Onze Kunst. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Boeken & tijdschriftenKunstgeschiedenisCornelius Gurlitt: Geschichte der Kunst, in zwei Bänden, mit 15 Bildertafeln. Stuttgart, Arnold Bergsträsser, 1902. (Br. Mk. 44 -, geb. Mk. 48. -).Karl Woermann: Geschichte der Kunst aller Zeiten und Völker. Erster Band: Die Kunst der vor- und ausserchristlichen Völker. Mit 615 Abb. im Text, 15 Tafeln in Farbendruck und 35 Tafeln in Holzschnitt und Tonätzung. Leipzig und Wien, Bibliographisches Institut, 1900. (Geb. in Halbl. Mk. 17. -).ALS men een jaar of 10 geleden iemand vroeg, welk handboek voor algemeene kunstgeschiedenis wel het best was voor studie, dan kreeg men gewoonlijk ten antwoord: Lübke, of Springer. Tegenwoordig worden deze handboeken om verschillende redenen, lang niet meer zoo beslist als de boeken genoemd, die bij studie of onderwijs tot uitgangspunt en leiddraad kunnen strekken. Er zijn zooveel meer kunstgeschiedenissen geschreven, ieder met hun goede en slechte eigenschappen, er is zulk een overvloed van speciaal-literatuur verschenen, dat men moeilijk meer kan zeggen, welk handboek het best op de hoogte van zijn tijd is, de juiste wijze van indeeling bezit en het best het evenwicht tusschen de verschillende onderdeelen bewaart. In het algemeen moet men bij de beoordeeling van een boek, dat de Geschiedenis der Kunst behandelt, in de eerste plaats nagaan, of de bij elk wetenschappelijk werk zoo hoog noodige objectiviteit is in acht genomen, of de schrijver zich niet te sterk door zijn persoonlijke gevoelens heeft laten meeslepen, vervolgens of hij alle voor de samenstelling van zijn boek onmisbare gegevens heeft verzameld, op juiste wijze samengevoegd en daaraan het passende reliëf heeft gegeven. Naarmate zijn werk meer of minder aan die eischen voldoet, is het wetenschappelijk beter of slechter. Ten slotte dient een dergelijk boek ook gesteld te zijn in een stijl, die het leesbaar en onderhoudend maakt. De schrijver van een ‘algemeene Kunstgeschiedenis’ heeft dus geen gemakkelijke taak en het is geen wonder, dat menigeen, als hij na jaren van moeitevollen arbeid een dergelijk boek heeft samengesteld, bemerken moet, dat hij voor die taak niet was opgewassen. Vele kunstgeschiedenissen, die in de laatste jaren, vooral in Duitschland, zijn ontstaan, konden niet aan de gestelde eischen voldoen en hebben het moeten afleggen. Toch ontstaan er telkens nieuwe. De titels van de beide omvangrijkste, die wij hier in het kort zullen bespreken, staan boven dit stukje afgedrukt. Het eerste, Gurlitt's Geschichte der Kunst, kan onmogelijk den toets van wetenschappelijkheid doorstaan. Hoe belangrijk ook wegens de persoonlijke opvattingen van den talentvollen, smaakvollen schrijver, welke door zijn bekend boek, Die Deutsche Kunst des 19 Jahrhunderts algemeen bekend zijn, kan het toch nooit voldoen aan degenen, die feiten willen. Wil men des schrijvers opvattingen, wil men weten, hoe hem de ontwikkeling der kunst toeschijnt, goed, | |
[pagina 182]
| |
dan leze men zijn boek. Maar wil men een samenvattend beeld van hetgeen op dit oogenblik van de ontwikkelingsgeschiedenis der kunst bekend is, dan kan men het gerust ter zijde leggen. DONATELLO: BORSTBEELD VAN NICOLLO DA UZZANO
[uit: Cornelius Gurlitt, Geschichte der Kunst. - Stuttgart, Arnold Bergsträsser. De schrijver weet zeer goed, dat hem dit gemis aan objectiviteit zal worden verweten, maar daarin juist zoekt hij zijn kracht: ‘ich möchte - zegt hij - die Kunstgeschichte so schildern, wie mirGa naar voetnoot(1) ihre Entwicklung sich abgespielt zu haben scheint; nach dem ich mich, so weit ich eben konnte, mit dem Stand der Wissenschaft vertraut zu machen suchte.’ Zie, dat is een opvatting van de geschiedenis, die eenvoudig een onware, een eenzijdige, een van de onmacht en het ongeduld des schrijvers getuigende is. En daarom zullen wij ons dan ook maar niet met een analyse van het in de twee dikke smaakvol geïllustreerde deelen behandelde ophouden, daar op den inhoud menige gegronde aanmerking te maken is, ook o.a. wat betreft onze Hollandsche en Vlaamsche kunst, oude zoowel als nieuwe (Israëls, Bisschop, Neuhuys en Artz worden genoemd, maar geen Mauve, geen Bosboom, geen Roelofs, geen Breitner enz.!) Liever zullen wij onze lezers met het onlangs verschenen eerste deel van K. Woermann's Geschichte der Kunst in kennis brengen, een boek, dat èn door wetenschappelijken opzet, èn door duidelijk gepaste beknoptheid dadelijk | |
[pagina 183]
| |
den lezer voor zich inneemt. De schrijver, de bekende directeur van het schilderijenkabinet te Dresden, zet in zijn inleiding zijn standpunt uiteen en betoogt, dat zijn boek zich niet aan de een of andere geestelijke of wereldlijke, maatschappelijke of aesthetische leer aansluiten wil, maar eenvoudig de kunstgeschiedenis op zich zelf en om haar zelfs wille beschrijven door het opbouwen van haar ontwikkelingsgang naar de ons heden bekende feiten. Een methode dus, geheel tegenovergesteld aan die van Gurlitt, maar, zooals wij reeds deden uitkomen, o.i. de eenig juiste. BRONSPLAAT UIT BENIN (17e eeuw
[uit: Karl Woermann, Geschichte der Kunst. Bd. I. - Leipzig und Wien, Bibliographisches Institut. Het eerste deel van het boek, dat drie deelen zal omvatten, behandelt de kunst van den voorchristelijken tijd en van de nietchristelijke volken. Het eerste boek bespreekt de kunst der oer-, natuur en ‘Halbkulturvölker’, het tweede de Egyptische, Mesopotamische en voor-Helleensche kunst, waarin vooral de Myceensche periode met een bijzondere kennis van zaken in een gedeeltelijk geheel nieuw daglicht wordt gesteld. De oud-Persische kunst besluit dit boek. Het derde en vierde boek behandelen de kunst der Grieken en Romeinen, het vijfde de heidensche kunst in Noord- | |
[pagina 184]
| |
Europa en West-Azië, de twee volgende de Indische, Chineesche, Japansche en Islamitische kunstuitingen. DE RUINE VAN HET PARTHENON TE ATHENE
[uit: Karl Woermann, Geschichte der Kunst, Bd I. - Leipzig und Wien, Bibliographisches Institut. Ten slotte volgt een zeer uitgebreid maar gemakkelijk te overzien literatuur-overzicht en een register. Het geheel is met talrijke uitstekende afbeeldingen versierd, waarvan wij er eenige als proeve bij den tekst van deze aankondiging geven. De afbeeldingen zijn met zorg gekozen en beantwoorden volkomen aan het doel, nl. verduidelijking van den text. Zoo zijn b.v. tot beter begrip van het nabootsen van natuurornamenten bij natuurvolken afbeeldingen gegeven van een slangenhuid, vlinders en dergel., terwijl bij de verklaring van het acanthus-orament bij het Korinthisch kapiteel ook afbeeldingen van natuurlijke acanthus-bladeren gegeven zijn. De gekleurde platen zijn bijzonder goed geslaagd te noemen. Het boek, dat zeer aangenaam en kalm van stijl is, is bovendien uiterst praktisch en men kan er dadelijk in vinden hetgeen men zoekt. Daarom zal het, dunkt ons, wel spoedig onder de meer bekende handboeken een goede plaats gaan innemen, ja misschien wel eenige daarvan, gaan verdringen. Maar dat moet de tijd leeren. Wij kunnen hier niet anders doen, dan het boek aanbevelen W.M. 30 Maart 1902. IDOLINO, (grieksch beeldje uit het Archeologisch Museum te Florence).
[uit: Karl Woermann, Geschichte der Kunst, Bd. I. Leipzig und Wien, Bibliographisches Institut. |