, (in België is het reeds het geval) zijn graf. En in latere jaren zal het publiek dat nu nog met zekeren nieuwsgierigen eerbied aantreedt voor de winkels, waar de ‘moderne richting’ zooals ze ook den gevel-bouw is toegepast, voor uithangbord dient, zal
| |
| |
lachen om een nijverheid die het meende te kunnen stellen buiten de werkelijke maatschappij.
Interieur.
Dat ‘Onder den St. Maarten’ integendeel wel ingroeit in ons maatschappelijk leven meenen we in het bovenstaande eenigszins te hebben doen blijken. Alleen reeds het in gebruik stellen van de machine ter verlaging van den prijs der meubelen was een concessie, die nu wel zonder schade voor de artistieke waarde van het product kon gebeuren, maar toch in zooverre een offer dat wat kostte blijkt, als men bedenkt hoe zeer de ware kunstnijverheidsman met het handwerk dweept. Maar de artiest moest buigen voor den man der praktijk en het atelierwerk voor het kantoor!
‘Onder den St. Maarten’ is geen ‘artistiek atelier’ waar de een of andere kunstenaar in het wilde weg zijn proefnemingen doet en de productie ervan, gelukt of niet gelukt, de wereld instuurt. Het is een fabriek die onder krachtige leiding staat. De werklieden doen er hun
| |
| |
taak, begeesterd door een beheer dat het artistiek vermogen putte uit de zelfde bron, waaraan de langharige schilder het zijne heeft te danken. Alleen kwam daarbij als gezel, het gezonde verstand, en het kritisch vermogen dat wikt en weegt, maar dat wel zijn werkstuk als volmaakt aan de wereld ter waardeering geeft. En zoo komt het dat we op elk stuk waarop het merk van ‘Onder den St. Maarten,’ staat, die niet nader te defineeren voortreffelijkheid waarnemen, welke we in ons theestelletje begroetten bij de eersten aanblik en telkens weer met grooter waardeering constateeren.
Gaat de lezer ons nu verwijten dat we eigenlijk maar een beetje hebben gezegd over ‘Onder den St. Maarten’ zijn verleden, zijn heden en zijn mogelijke toekomst?
Het is waar, dat we in plaats met feiten en wetenswaardigheden, aankwamen met persoonlijke opinies en beweringen waarvan we de juistheid niet eens bewezen. Maar bij dit opstel zijn wat illustraties gevoegd, waarvan de origineelen te Zalt-Bommel, te Haarlem en elders gaarne worden vertoond; wetenswaardigheden zijn elders al eens een paar maal neergeschreven over ‘Onder den St. Maarten’...
Dit diene ons ter verontschuldiging! De St. Maarten zal het ons wel vergeven, wanneer we eigen meeningen wat op den voorgrond drongen; we trachtten zijn taal te spreken en zoo ons dat een enkele maal is gelukt zijn we overtuigd goed werk gedaan te hebben.
Ed. Thorn Prikker.
Arnhem, Aug. 1902
Boekentafel.
|
|